ECLI:NL:RBOVE:2023:2379

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
10305336 \ CV EXPL 23-309
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake terugbetaling van geldlening met bevrijdend verweer

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is een tussenvonnis uitgesproken op 13 juni 2023 in een civiele procedure tussen twee eisers en een gedaagde. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben geldleningen verstrekt aan de gedaagde, die in totaal € 7.700,00 bedroegen. De gedaagde heeft een deel van dit bedrag, € 4.300,00, terugbetaald, maar de eisers vorderen nu nog een bedrag van € 3.979,18, vermeerderd met wettelijke rente, omdat zij van mening zijn dat de gedaagde nog een bedrag van € 3.400,00 verschuldigd is.

De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat zij het bedrag van € 3.400,00 al contant heeft terugbetaald. Dit zou zijn gebeurd op verzoek van de eisers, waarbij de echtgenoot van de gedaagde het bedrag aan haar heeft gegeven om de lening af te lossen. De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis aangegeven dat het aan de gedaagde is om bewijs te leveren van haar stelling dat het bedrag reeds is terugbetaald, nu dit door de eisers wordt betwist.

De kantonrechter heeft de gedaagde de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren en aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de kantonrechter de gedaagde heeft aangespoord om bewijsstukken of getuigen te overleggen die haar verweer kunnen ondersteunen. De beslissing om de zaak opnieuw op de rol te zetten is genomen op 27 juni 2023, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden tot de schriftelijke reactie van de gedaagde is ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10305336 \ CV EXPL 23-309
Vonnis van 13 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eisers] ,
gemachtigde: M. Steghuis,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van [eisers] ,
- de schriftelijke reactie van [gedaagde] , aangemerkt als conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek van [eisers] ,
- de schriftelijke reactie van [gedaagde] , aangemerkt als conclusie van dupliek.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] heeft op 5 september 2021 € 7.000,00 uitgeleend aan [gedaagde] . [eiser 2] heeft op 24 december 2021 € 700,00 uitgeleend aan [gedaagde] .
2.2.
[gedaagde] heeft een bedrag van € 4.300,00, terugbetaald waarvan € 3.800,00 bestemd was voor de lening van € 7.000,00 door Khantaros en € 500,00 voor die van [eiser 2] . Deze terugbetaling(en) vond plaats door middel van bankoverschrijving.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 3.979,18, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.400,00 vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag van volledige betaling. Ook vorderen [eisers] veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eisers] baseren hun vordering op de hiervoor opgenomen feiten waarbij zij het volgende nog hebben aangevoerd. Op grond van de geldleningsovereenkomst dient [gedaagde] nog een totaalbedrag van € 3.400,00 terug te betalen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eisers] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Deze procedure draait om het antwoord op de vraag of [gedaagde] nog € 3.400,00 moet terugbetalen aan [eisers] .
4.2.
[gedaagde] heeft als verweer aangevoerd dat zij het bedrag van € 3.400,00 (op verzoek van [eisers] ) al contant heeft terugbetaald. Volgens [gedaagde] heeft haar echtgenoot, [naam] , haar een bedrag van € 3.400,00 gegeven, zodat [gedaagde] daarmee [eisers] kon afbetalen en de lening volledig was afgelost. Bij conclusie van dupliek heeft [naam] (namens [gedaagde] ) verder verklaard dat hij dacht dat er sprake was van een geldlening van € 3.400,00 en dat hij dit bedrag aan [gedaagde] heeft gegeven, naar eigen zeggen, om ‘van de problemen af te zijn’. [naam] heeft het geld in een envelop gedaan en [gedaagde] naar het huis van [eiser 1] gebracht waar zij de envelop aan [eiser 1] heeft gegeven.
4.3.
Met de stelling dat het bedrag van € 3.400,00 al contant is terugbetaald, voert [gedaagde] een zogenoemd “bevrijdend verweer”. Gelet op de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ligt het, nu dit door [eisers] wordt betwist, op de weg van [gedaagde] om bewijs te leveren van haar stelling dat het volgens [eisers] onbetaald gelaten bedrag reeds is terugbetaald.
4.4.
Voordat de kantonrechter [gedaagde] zal opdragen bewijs te leveren van deze stelling, zal zij [gedaagde] in de gelegenheid stellen bij schriftelijke reactie aan de kantonrechter kenbaar te maken of, en zo ja hoe zij bewijs wenst te leveren. Daarbij merkt de kantonrechter op dat bewijslevering mogelijk is door het overleggen van bewijsstukken, het horen van getuigen en/of door middel van een ander bewijsmiddel (bijvoorbeeld bankafschriften van geldopnames door [naam] waaruit kan volgen dat hij een bedrag van € 3.400,00 heeft opgenomen).

5.De beslissing

5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 juni 2023voor schriftelijke reactie van [gedaagde] waarin zij zich uitlaat over wat in rechtsoverweging 4.4. is opgenomen;
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023. (TD)