In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, is een tussenvonnis uitgesproken op 13 juni 2023 in een civiele procedure tussen twee eisers en een gedaagde. De eisers, [eiser 1] en [eiser 2], hebben geldleningen verstrekt aan de gedaagde, die in totaal € 7.700,00 bedroegen. De gedaagde heeft een deel van dit bedrag, € 4.300,00, terugbetaald, maar de eisers vorderen nu nog een bedrag van € 3.979,18, vermeerderd met wettelijke rente, omdat zij van mening zijn dat de gedaagde nog een bedrag van € 3.400,00 verschuldigd is.
De gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat zij het bedrag van € 3.400,00 al contant heeft terugbetaald. Dit zou zijn gebeurd op verzoek van de eisers, waarbij de echtgenoot van de gedaagde het bedrag aan haar heeft gegeven om de lening af te lossen. De kantonrechter heeft in deze tussenvonnis aangegeven dat het aan de gedaagde is om bewijs te leveren van haar stelling dat het bedrag reeds is terugbetaald, nu dit door de eisers wordt betwist.
De kantonrechter heeft de gedaagde de gelegenheid gegeven om schriftelijk te reageren en aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de kantonrechter de gedaagde heeft aangespoord om bewijsstukken of getuigen te overleggen die haar verweer kunnen ondersteunen. De beslissing om de zaak opnieuw op de rol te zetten is genomen op 27 juni 2023, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden tot de schriftelijke reactie van de gedaagde is ontvangen.