4.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: Aanranding van [slachtoffer 1]
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 23 december 2021 laminaat bezorgd bij de woning van [slachtoffer 1] in [woonplaats 3] . Verdachte en [slachtoffer 1] hebben het laminaat samen naar boven getild via de trap. Vervolgens is verdachte met [slachtoffer 1] meegelopen naar boven, de woning in. Daar gaf verdachte een knuffel aan [slachtoffer 1] en vroeg hij of hij haar een kusje mocht geven. Later die dag stuurde verdachte een Whatsapp-bericht naar [slachtoffer 1] waarin stond: “Jij bent geweldig”. Dit bericht heeft hij – nadat hij met de politie gesproken had – weer verwijderd.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte – nadat zij samen het laminaat naar binnen hebben getild – met haar meeliep naar boven. Verdachte gaf haar een hand. Vervolgens kuste hij haar hand en trok haar naar zich toe. Hij hield [slachtoffer 1] vast en knuffelde haar, waardoor zij niet weg kon. Hij kuste haar in haar nek en op haar wang en begon hierbij te hijgen. Verdachte probeerde haar steeds te zoenen, terwijl [slachtoffer 1] zich telkens wegdraaide en “nee” of “dit wil ik niet” zei. Ineens trok verdachte zich terug en liep weg. Toen verdachte eenmaal buiten was, heeft [slachtoffer 1] alle deuren dicht gedaan en haar ex-vriend, getuige [getuige] , gebeld.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 1] in voldoende mate steun vindt in ander bewijsmateriaal en overweegt daartoe het volgende.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in de ochtend van 23 december 2021 werd gebeld door [slachtoffer 1] . Hij hoorde dat ze overstuur was. [slachtoffer 1] vertelde hem dat de bezorger van het laminaat haar had aangerand. Het feit dat [getuige] dezelfde ochtend dat het voorval zou hebben plaatsgevonden door een geëmotioneerde [slachtoffer 1] is opgebeld, ondersteunt haar verklaring dat zij kort daarvoor is aangerand.
De rechtbank ziet daarnaast ondersteuning in de verklaring van verdachte zelf. Bij de politie heeft hij verklaard dat hij laminaat bij [slachtoffer 1] heeft bezorgd en dat hij haar heeft geholpen om het naar binnen te brengen. Daarna heeft hij haar in de woning een knuffel gegeven en gevraagd of hij haar een kusje mocht geven, waarop [slachtoffer 1] zei: “nee, bedankt”.
Ook het eerder genoemde Whatsapp-bericht dat verdachte aan [slachtoffer 1] heeft verstuurd kort na hun ontmoeting draagt bij aan de geloofwaardigheid van het verhaal van [slachtoffer 1] . Temeer nu verdachte dit bericht na een telefoongesprek met de politie naar eigen zeggen weer heeft verwijderd.
Alles bij elkaar zijn er voldoende bewijsmiddelen om de feiten en omstandigheden die [slachtoffer 1] noemt te ondersteunen. De rechtbank ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer 1] te twijfelen en volgt het standpunt van de verdediging niet. Dit betekent dat de rechtbank de verklaring van verdachte niet volgt voor zover die inhoudt dat hij [slachtoffer 1] alleen heeft geknuffeld en om een kusje heeft gevraagd.
Gelet op de aard van de handelingen en de omstandigheden waaronder deze handelingen hebben plaatsgevonden, kunnen deze naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan als ontuchtige handelingen. Verdachte heeft een hem onbekende klant, die aanzienlijk jonger was dan hij, in haar woning vastgepakt, naar zich toegetrokken, geknuffeld, in de nek en op haar wang gekust en geprobeerd te zoenen. Dit alles terwijl [slachtoffer 1] duidelijk – verbaal en non-verbaal – heeft aangegeven dat zij dit niet wilde. De handelingen van verdachte zijn dus van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm.
De rechtbank acht de ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 1] dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2: Poging tot aanranding van [slachtoffer 2]
De redengevende feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 juni 2021 heeft verdachte een zwembad bezorgd bij de woning van aangeefster [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) in [woonplaats 2] . Hij zette het zwembad in de gang en vroeg [slachtoffer 2] vervolgens om een glas water. Verdachte is toen achter haar aangelopen naar de keuken.
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 2] heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte – toen zij in de keuken van haar woning stonden en nadat [slachtoffer 2] op de vraag van verdachte geantwoord had dat zij geen man had – wat dichterbij kwam staan. Hij vroeg aan [slachtoffer 2] of hij niet wat voor haar was. Hij vroeg naar haar telefoonnummer en hij zei dat ze mooi was. Hij zei dat hij graag een vrouw wilde en wilde trouwen. Toen [slachtoffer 2] van verdachte wegliep, liep hij haar achterna. Hij pakte haar met zijn hand bij haar gezicht. Verdachte kwam met zijn gezicht naar haar gezicht. [slachtoffer 2] ging vervolgens weer wat achteruit, waardoor het verdachte niet lukte om haar te kussen. Op dat moment begonnen er buiten auto’s te toeteren en zei [slachtoffer 2] tegen verdachte dat het beter was dat hij wegging omdat zijn bus in de weg stond.
De rechtbank is ook voor wat betreft dit feit van oordeel dat er sprake is van steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer 2] . De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Direct na het voorval heeft [slachtoffer 2] contact opgenomen met een vriendin via Whatsapp. De gebeurtenissen die zij in dat Whatsapp-gesprek aan haar vriendin heeft gemeld, komen overeen met haar aangifte. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] diezelfde dag nog een e-mail verstuurd naar de werkgever van verdachte waarin zij melding heeft gemaakt van het incident. Ook de inhoud van deze e-mail komt in grote lijnen overeen met wat [slachtoffer 2] in haar aangifte heeft verklaard.
Dit maakt dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] geloofwaardig acht. De rechtbank zal bij haar beoordeling uitgaan van deze verklaring.
De rechtbank is van oordeel dat het ongevraagd binnenkomen in de woning van [slachtoffer 2] , het bij haar gezicht pakken, het proberen om haar te zoenen door met zijn gezicht naar dat van [slachtoffer 2] te gaan en het voorbij gaan aan signalen van verzet en weerstand in dit geval zijn aan te merken als handelingen waaruit het bestaan van het voornemen tot aanranding moet worden afgeleid. Deze handelingen moeten als een begin van de uitvoering van aanranding worden aangemerkt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de poging tot feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend is bewezen.