ECLI:NL:RBOVE:2023:2385

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
08-996186-17 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van witwassen van aanzienlijke geldbedragen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 februari 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het witwassen van geldbedragen tot een totaal van € 611.291,64. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak kwam voor de rechtbank na meerdere zittingen, waarbij de officier van justitie, mr. A.M. Ruige, de vordering indiende en de verdediging werd gevoerd door mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg.

De tenlastelegging betrof het witwassen van geldbedragen in de periode van 1 mei 2011 tot en met 30 september 2011, waarbij de verdachte samen met anderen handelingen zou hebben verricht die de herkomst van deze bedragen verhulden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen direct bewijs was voor de herkomst van de geldbedragen uit criminele activiteiten, en dat het openbaar ministerie niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden uit misdrijf afkomstig waren.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan het openbaar ministerie is om het bewijs te leveren dat de geldbedragen uit een misdrijf afkomstig zijn. Aangezien er geen brondelict kon worden vastgesteld, en de verdachte niet betrokken was bij de handelingen die door medeverdachten zijn verricht, kon de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen. De verdachte werd daarom vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, en de rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdenking van witwassen te ondersteunen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08-996186-17 (P)
Datum vonnis: 16 februari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 27 mei 2019, 14 april 2022, 3 oktober 2022, 16 januari 2023 en 2 februari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.M. Ruige en van wat door verdachte en haar raadsman mr. G.J. Woodrow, advocaat te Tilburg, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 16 januari 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in totaal € 611.291,64 heeft witgewassen,
dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zij tezamen en in vereniging met (een) ander(en) in totaal € 611.291,64 heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
zij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
althans in ieder geval EUR 100.000,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
althans in ieder geval EUR 100.000,
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
terwijl zij van het plegen van dat feit een gewoonte heeft gemaakt,
SUBSIDIAIR, dat,
zij op één of meer momenten in of omstreeks de periode van 01 mei 2011 tot en met 30 september 2011, in de gemeente Tilburg, althans in Nederland en/of Turkije, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
(telkens) van één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
althans in ieder geval EUR 110.000 (bestaande uit bedragen van EUR 90.000 en EUR 20.000),
in elk geval enig geldbedrag,
(sub a) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de
verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende was en/of wie dit voorwerp voorhanden heeft gehad,
en/of
(telkens) één of meer geldbedragen, te weten (zie AMB-014, p. 161 en AMB-014, bijlage 1, p. 168):
  • EUR 274.291,64, en/of
  • EUR 57.500, en/of
  • EUR 89.500, en/of
  • EUR 90.000, en/of
  • EUR 100.000,
althans in ieder geval EUR 110.000 (bestaande uit bedragen van EUR 90.000 en EUR 20.000)
in elk geval enig geldbedrag,
(sub b) heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of hiervan gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om vrijspraak van het tenlastegelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Naar inmiddels bestendige jurisprudentie kan in een geval, zoals dat zich hier voordoet, waarin geen direct bewijs voor inkomsten uit brondelicten aanwezig is, witwassen bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders
kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Het ligt op de weg van het openbaar ministerie om het bewijs te leveren waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
De toetsing door de rechter dient daarbij de volgende stappen te doorlopen.
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien deze situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Die verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn.
Zodra het door verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Geen vermoeden van witwassen
In deze zaak kan geen brondelict worden vastgesteld, waaruit de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zouden zijn. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.
Op 30 september 2011 is het pand aan de [vestigingsplaats 1] aan [bedrijf 2] B.V. overgedragen. Op de derdenrekening van het notariskantoor zijn met betrekking tot de aankoop van dit pand de volgende betalingen binnengekomen:
  • € 40.000,00 en € 50.000,00 van [medeverdachte 1] ;
  • € 50.000,00 en € 50.000,00 van verdachte;
  • € 253.291,64 en € 21.000,00 van [bedrijf 1] B.V.;
  • € 89.500,00 van [bedrijf 2] B.V.;
  • € 57.500,00 van [medeverdachte 2] .
[bedrijf 2] B.V.
[bedrijf 2] B.V. is op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 1] . [medeverdachte 1] , de zus van verdachte, is bestuurder van de vennootschap. [medeverdachte 2] is aandeelhouder en bezit 34% van de aandelen. Verdachte en haar zus bezitten ieder 33% van de aandelen. [medeverdachte 2] leidde de vennootschap; de zussen [verdachte] waren vrijwel niet betrokken bij de bedrijfsvoering.
[bedrijf 1] B.V.
[bedrijf 1] B.V. is eveneens op 6 juli 2011 opgericht en gevestigd aan de [vestigingsplaats 2] . [medeverdachte 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschap.
Lening
Verdachte heeft € 100.000,00 ingelegd ten behoeve van de aankoop van het pand. Dit geld is afkomstig van een lening bij een neef van verdachte, [betrokkene 1] . De uitbetaling van dit bedrag door [betrokkene 1] aan verdachte is bovendien via een gewone, goed volgbare bancaire transactie geschied. De rechtbank is van oordeel dat deze lening niet het vermoeden rechtvaardigt dat zonder meer sprake is van witwassen, en dat van verdachte mag worden verlangd dat zij een nadere verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Datzelfde geldt voor de lening van € 100.000,00 van [medeverdachte 1] bij [betrokkene 2] .
Contante stortingen
De geldbedragen die [bedrijf 1] B.V., [bedrijf 2] B.V. en [medeverdachte 2] hebben ingelegd, zijn afkomstig van contante stortingen die in de maanden voorafgaand aan de aankoop van het pand door [medeverdachte 2] zijn verricht. De handelwijze van [medeverdachte 2] rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank wel een vermoeden van witwassen. Dit speelde zich echter geheel buiten het zicht van verdachte af, zodat niet kan worden vastgesteld dat zij wist of (redelijkerwijs) heeft kunnen vermoeden dat de aankoop van het pand (deels) gefinancierd werd met van enig misdrijf afkomstig vermogen.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J.T. Pouw en
mr. F.M.A. ‘t Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023.