ECLI:NL:RBOVE:2023:2458

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
C/08/278267 / ES RK 22-1208
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning van een Syrisch huwelijk en de gevolgen voor echtscheiding en gezagsvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 juni 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een Syrisch echtpaar. De vrouw, verzoekster, en de man, belanghebbende, zijn op 10 juli 1979 te Daraa, Syrië, gehuwd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk rechtsgeldig is en kan worden erkend in Nederland op basis van het beginsel favor matrimonnii, ondanks dat de vrouw op het moment van huwelijk slechts 13 jaar oud was, wat volgens islamitisch recht niet voldoet aan de minimumleeftijd voor huwelijk. De rechtbank heeft overwogen dat de erkenning van het huwelijk in het belang van de kinderen is, gezien de stress en onzekerheid die de ouders en kinderen ervaren in hun huidige situatie in Nederland.

De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen vastgesteld bij de moeder en het gezamenlijk gezag over de kinderen toegekend aan beide ouders. Daarnaast is er een beslissing genomen over het huurrecht van de voormalige echtelijke woning, waarbij de vrouw het huurrecht is toegewezen. De rechtbank heeft verder besloten dat er een raadsonderzoek moet plaatsvinden om de meest wenselijke gezagsvoorziening en zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen te bepalen. De beslissing is genomen in het kader van het Nederlands recht, waarbij de rechtbank de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek heeft toegepast.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de verdere beslissingen met betrekking tot de gezagsvoorziening, zorg- en contactregeling en kinderalimentatie aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Zwolle
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/278267 / ES RK 22-1208
beschikking van 28 juni 2023
inzake
[de vrouw],
verder te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster,
advocaat: mr. S.M. Wolff,
en
[de man],
verder te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
belanghebbende,
advocaat: mr. L.B. Plantema-Volkers.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft op 20 december 2022 een tussenbeschikking gegeven, waarbij iedere beslissing is aangehouden.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van de volgende stukken:
- de op 8 februari 2023 binnengekomen brieven van mr. Plantema-Volkers en van mr. Wolff;
- de op 7 maart 2023 binnengekomen brief van mr. Plantema-Volkers;
- de op 8 maart 2023 binnengekomen brieven, met bijlagen, van mr. Plantema-Volkers;
- de op 24 april 2023 binnengekomen brief van mr. Wolff;
- de op 25 april 2023 binnengekomen brief, met bijlagen, van mr. Wolff;
- de op 22 mei 2023 binnengekomen brief van mr. Plantema-Volkers;
- de op 24 mei 2023 binnengekomen brief van mr. Wolff;
- de op 25 mei 2023 binnengekomen brief van mr. Plantema-Volkers.
1.3.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.

2.De feiten

Voor de feiten wordt verwezen naar genoemde beschikking van 20 december 2022.

3.De verdere beoordeling

3.1.
De rechtbank dient nog een beslissing te nemen op de verzoeken tot het uitspreken van de echtscheiding, het huurrecht, de gezagsvoorziening, de hoofdverblijfplaats
(de rechtbank: mr. Wolff heeft het verzoek tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2022 gewijzigd van een subsidiair verzoek naar een apart verzoek. In de tussenbeschikking van20 december 2022 is dit onjuist opgenomen), de zorg- en contactregeling en de kinderalimentatie.
De echtscheiding
De rechtsgeldigheid en erkenning van het huwelijk
3.2.
De rechtbank dient eerst te beoordelen of sprake is van een rechtsgeldig huwelijk voordat aan beoordeling van het verzoek tot echtscheiding kan worden toegekomen.
3.3.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij op 10 juli 1979 te Daraa (Syrië) met de man is gehuwd.
3.4.
Bij de stukken ontbreekt een origineel afschrift of uittreksel van de huwelijksakte, als voorgeschreven in artikel 815 lid 5, aanhef en onder a. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 815, lid 6 Rv kan worden volstaan met overlegging van andere stukken of kan op andere wijze daarin worden voorzien. Ten bewijze van het huwelijk hebben de vrouw en de man een kopie van de huwelijksverklaring overgelegd, alsmede een beëdigde vertaling hiervan. De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken genoegzaam blijkt dat partijen op 10 juli 1979 te Daraa (Syrië) met elkaar zijn gehuwd.
3.5.
Omdat het huwelijk van partijen vóór 1 januari 1990 is voltrokken, is op grond van artikel 10:34 BW de regel van artikel 10:31 BW over erkenning van buiten Nederland gesloten huwelijken niet van toepassing. Het Haags Huwelijksverdrag 1902 is niet van toepassing omdat het op grond van artikel 8 van dat verdrag slechts van toepassing is op huwelijken die in verdragsstaten zijn gesloten, en Syrië geen verdragsstaat is. Dit brengt mee dat het commune (ongeschreven) Nederlandse recht geldt. Op basis van deze IPR-regels is een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig, en wordt dat huwelijk als zodanig erkend.
3.6.
De man en de vrouw zijn getrouwd in Syrië. De huwelijksvereisten worden beheerst door het recht van de geloofsgemeenschap waartoe de man en vrouw behoren. Uit de kopie van de huwelijksverklaring volgt dat de man en de vrouw een islamitisch huwelijk met elkaar hebben gesloten. Volgens islamitisch recht is de minimumleeftijd om te kunnen trouwen 18 jaar. Dispensatie door de rechter is mogelijk als beiden onder andere tenminste vijftien jaar oud zijn. De vrouw was ten tijde van het sluiten van het huwelijk 13 jaar oud. Dit betekent dat het huwelijk niet rechtsgeldig tot stand is gekomen.
3.7.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Er spelen op dit moment veel dingen tegelijkertijd in het leven van niet alleen de man en de vrouw, maar ook van de kinderen. De ouders en de kinderen verkeren in onzekerheid over hun verblijf in Nederland en dat zorgt voor veel stress en spanning bij hen allen. Daarnaast is er sprake van een slechte verstandhouding tussen de ouders, is Veilig Thuis betrokken in het gezin en is er geen contact tussen de man en de (minderjarige) kinderen. De conclusie dat het huwelijk niet rechtsgeldig is en de erkenning van het huwelijk achterwege laten leidt er in dit geval (onder andere) toe dat ook niet wordt voorzien in een ouderschapsregeling voor de kinderen. De rechtbank vindt dat, gelet op de omstandigheden, niet in het belang van de kinderen. De rechtbank ziet gelet hierop aanleiding om het huwelijk rechtsgeldig te verklaren en is van oordeel dat het huwelijk in Nederland kan worden erkend. Daarbij beroept de rechtbank zich op het idee van de
favor matrimonnii: een beginsel dat ten doel heeft aan de erkenning van huwelijken zo min mogelijk belemmeringen in de weg te leggen. [1]
3.8.
De rechtbank stelt tevens vast dat er door de vrouw en de man geen afschrift of uittreksel van de akte van geboorte van de minderjarige kinderen is overgelegd overeenkomstig artikel 815, lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Nu dit in de wet geformuleerd is als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat de geboorteaktes redelijkerwijs niet kunnen worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
3.9.
De rechtbank acht het aannemelijk dat de vrouw en de man geen afschrift of uittreksel van de geboorteakte van de kinderen kunnen overleggen, zodat zij kunnen volstaan met overlegging van andere stukken. De rechtbank beschikt over kopieën van de geboorteaktes van de minderjarige [kind 1] en [kind 2] die door de man zijn overgelegd. Hieruit volgt dat [kind 2] op [geboortedatum 1] 2009 in de Verenigde Arabische Emiraten is geboren en dat [kind 1] op [geboortedatum 2] 2007 in de Verenigde Arabische Emiraten is geboren. Uit de BRP volgt dat de kinderen op voornoemde data zijn geboren in Syrië. De rechtbank gaat er gelet op de geboorteaktes en gelet op hetgeen de vrouw tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht, vanuit dat [kind 1] en [kind 2] in de Verenigde Arabische Emiraten zijn geboren. Het is aan de advocaten van partijen om het geboorteland voor te leggen aan de ABS ter wijziging van de BRP.
3.10.
Hoewel de rechtbank gebleken is dat het verzoekschrift niet het vereiste ouderschapsplan bevat, is uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende gebleken dat de man en de vrouw op zodanig gespannen voet met elkaar leven en daardoor niet met elkaar kunnen communiceren over hun minderjarige kinderen dat van hen redelijkerwijs niet verwacht kan worden dat zij alsnog een ouderschapsplan overleggen. De rechtbank zal gelet hierop beslissingen nemen over de verzochte nevenvoorzieningen die het meest in het belang van de minderjarigen worden geacht en daarmee derhalve, bij gebreke van een ouderschapsplan, conform artikel 815, lid 6 Rv in een ouderschapsregeling voorzien.
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek.
Het toepasselijk recht op het echtscheidingsverzoek
3.11.
Op grond van artikel 10:56, lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
De beoordeling van het echtscheidingsverzoek
3.12.
De man kan zich niet vinden in het door de vrouw ingediende verzoek tot echtscheiding.
3.13.
De rechtbank overweegt dat de essentie van een huwelijk ligt in de bereidheid van beide huwelijkspartners om aan hun relatie en of het samenleven inhoud te geven. Indien deze bereidheid bij één van beide huwelijkspartners komt te ontbreken moet het er in beginsel voor gehouden worden dat het huwelijk is ontwricht. De vrouw heeft volhard in haar verzoek tot echtscheiding. De rechtbank zal daarom de echtscheiding uitspreken.
Huwelijksgegevens
3.14.
In de vertaling van de huwelijksverklaring staat vermeld dat partijen op 10 juli 1979 zijn gehuwd. In de BRP staat vermeld dat partijen op 00-00-1979 zijn gehuwd. Gelet op de kopie van de huwelijksverklaring zal de rechtbank ervan uitgaan dat de vrouw en de man op 10 juli 1979 met elkaar zijn gehuwd. Hoewel in de BRP is opgenomen dat partijen met elkaar zijn gehuwd op 00-00-1979 gaat de rechtbank ervan uit dat dit geen problemen oplevert bij de inschrijving van deze beschikking.
Namen
3.15.
Het is de rechtbank bekend dat bij vertalingen uit de Arabische taal de spelling van eigennamen kan afwijken. Dat is ook het geval in de kopieën van de huwelijksverklaring en de geboorteaktes met betrekking tot de man, de vrouw en [kind 2]. De rechtbank zal daarom in deze uitgaan van de namen van de man, de vrouw en [kind 2] zoals deze zijn opgenomen in de BRP.
De hoofdverblijfplaats
3.16.
De ouders zijn het erover eens dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder. [kind 3] is gedurende de procedure 18 jaar geworden, zodat de moeder geen belang meer heeft bij haar verzoek met betrekking tot [kind 3]. De rechtbank zal daarom alleen ingaan op de hoofdverblijfplaats met betrekking tot [kind 1] en [kind 2]. De rechtbank overweegt als volgt. Niet gebleken is dat de belangen van [kind 1] en [kind 2] zich tegen het verzoek verzetten, zodat de rechtbank het verzoek van de moeder zal toewijzen.
Het huurrecht
3.17.
De man en de vrouw zijn verdeeld over het huurrecht van de echtelijke woning.
3.18.
De rechtbank is van oordeel dat de vrouw meer belang heeft bij het huurrecht van de voormalig echtelijke woning dan de man. Doorslaggevend hiervoor is dat [kind 1] en [kind 2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw zullen hebben, zij in de buurt van de woning op school zitten en de woning vanwege de beperkingen van de gehandicapte dochter van de man en de vrouw is aangepast. Daarnaast heeft de man niet onderbouwd waarom hij meer belang heeft bij de toekenning van het huurrecht. De rechtbank zal daarom bepalen dat het huurrecht aan de vrouw toekomt.
Het gezag en de zorg- en contactregeling
3.19.
Ten aanzien van deze verzoeken geldt ook dat de moeder en de vader geen belang meer hebben bij hun verzoeken met betrekking tot [kind 3], nu hij gedurende de procedure
18 jaar is geworden.
3.20.
De rechtbank is onvoldoende ingelicht om op dit moment een beslissing te nemen op het verzoek van de moeder tot eenhoofdig gezag en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling. Voordat de rechtbank daarover een beslissing kan nemen, is een onderzoek van de raad noodzakelijk. De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling van 8 december 2022 een raadsonderzoek aangeboden. De rechtbank zal daarom de raad verzoeken onderzoek te doen naar de meest wenselijk gezagsvoorziening voor de kinderen en de zorg- en contactregeling tussen de vader en de kinderen. De rechtbank zal gelet hierop iedere beslissing aanhouden in afwachting van het raadsonderzoek.
3.21.
Met het oog op het raadsonderzoek en de verdere behandeling van de zaak, ziet de rechtbank aanleiding om in deze tussenbeschikking aan de hand van het internationaal privaatrecht vast te stellen wat de gezagsverhouding is tussen de ouders en [kind 1] en [kind 2].
3.22.
De ouders zijn op 10 juli 1979 te Daraa (Syrië) met elkaar gehuwd. [kind 1] is op
[geboortedatum 2] 2007 geboren in de Verenigde Arabische Emiraten. [kind 2] is op [geboortedatum 1] 2009 geboren in de Verenigde Arabische Emiraten. De eerste vraag die door de rechtbank daarom beantwoord dient te worden, is of en naar welk recht er ten tijde van de geboorte van de kinderen van rechtswege een gezagsverhouding is ontstaan tussen de ouders en de kinderen.
3.23.
De rechtbank stelt vast dat het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht,
de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (hierna: HKBV 1996) ten tijde van de geboorte van [kind 1] en [kind 2] nog niet in werking was getreden (1 mei 2011). Het destijds geldende verdrag is het Verdrag betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen, Trb. 1968, 101 (hierna: HKBV 1961) Artikel 13 lid, 1 van het HKBV 1961 bepaalt dat het verdrag van toepassing is op alle kinderen die hun gewone verblijfplaats hebben in een lidstaat. Nu de Verenigde Arabische Emiraten, de staat waar [kind 1] en [kind 2] zijn geboren en zij ten tijde van hun geboorte hier hun gewone verblijfplaats hadden, geen verdragsluitende staat is van het HKBV 1961, is het HKBV 1961 niet van toepassing. Dit betekent dat teruggevallen moet worden op de regels van het commune Nederlandse conflictenrecht inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, zoals neergelegd in artikel 10:113 BW. Deze bepaling verwijst weer naar het HKBV 1996 (sub a). Dit betekent dat aan de hand van HKBV 1996 beoordeeld moet worden welk recht van toepassing is. Artikel 16 HKBV 1996 bepaalt dat het van rechtswege ontstaan of tenietgaan van ouderlijke verantwoordelijkheid wordt beheerst door het recht van de staat van de gewone verblijfplaats van het kind ten tijde van de geboorte, zijnde de Verenigde Arabische Emiraten. Dit betekent dat naar dat recht moet worden beoordeeld welke gezagsverhouding van rechtswege tussen de ouders en [kind 1] en [kind 2] is ontstaan.
3.24.
Uit de landeninformatie van de Verenigde Arabische Emiraten blijkt dat na de echtscheiding op verzoek bij de rechtbank het ouderlijk gezag aan de moeder kan toekomen met betrekking tot de dochters tot het bereiken van de dertienjarige leeftijd en de zonen tot elf jaar (artikel 146 en artikel 156 Personal Status Law). De periode van gezag kan worden verlengd indien de rechtbank daartoe oordeelt. Hieruit maakt de rechtbank op dat de vader van rechtswege het eenhoofdig gezag uitoefent en de moeder middels een rechterlijke beslissing het ouderlijk gezag kan verkrijgen. Nu er geen rechterlijke beslissing ligt dan wel hiervan niet is gebleken, stelt de rechtbank vast dat de vader naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten het eenhoofdig gezag uitoefent.
3.25.
Artikel 16, lid 4 HKBV 1996 bepaalt dat in het geval waarin volgens het recht van de oorspronkelijke gewone verblijfplaats van het kind geen ouderlijke verantwoordelijkheid bestaat, terwijl dat wel het geval zou zijn volgens het recht van de nieuwe gewone verblijfplaats, wordt het van rechtswege ontstaan van de ouderlijke verantwoordelijkheid beheerst door het recht van de nieuwe gewone verblijfplaats. De rechtbank overweegt dat [kind 1] en [kind 2] hun nieuwe gewone verblijfplaats in Nederland hebben. Naar Nederlands recht oefenen ouders staande het huwelijk gezamenlijk gezag uit over de kinderen (artikel 1:253sa BW).
3.26.
Dit betekent dat de rechtbank tot de eindconclusie komt dat naar Nederlands recht moet worden beoordeeld wat de gezagsverhouding is en dat daaruit volgt dat beide ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over [kind 1] en [kind 2].
De bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen
3.27.
De rechtbank ziet aanleiding om het verzoek aan te houden.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, op 10 juli 1979 te Daraa (Syrië) gehuwd;
4.2.
bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de moeder zal zijn;
4.3.
verstaat dat de ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag over [kind 1] en [kind 2];
4.4.
bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de woning aan [adres];
4.5.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens voor zover het de echtscheiding betreft;
4.6.
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen en de rechtbank uiterlijk op
8 januari 2024te rapporteren en te adviseren over de meest wenselijke gezagsvoorziening en zorg- en contactregeling tussen de vader en [kind 1] en [kind 2];
4.7.
verzoekt de advocaten om uiterlijk
binnen twee wekenna ontvangst van het raadsonderzoek zich hierover uit te laten en over het verdere verloop van de procedure met betrekking tot de aangehouden verzoeken;
4.8.
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de gezagsvoorziening, de zorg- en contactregeling en de kinderalimentatie aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Bruggen en in het openbaar uitgesproken op
28 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. K.J. de Jong, griffier.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door de verzoeker en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden, te rekenen van de dag van de uitspraak;
door de echtgenoot die in eerste aanleg niet is verschenen: binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend en openlijk bekend is gemaakt;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.