ECLI:NL:RBOVE:2023:2481

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
10246854 \ CV EXPL 22-4616
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een factuur en schadevergoeding in een aannemingsovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, gaat het om een geschil tussen Partij A en Partij B over een aannemingsovereenkomst. Partij A heeft een factuur van € 4.350,05 betaald aan Partij B voor verbouwingswerkzaamheden, maar stelt dat Partij B zijn verplichtingen niet is nagekomen. In conventie vordert Partij A terugbetaling van het betaalde bedrag, terwijl Partij B in reconventie schadevergoeding eist wegens vermeend verzuim van Partij A in de betaling van een andere factuur. De kantonrechter heeft beide vorderingen afgewezen. De rechter oordeelt dat Partij B in verzuim is geraakt door de werkzaamheden te staken en dat Partij A terecht de overeenkomst heeft ontbonden. De rechter concludeert dat er geen sprake is van verzuim aan de zijde van Partij A, waardoor de vordering van Partij B tot schadevergoeding niet kan worden toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10246854 \ CV EXPL 22-4616
Vonnis van 27 juni 2023
in de zaak van
[Partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [Partij A] ,
gemachtigde M. Hennen van Juristu Incassodiensten B.V.,
rolgemachtigde: P. de Ruijter te Heerhugowaard,
tegen
[Partij B],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [Partij B] ,
gemachtigde: mr. G. Yousef te Enschede.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 maart 2023,
- de conclusie van antwoord in reconventie,
- de mondelinge behandeling van 2 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. De gemachtigde van [Partij A] was bij de mondelinge behandeling niet aanwezig.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat in conventie over de vraag of [Partij B] moet worden veroordeeld tot (terug)betaling van een door [Partij A] betaalde factuur. In reconventie vordert [Partij B] schadevergoeding wegens toerekenbaar tekortschieten van [Partij A] in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst. De kantonrechter wijst zowel de vordering in conventie als de vordering in reconventie af.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben omstreeks juni 2021 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. [Partij B] zou diverse verbouwwerkzaamheden gaan uitvoeren in de woning van [Partij A] waaronder het maken c.q. leveren van deuren en kozijnen voor de begane grond, de eerste verdieping en de zolder en het maken van een inbouwkast op maat.
Partijen zijn een totaalbedrag voor alle werkzaamheden (inclusief de hiervoor genoemde deuren, kozijnen en inbouwkast) overeengekomen van € 26.862,00.
3.2.
[Partij B] heeft een factuur d.d. 21 juli 2021 naar [Partij A] gestuurd voor een bedrag van € 4.350,05. De omschrijving van de factuur is:
“Stom binnendeuren met kozijn en beslag (€ 1.776,90) Inbouw kleding kast op maat (€ 1.818,18)”.[Partij A] heeft deze factuur op 24 juli 2021 voldaan.
3.3.
[Partij B] heeft op 15 oktober 2021 een aanvang gemaakt met de overeengekomen verbouwingswerkzaamheden. Per die datum heeft [Partij B] tevens een tweede factuur met als omschrijving
‘Gedelte betaling voor zolderafwerken badkamer renovatie en uitbouw’voor een bedrag van € 10.000,00 (inclusief btw) naar [Partij A] gestuurd.
3.4.
Circa een week na de start van de werkzaamheden heeft [Partij B] de verbouwingswerkzaamheden in de woning van [Partij A] gestaakt.
3.5.
[Partij A] heeft [Partij B] circa drie maanden later op 7 februari 2022 aangemaand ter zake de levering van de deuren, kozijnen en de op maat gemaakte inbouwkast. Hierbij heeft [Partij A] aan [Partij B] een termijn van twee weken gesteld. [Partij B] heeft hier niet op gereageerd.
3.6.
Op 6 maart 2022 bericht [Partij A] [Partij B] dat hij de overeenkomst ter zake de deuren, kozijnen en inbouwkast ontbindt en verzoekt hij [Partij B] over te gaan tot (terug)betaling van het betaalde bedrag van € 4.350,05.
3.7.
[Partij A] heeft de vordering hierna uit handen heeft gegeven aan zijn incassogemachtigde Juristu. Juristu sommeert [Partij B] op 27 juni 2022 tot (terug)betaling van het bedrag van € 4.350,05, waarna zij [Partij B] na het uitblijven van betaling in rechte heeft betrokken.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[Partij A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Partij B] veroordeelt tot betaling aan [Partij A] van:
- een bedrag van € 4.350,05 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente;
- een bedrag van € 677,61 aan buitengerechtelijke incassokosten;
- de proceskosten en de nakosten.
4.2.
[Partij A] stelt daartoe dat [Partij B] niet conform de overeenkomst de deuren, kozijnen en inbouwkast heeft geleverd. [Partij A] komt de overeenkomst niet na ter zake de overeengekomen verbouwingswerkzaamheden op zolder. Daarmee schiet [Partij A] toerekenbaar tekort in de nakoming van de overeenkomst. [Partij A] heeft de overeenkomst ontbonden en vordert terugbetaling van het door hem betaalde bedrag.
4.3.
[Partij B] voert verweer. [Partij B] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Partij A] , met veroordeling van [Partij A] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
4.4.
[Partij B] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Partij A] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 16.162,77, te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder vordert [Partij B] veroordeling van [Partij A] in de proceskosten.
4.5.
[Partij B] heeft ter onderbouwing van zijn vordering het volgende aangevoerd. Doordat [Partij A] de factuur van 15 oktober 2021 onbetaald heeft gelaten, lijdt [Partij B] schade. Deze schade bestaat uit gemaakte kosten, waaronder inkoop van materiaal en loon voor werknemers c.q. onderaannemers. Deze gemaakte kosten bedragen € 16.162,77 en komen voor rekening van [Partij A] .
4.6.
[Partij A] voert verweer tegen de vordering van [Partij B] .
4.7.
Op de stellingen van partijen in conventie en in reconventie wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
In conventie ligt de vraag voor of [Partij B] moet worden veroordeeld tot (terug)betaling van een bedrag van € 4.350,05, zijnde de betaalde factuur van 21 juli 2021, vermeerderd met rente en kosten.
5.2.
Vooropgesteld wordt dat op grond van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [Partij A] in deze procedure de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid dient aan te voeren. Indien daaraan niet, of niet volledig, wordt voldaan, zal de kantonrechter op grond van de artikelen 22 en 139 Rv daaraan de gevolgen verbinden die geraden worden geacht.
5.3.
[Partij A] heeft in de dagvaarding aan zijn vordering slechts ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst hebben gesloten voor het maken van deuren en kozijnen voor de gehele woning. Daarnaast zou [Partij B] voor [Partij A] een inbouwkast op maat maken. Nu [Partij B] de overeenkomst niet nakomt ter zake de verbouwing op zolder, schiet [Partij A] toerekenbaar tekort in de nakoming van de overeenkomst.
5.4.
Als verweer tegen de vordering van [Partij A] heeft [Partij B] aangevoerd dat, anders dan [Partij A] in zijn dagvaarding stelt, de overeengekomen werkzaamheden niet beperkt zijn tot het maken en plaatsen van de deuren en kozijnen en tot het bouwen van een op maat gemaakte inbouwkast. Dit was aanvankelijk in juni 2021 wel het uitgangspunt, maar de werkzaamheden zijn hierna op verzoek van [Partij A] aanzienlijk uitgebreid. De door [Partij A] betaalde factuur van juni 2021 heeft betrekking op een deel van de totaal overeengekomen werkzaamheden voor een bedrag van € 26.862,00. Nu [Partij A] slechts € 4.350,05 heeft betaald, resteerde nog een te betalen bedrag van € 22.511,95. [Partij B] is op 15 oktober 2021 begonnen met de uitvoering van deze werkzaamheden en daarmee gestopt toen de factuur van 15 oktober 2021 onbetaald bleef.
5.5.
Ter zitting heeft [Partij A] desgevraagd te kennen gegeven dat de door [Partij B] in zijn conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie ingenomen stellingen zoals hiervoor weergegeven juist zijn, in die zin dat de overeenkomst voor de verbouwingswerkzaamheden veel ruimer was dan in de dagvaarding is weergegeven en aldus niet slechts zag op het maken c.q. leveren van de deuren, kozijnen en de inbouwkast. De deuren en kozijnen zijn echter nimmer geleverd, zodat [Partij A] zich op het standpunt stelt dat het door hem betaalde bedrag moet worden terugbetaald. De ingenomen stelling in de dagvaarding dat [Partij B] alleen ten aanzien van de verbouwingswerkzaamheden op zolder de overeenkomst niet is nagekomen blijkt dus geen juiste stelling te zijn. Ter zitting neemt [Partij A] immers het standpunt in dat [Partij B] helemaal niets heeft geleverd aan deuren en kozijnen.
5.6.
De kantonrechter overweegt als volgt. In deze procedure is vast komen te staan dat er door [Partij A] een betaling van € 4.350,05 is verricht voor het leveren en plaatsen van deuren en kozijnen en een inbouwkast. Dat volgt immers uit de omschrijving van de factuur.
Onvoldoende gemotiveerd is weersproken, en dus staat vast, dat [Partij B] deze deuren en kozijnen niet heeft geleverd. [Partij A] heeft [Partij B] een termijn gesteld om alsnog tot levering hiervan over te gaan. [Partij B] heeft dat niet gedaan. Uitgaande hiervan is [Partij B] in verzuim en heeft [Partij A] de overeenkomst terecht ontbonden.
5.7.
[Partij B] stelt dat [Partij A] de factuur niet tijdig heeft betaald en daarom in verzuim is gekomen. [Partij B] verwijst daarvoor naar de betaaltermijn op de factuur van
15 oktober 2021 ad € 10.000,- voor deel betaling ‘zolderafwerken, badkamer renovatie en uitbouw’. Op de factuur staat ‘gelieve dit bedrag over te maken op 22 oktober 2021’. Omdat [Partij A] de factuur niet heeft voldaan heeft [Partij B] de werkzaamheden gestaakt.
5.8.
[Partij B] stelt in dat verband dat partijen ter zake de (tweede) betaling van een bedrag van € 10.000,00 een fatale termijn zijn overeengekomen, namelijk 22 oktober 2021. De kantonrechter volgt deze stelling niet. Door [Partij B] is onvoldoende onderbouwd gesteld dat de vervaldatum op de factuur van 15 oktober 2022 een fatale termijn is als bedoeld in artikel 6:83 aanhef en onder a BW. Dat op de desbetreffende factuur door [Partij B] eenzijdig een betalingstermijn (vervaldatum 22 oktober 2021) is opgenomen, betekent immers nog niet dat partijen wilsovereenstemming hebben bereikt over deze termijn en dat deze termijn aldus heeft te gelden als fatale termijn. Dit leidt tot de conclusie dat - na het verstrijken van deze termijn - [Partij A] niet van rechtswege in verzuim is geraakt.
5.9.
Daarnaast geldt dat volgens [Partij A] [Partij B] al op 18 oktober 2021 is vertrokken, dus voor het verstrijken van de gestelde termijn. Wat de precieze datum ook is geweest, vast staat dat [Partij A] uitgaande van de stelling van [Partij B] in ieder geval tot 22 oktober de tijd had om te betalen. Het vertrek al op 22 oktober is dan ook te voorbarig geweest. Bovendien had het dan op de weg van [Partij B] gelegen om zich duidelijk te beroepen op zijn opschortingsrecht en [Partij A] te berichten welke prestatie hij moet leveren om zelf weer tot presteren te kunnen overgaan. Nergens blijkt uit dat [Partij B] dit heeft gedaan. Wat zich hier precies in die week tussen partijen heeft afgespeeld is de kantonrechter niet duidelijk geworden. Wel heeft de kantonrechter begrepen dat [Partij B] zijn spullen heeft gepakt en is vertrokken met kennelijk de bedoeling ook niet meer terug te komen. [Partij B] heeft zelf immers geen enkele actie meer ondernomen daarna, althans dat is niet gesteld of gebleken en heeft op de brieven van [Partij A] over nakoming van de overeenkomst niet gereageerd. Van verzuim aan de kant van [Partij A] is dan ook geen sprake.
5.10.
Nu [Partij A] terecht de overeenkomst heeft ontbonden ontstaat er een ongedaan makingverbintenis. De over en weer geleverde prestaties moeten worden terug geleverd. Wanneer de prestatie niet kan worden terug geleverd, dient deze te worden gewaardeerd. Vast staat dat [Partij B] ter uitvoering van de overeenkomst al enkele dagen werkzaamheden had verricht.
5.11.
[Partij B] heeft in productie 4 beschreven welke werkzaamheden hij heeft verricht. De werkzaamheden bestaan onder andere uit sloopwerk in badkamer, keuken, zolder; plaatsen wanden met houten constructie, gipsplaat en isolering op zolder. Het leggen van water en gasleidingen in de keuken; plaatsen inbouwreservoir, leggen waterleiding, leggen vloerverwarming. [Partij A] heeft deze productie en de daarin genoemde werkzaamheden niet weersproken. Hoeveel uur en met hoeveel man [Partij B] werkzaam is geweest heeft hij niet, althans onvoldoende onderbouwd. Urenspecificaties van medewerkers en betaalbewijzen heeft hij niet overgelegd. De kantonrechter begroot deze werkzaamheden op het bedrag dat [Partij A] reeds heeft voldaan ad € 4.350,05. Hierbij weegt mee dat [Partij B] heeft gesteld dat hij geen actie zou hebben ondernomen als [Partij A] hem niet in de procedure had betrokken. De kantonrechter begrijpt daaruit dat ook [Partij B] het reeds betaalde bedrag passend vond voor de op dat moment verrichtte werkzaamheden.
5.12.
De slotsom is dat partijen uit de ongedaanmakingsverbintenis die na ontbinding is ontstaan beide recht hebben op € 4.350,05. Deze bedragen kunnen tegen elkaar worden weggestreept. De vordering van [Partij A] zal worden afgewezen.
in reconventie
5.13.
De vraag die in reconventie voorligt is of [Partij A] moet worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.162,77, vermeerderd met rente en kosten als schadevergoeding. [Partij B] stelt daartoe kort gezegd dat [Partij A] in verzuim is geraakt nu hij niet (tijdig) is overgegaan tot betaling van de factuur van 15 oktober 2022 van een bedrag van € 10.000,00 voor 22 oktober 2021, zodat [Partij A] aansprakelijk is voor de door hem geleden schade van een bedrag van € 16.162,77.
5.14.
De kantonrechter overweegt als volgt. [Partij B] kan eerst schadevergoeding vorderen indien [Partij A] in verzuim is ter zake de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen. Zoals hierboven 5.8. en 5.9. is overwogen is er van verzuim aan de kant van [Partij A] geen sprake.
De conclusie is dan ook dat niet geoordeeld kan worden dat er aan de zijde van [Partij A] sprake is van verzuim als gevolg waarvan [Partij B] schade heeft geleden en op grond waarvan [Partij B] schadevergoeding kan vorderen. Bovendien heeft [Partij B] de door hem gestelde geleden schade onvoldoende onderbouwd. De vordering in reconventie zal worden afgewezen.
proceskosten in conventie en in reconventie
5.15.
De kantonrechter ziet, nu partijen in deze procedure over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld, aanleiding de proceskosten in conventie en in reconventie tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

in conventie
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen;
in reconventie
6.3.
wijst de vordering af;
6.4.
compenseert de proceskosten tussen partijen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2023. (TD)