ECLI:NL:RBOVE:2023:2456

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
08.070947.23 en 08.280756.20 (tul) (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar door verdachte met oplegging van ISD-maatregel

Op 30 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van een ambtenaar, alsook van vernieling van een kunstgebit en het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van een buitengewoon opsporingsambtenaar, die op 12 maart 2023 in Enschede optrad in de uitoefening van zijn functie. De verdachte heeft de ambtenaar zonder enige aanleiding in het gezicht geslagen, wat resulteerde in letsel en schade aan het kunstgebit van het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte is vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een ISD-maatregel van twee jaar, gezien zijn criminele verleden en het risico op recidive. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met eerdere veroordelingen en de ernst van het gepleegde feit. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan geweld tegen een ambtenaar, wat de rechtbank zwaar heeft aangerekend. De rechtbank heeft ook de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die bestaat uit materiële en immateriële schade. De totale schadevergoeding bedraagt € 868,14, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat de ISD-maatregel als voldoende werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.070947.23 en 08.280756.20 (tul) (P)
Datum vonnis: 30 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats],
thans verblijvende in P.P.C. Zwolle.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 16 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leusink en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. T. Scheffer, advocaat in Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2:een kunstgebit heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt, dan wel weggemaakt;
feit 3:niet heeft voldaan aan een ambtelijk bevel.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Enschede, een ambtenaar, [slachtoffer], buitengewoon opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] op/tegen/in de kaak, althans het gezicht, te slaan en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Enschede opzettelijk en wederrechtelijk een kunstgebit, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 12 maart 2023 te Borne opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 55d, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, gedaan door een ambtenaar, te weten, [verbalisant 1], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland en/of [verbalisant 2], werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland, belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, door, nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem had gevorderd mee te werken aan een speekseltest, hieraan geen gevolg te geven.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Feit 1 en feit 2
4.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Ten aanzien van feit 2 kan volgens de officier van justitie niet bewezen worden dat verdachte opzet op vernieling van het kunstgebit heeft gehad. Verdachte moet van dat feit worden vrijgesproken, aldus de officier.
4.1.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman geen verweer gevoerd. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
4.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het onder feit 1 ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
1.
het proces-verbaal van de terechtzitting van 16 juni 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte;
2.
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], van 12 maart 2023, met bijlage(n), pagina’s 6 t/m 13, voor zover inhoudende de verklaring van aangever.
Gelet op voornoemde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de vernieling van het kunstgebit van [slachtoffer] Gelet hierop zal de rechtbank verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
4.2
Feit 3
4.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Volgens de officier van justitie waren er voldoende aanwijzingen om medewerking van verdachte te vorderen voor een speekselonderzoek en is er sprake van een kennelijke verschrijving ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde ambtenaren.
4.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit.
4.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van het dossier vast dat verdachte op 12 maart 2023 werd aangehouden in verband met de verdenking van mishandeling. Bij verbalisanten was bekend dat verdachte geregeld alcohol en drugs gebruikte. Tijdens het vervoer van verdachte werd door verbalisanten geconstateerd dat verdachte niet stil kon zijn en opgewonden was. Voornoemde omstandigheden in combinatie met het agressieve gedrag van verdachte was voor verbalisanten aanleiding om van verdachte te vorderen mee te werken aan een speekseltest om te onderzoeken of hij onder invloed was van drugs. Door de hulpofficier van Justitie, [verbalisant 3], werd vervolgens van verdachte gevorderd om mee te werken aan een speekseltest. Door verdachte werd hier geen gevolg aan gegeven.
De rechtbank constateert dat in de tenlastelegging is opgenomen dat voornoemde vordering is gedaan door een ambtenaar, te weten [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden werkzaam als hoofdagent bij de Eenheid Oost-Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat er ten tijde van de aanhouding van verdachte op grond van artikel 55d Sv voldoende aanwijzingen waren om van verdachte te vorderen mee te werken aan een speekseltest. Dit bevel is vervolgens gegeven door de hulpofficier van justitie, [verbalisant 3]. Nu deze ambtenaar niet in de tenlastelegging is opgenomen kan het tenlastegelegde feit niet bewezen worden verklaard, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat deze misslag niet als een kennelijke verschrijving kan worden beschouwd.
4.3
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 12 maart 2023 te Enschede, een ambtenaar, [slachtoffer], buitengewoon opsporingsambtenaar aangesteld in domein IV Openbaar Vervoer, gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] op/tegen/in het gezicht, te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van 2 jaar.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft afwijzing van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel bepleit en verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen met een ambulante behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van buitengewoon opsporingsambtenaar [slachtoffer]. [slachtoffer] was op dat moment op het station in Enschede aan het werk in zijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar van de NS. [slachtoffer] was in die hoedanigheid verantwoordelijk voor de veiligheid op en rondom het station, sprak verdachte aan op zijn gedrag en verzocht hem het station te verlaten. In plaats van gehoor te geven aan het verzoek van [slachtoffer] ging verdachte de confrontatie aan en sloeg [slachtoffer] uit het niets met kracht in het gezicht. Door de klap is het kunstgebit van [slachtoffer] gebroken. Door zo te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en hem pijn en letsel toegebracht. Het gewelddadige handelen van verdachte heeft fors impact gehad op het leven van [slachtoffer], zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Daarnaast laat dergelijk gedrag ook z’n sporen na bij toevallige voorbijgangers en getuigen van een dergelijk incident en brengt het gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving teweeg. Verdachtes handelen getuigt bovendien van een gebrek aan respect voor personen die belast zijn met openbaar gezag. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van
27 maart 2023. Uit dit overzicht blijkt dat verdachte veelvuldig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Een eerder opgelegde ISD-maatregel heeft geen effect gehad. Na beëindiging van de ISD-maatregel op 6 juli 2018 is verdachte meerdere keren weer veroordeeld tot gevangenisstraffen . De rechtbank heeft in dat verband in het bijzonder gelet op de navolgende onherroepelijke veroordelingen en geëxecuteerde onvoorwaardelijke gevangenisstraffen ter zake van misdrijven:
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, van 2 maart 2022 (08.042308.22), waarbij verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 26 dagen;
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, van 14 oktober 2021 (08.181060.21), waarbij verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- het vonnis van de politierechter in de rechtbank Overijssel, van 2 december 2020 (08.280756.20), waarbij verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 133 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de verschillende rapporten van Reclassering Nederland over verdachte en het Advies indicatieoverleg NIFP waarin het NIFP concludeert dat er geen contra-indicaties zijn voor het opleggen van de ISD-maatregel. In het meest recente reclasseringsadvies van 23 mei 2023 dat is opgemaakt door de reclasseringswerker M. ter Wengel, staat onder meer beschreven, zakelijk weergegeven, dat verdachte een uitvoerige justitiële voorgeschiedenis heeft en veelvuldig in beeld blijft komen bij politie en Justitie. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogens- en geweldsdelicten, waarbij het opvalt dat verdachte vaak in conflict raakt met gezagsdragers. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog. Verdachte is niet gemotiveerd voor gedragsverandering en staat niet open voor hulpverlening. Alle interventies en pogingen vanuit hulpverlening zijn op niets uitgelopen en hebben geen recidive-verminderend effect gehad. Aangezien verdachte tevens niet wil meewerken aan rapportage en diagnostiek, is de informatie ten aanzien van de verschillende leefgebieden beperkt. De indruk bestaat dat er op alle leefgebieden problemen zijn en beschermende factoren ontbreken. De reclassering ziet geen gedragsbeïnvloedingsmogelijkheden. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als hoog, onder andere vanwege het verloop van het huidige reclasseringstoezicht en het recente advies tenuitvoerlegging hierin. Verdachte heeft laten zien dat hij niet meewerkt aan toezicht en hulpverlening. Binnen diverse kaders is geprobeerd om verdachte te bewegen tot gedragsverandering middels een vorm van behandeling en begeleiding. Zowel in vrijwillig als in gedwongen kader is dit niet gelukt. Verdachte werd gedurende zijn eerdere ISD-maatregel toegeleid naar een klinische behandeling, maar deze werd vanwege het gedrag van verdachte vroegtijdig afgebroken. Het opleggen van een ISD-maatregel is onder de huidige omstandigheden de enige wijze waarop de maatschappij tegen verdachte beschermd kan worden en er mogelijk sturing gegeven kan worden aan de problematiek van verdachte.
De reclasseringswerker M. ter Wengel heeft als deskundige op de terechtzitting van 16 juni 2023 een toelichting op het rapport gegeven en het gegeven advies gehandhaafd.
Het bewezenverklaarde feit is een feit waarvoor ingevolge het bepaalde in artikel 67, eerste lid aanhef en onder a Sv voorlopige hechtenis is toegelaten. Derhalve wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid aanhef en onder 1, Sr. Uit de reclasseringsrapporten volgt onder meer dat de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten als hoog wordt ingeschat. Verdachte is een zorgmijder met de status van zeer actieve veelpleger en overlastgever. De bij verdachte betrokken instellingen maken zich al jaren grote zorgen over de hoge veiligheids-en recidiverisico’s. Verdachte heeft moeite met gezag, is zelfbepalend en laat regelmatig grensoverschrijdend of agressief gedrag zien. De afgelopen jaren zijn verschillende interventies en maatregelen gepoogd in te zetten, maar zonder resultaat. Verdachte is niet begeleidbaar, niet gevoelig voor autoriteit en ook niet gevoelig gebleken voor (strafrechtelijke) consequenties in de vorm van detentie en een eerder opgelegde ISD-maatregel. Gelet hierop en op het hiervoor genoemde uittreksel uit de Justitiële Documentatie waar uit blijkt dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan dit feit tenminste driemaal wegens een misdrijf veroordeeld is tot een vrijheidsbenemende straf, wordt tevens voldaan aan het bepaalde in artikel 38m, eerste lid aanhef sub 2 en 3, Sr, nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en de veiligheid van goederen oplegging van een ISD-maatregel eist.
Bij de oplegging van de ISD-maatregel moet het belang van de maatschappij, om beveiligd te worden tegen de aantasting van de veiligheid van personen of goederen door misdrijven als deze, afgewogen worden tegen het onder meer in artikel 5 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht op persoonlijke vrijheid.
De rechtbank is zich bewust van de zwaarte van de onderhavige maatregel, maar alles afwegende dient het belang van de maatschappij om tegen verdachtes handelen beschermd te worden te prevaleren. Dat maatschappelijke belang kan niet op andere wijze in voldoende mate worden beschermd dan door oplegging van de ISD-maatregel. Zonder behandeling van verdachte moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte zijn huidige levenswijze niet vrijwillig kan en zal opgeven en ook in de toekomst misdrijven zal blijven plegen. De beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van verdachtes criminele recidive eisen het opleggen van die maatregel. Gelet op de problematiek van verdachte acht de rechtbank de door de raadsman aangedragen alternatieve afdoening ontoereikend voor gedragsverandering en risicobeperking.
De ISD-maatregel zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder op voorhand te bepalen dat een tussentijdse toetsing zal plaatsvinden. De rechtbank is van oordeel dat het van groot belang is dat aan de verdachte binnen noodzakelijke strakke kaders een langdurige en intensieve behandeling c.q. begeleiding wordt geboden, om de kans op recidive te beperken en de kans op gedragsbeïnvloeding te vergroten. Tegen die achtergrond wordt de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel..

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.170,11, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
- zorgverzekering eigen risico € 368,14;
- derving secundaire arbeidsvoorwaarden € 851,97.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 950,- gevorderd.
Ter terechtzitting heeft de gemachtigde van de benadeelde partij naar voren gebracht dat de gevorderde schade ten aanzien van de post derving secundaire arbeidsvoorwaarden niet meer gevorderd wordt en komt te vervallen.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat de thans voorliggende vordering van de benadeelde partij in het geheel toewijsbaar is, inclusief wettelijke rente.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat die kan worden toegewezen, maar gematigd moet worden tot een bedrag van € 500,--.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 368,14, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Immateriële schadevergoeding
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 500,-- billijk.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door
feit 1 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De vordering tenuitvoerlegging

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verlenging van de proeftijd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter te Overijssel van 2 december 2020 is verdachte onder meer veroordeeld tot 133 dagen gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door de verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank kan op grond daarvan, en gelet op het bepaalde in artikel 14g Sr, in beginsel de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen. Naar het oordeel van de rechtbank is tenuitvoerlegging van deze straf echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel oplegt. De rechtbank wijst daarom de vordering tot tenuitvoerlegging af.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 38n Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1
het misdrijf: mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 bewezen verklaarde;
maatregel
- legt aan de verdachte op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
twee jaren;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 868,14 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2023);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 868,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 maart 2023 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 17 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf met parketnummer 08.280756.20
-
wijstde vordering
af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van den Berg, voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes en mr. R.G.J. Gehring, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2023110294. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.