ECLI:NL:RBOVE:2023:2364

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
26 juni 2023
Zaaknummer
C/08/296182 / KG ZA 23-84
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen tot verwijdering erfafscheiding en onrechtmatige hinder in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 22 juni 2023, hebben eisers [eiser 1] en [eiser 2] een kort geding aangespannen tegen gedaagde [gedaagde] vanwege de plaatsing van een erfafscheiding die hun toegang tot parkeerplaatsen belemmert. De eisers stellen dat gedaagde misbruik maakt van zijn eigendomsrecht en onrechtmatige hinder veroorzaakt door het plaatsen van de erfafscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen erfdienstbaarheid rust op het perceel van gedaagde en dat de eisers feitelijk inbreuk maken op zijn eigendomsrecht door gebruik te maken van zijn perceel voor toegang tot hun parkeerplaatsen. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagde recht heeft op het plaatsen van de erfafscheiding en dat er geen sprake is van misbruik van recht of onrechtmatige hinder. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn vastgesteld op € 1.393,00, inclusief nakosten. De uitspraak benadrukt het belang van eigendomsrechten en de voorwaarden waaronder hinder als onrechtmatig kan worden aangemerkt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/296182 / KG ZA 23-84
Vonnis in kort geding van 22 juni 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
te [woonplaats 2] ,
eisende partijen,
hierna te noemen: [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. A. Hoekman te Hengelo (Ov.),
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. E. Nijhoff te Almelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 30 mei 2023,
- de mondelinge behandeling van 9 juni 2023, waarbij door [gedaagde] gebruik is gemaakt van een pleitnota. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen verder ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

2.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of [gedaagde] met het plaatsen van een hekwerk c.q. erfafscheiding misbruik maakt van zijn eigendomsrecht dan wel of er sprake is van onrechtmatige hinder, nu [eiser 1] en [eiser 2] niet meer kunnen parkeren op de door hen gewenste wijze.
2.2.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat er geen sprake is van misbruik van recht. Evenmin kan worden geoordeeld dat sprake is van onrechtmatige hinder. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] worden afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiser 1] is, ten dele via zijn besloten vennootschap ‘Eastvince Project B.V.’, voormalig eigenaar van de onroerende zaken staande en gelegen aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
3.2.
[eiser 1] heeft de onroerende zaak met nummer [nummer] ( percelen 3343 en 5632 ) op 23 december 2021 verkocht aan [gedaagde] en deze in januari 2022 geleverd. In de akte van levering van 17 januari 2022 is opgenomen dat er geen erfdienstbaarheden bekend zijn.
3.3.
[eiser 1] is momenteel privé eigenaar van nummer [huisnummer] , dat tot voorkort werd verhuurd. [eiser 2] is eigenaar van nummer [huisnummer 2] . Zowel [eiser 1] als [eiser 2] hebben hun perceel dusdanig ingericht, dat zij elk twee parkeerplekken achter hun woningen hebben, welke parkeerplekken slechts bereikbaar zijn via een doodlopende toegangsweg. De situatie laat zich (kadastraal) als volgt illustreren:
Afbeelding
3.4.
De bovengelegen strook grond (percelen [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] ) is de toegangsweg, welke in eigendom toebehoort aan de gemeente Hengelo (Ov). De percelen [perceelnummer 5] en [perceelnummer 6] zijn eigendom van [gedaagde] . Perceel [perceelnummer 3] is van [eiser 1] en perceel [perceelnummer 4] van [eiser 2] .
3.5.
Aan het (bezien op bovenstaande kaart) linker uiteinde van de percelen van [eiser 1] en [eiser 2] bevinden zich de parkeerplaatsen. Die vier parkeerplaatsen waren voor [eiser 1] en [eiser 2] bereikbaar door deze via het smalle stuk van perceel [perceelnummer 5] van [gedaagde] in te rijden. Naast de parkeerplaatsen van [eiser 1] en [eiser 2] liggen op perceel [perceelnummer 5] twee parkeerplekken van [gedaagde] . Op perceel [perceelnummer 6] bevinden zich parkeerplaatsen, waarvan de gemeente Hengelo heeft bedongen dat deze als zodanig gebruikt moeten worden.
3.6.
Na aankoop van de onroerende zaak met nummer [nummer] door [gedaagde] is gebleken dat op het onroerend goed geen woonbestemming rust. [gedaagde] heeft daarom een omgevingsvergunning aangevraagd bij Gemeente Hengelo voor het realiseren van (aanvankelijk twee en later) vier appartementen.
3.7.
Gemeente Hengelo heeft te kennen gegeven niet direct tegen de ontwikkeling van vier appartementen te zijn, maar hiervoor eerst toestemming van [eiser 1] wil hebben. [eiser 1] heeft te kennen gegeven daarvoor geen toestemming te geven en daartegen bezwaar te zullen maken.
3.8.
[gedaagde] bericht [eiser 2] op 28 februari 2023 via WhatsApp onder meer als volgt:
“Nou wanneer [eiser 1][ [eiser 1] , toevoeging voorzieningenrechter]
Geen kant uit wil, dan ga ik op mijn recht staan. Dat zal De situatie niet verbeteren.(…)
“Nee want dat snijdt me financieel in de vingers. Zou jammer zijn maar goed dan ga ik de boel ook afsluiten met poort en ga ik hem ook niks gunnen hoor. Dus dit is zijn keuze. Of optie a en wel parkeerplaatsen voor hem of optie b en dan sluit ik het af. En dan heeft die geen toegang.(…)
“Kijk sowieso vind ik een toegangspoort een goed voorstel omdat er heel veel mensen parkeren die hier niets te zoeken hebben. Ook als je het dan wil verhuren als kantoor dan heb je daar last mee. Kijk ik kan jullie rustig een kastje geven of wat. Ik had laatst gewoon een swber in me achtertuintje te blowen.(…)
3.9.
[gedaagde] heeft in maart 2023 de toegang (tot 3 van de 4 parkeerplekken) van [eiser 1] en [eiser 2] geblokkeerd door op zijn perceel een erfafscheiding (hekken) en een neerklapbaar hek te plaatsen. Daardoor konden [eiser 1] en [eiser 2] niet langer via perceel [perceelnummer 5] van [gedaagde] hun parkeerplaatsen in rijden en werden deze feitelijk grotendeels onbruikbaar.

4.Het geschil

4.1.
[eiser 1] en [eiser 2] vorderen - samengevat - dat [gedaagde] wordt veroordeelt om de hekken c.q. erfafscheidingen te verwijderen en [eiser 1] en [eiser 2] toegang te (blijven) geven tot hun parkeervakken, op straffe van een dwangsom, met een maximum van € 100.000,00. Verder vorderen [eiser 1] en [eiser 2] veroordeling van [gedaagde] in de daadwerkelijke proceskosten en de nakosten.
4.2.
[eiser 1] en [eiser 2] leggen aan de vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde] maakt misbruik van zijn eigendomsrecht, nu hij geen rechtens te rechtvaardigen belang heeft bij het plaatsen van de erfafscheiding en het blokkeren van de parkeerplekken.
[gedaagde] heeft de parkeervakken enkel geblokkeerd om [eiser 1] en [eiser 2] te schaden en om medewerking van (met name) [eiser 1] en [eiser 2] bij de realisatie van de appartementen af te dwingen. Daartoe wordt verwezen naar de WhatsApp-berichten tussen [eiser 2] en [gedaagde] . Bovendien moet perceel [perceelnummer 6] op last van de gemeente in stand worden gehouden als parkeerplaats. Voor zover de voorzieningenrechter tot het oordeel komt dat er geen sprake is van misbruik van recht, stellen [eiser 1] en [eiser 2] dat er sprake is van onrechtmatige hinder.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser 1] en [eiser 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] , met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van deze procedure en in de nakosten.
4.4.
[gedaagde] voert het volgende aan. [gedaagde] betwist dat er sprake is van misbruik van recht, dan wel van onrechtmatige hinder. [gedaagde] heeft wel degelijk belang bij het plaatsen van de erfafscheiding c.q. de hekwerken, vanwege de stuiting van een eventueel lopende verjaring, het waarborgen van zijn privacy nu hij meerdere malen onbevoegden op zijn perceel heeft aangetroffen en het voorkomen van inbreuken op zijn eigendomsrecht omdat er door onbevoegden gebruik wordt gemaakt van zijn parkeerplaatsen. Daarnaast wil hij zijn perceel zo kunnen inrichten als hij zelf wenst.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig voor de beoordeling, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser 1] en [eiser 2] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang hebben. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening vanwege het spoedeisend belang gerechtvaardigd is.
5.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter hebben [eiser 1] en [eiser 2] een spoedeisend belang bij hun vordering. [eiser 1] kan door de plaatsing van de erfafscheiding in het geheel niet parkeren op de door hem ingerichte parkeerplekken. Ook wenst [eiser 1] de woning met nummer [huisnummer] te verkopen, maar voorziet de makelaar problemen bij de verkoop zolang het onderhavige geschil speelt. Voor [eiser 2] geldt dat zijn spoedeisend belang voortvloeit uit de omstandigheid dat hij sinds de plaatsing van de erfafscheiding slechts één auto kan parkeren en daardoor gedwongen is zijn tweede auto betaald te parkeren. Daarnaast is de vriendin van [eiser 2] hoogzwanger en zorgt de ontstane situatie voor stress. Overigens heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd tegen het spoedeisend belang.
Misbruik van recht
5.3.
Vooropgesteld wordt dat het eigendomsrecht het meest omvattende recht is dat iemand op een zaak kan hebben. Als uitgangspunt heeft daarom te gelden dat
[gedaagde] op grond van artikel 5:1 jo. 5:48 BW als eigenaar bevoegd is een erfafscheiding c.q. hekwerken op zijn perceel te plaatsen en het eenieder te verbieden zijn perceel te betreden.
5.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen erfdienstbaarheid rust op het perceel van [gedaagde] . Het had op de weg van [eiser 1] gelegen dit bij de verkoop van de percelen aan [gedaagde] overeen te komen. Dat [eiser 1] dat niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te blijven. Feitelijk maken [eiser 1] en [eiser 2] dus, wanneer zij over het perceel van [gedaagde] rijden zodat zij op de door hen gewenste manier kunnen parkeren, een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] .
5.5.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen allereerst dat [gedaagde] misbruik maakt van zijn eigendomsrecht als bedoeld in artikel 3:13 BW. Het ligt dan op grond van artikel 150 Rv op de weg van [eiser 1] en [eiser 2] om voldoende feiten te stellen en bij betwisting te bewijzen, waaruit volgt dat [gedaagde] de erfafscheiding c.q. de hekwerken heeft geplaatst met geen ander doel dan [eiser 1] en [eiser 2] te schaden, dan wel dat er onevenredigheid bestaat tussen de belangen van partijen. Verder is nodig dat er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] rechtvaardigen.
5.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Niet geoordeeld kan worden dat [gedaagde] de erfafscheiding heeft geplaatst met het enkele doel om [eiser 1] en [eiser 2] te schaden. In dat verband heeft [gedaagde] immers aangevoerd dat hij belang heeft bij de erfafscheiding vanwege de stuiting van een eventueel lopende verjaring van een erfdienstbaarheid, het waarborgen van zijn privacy en het voorkomen van inbreuken op zijn eigendomsrecht. Uit de WhatsApp-berichten (overgelegd als productie 9 bij dagvaarding) volgt dat [gedaagde] de erfafscheiding mede op deze wijze lijkt te hebben geplaatst nadat tussen [eiser 1] (en [eiser 2] ) en [gedaagde] een geschil is ontstaan, omdat [eiser 1] en [eiser 2] geen medewerking verlenen aan de realisatie van de appartementen. Dat siert [gedaagde] niet, maar dat maakt nog niet dat de erfscheiding enkel is geplaatst met als doel [eiser 1] en [eiser 2] te schaden. Voormelde belangen van [gedaagde] kwalificeren als rechtens te rechtvaardigen belangen.
5.7.
De vraag die vervolgens moet worden beantwoord, is of er onevenredigheid bestaat tussen de belangen van [gedaagde] bij het plaatsen van de erfafscheiding en de belangen van [eiser 1] en [eiser 2] bij de verwijdering daarvan. Het belang van [eiser 1] en [eiser 2] ziet, kort gezegd, op het kunnen parkeren op de parkeervakken op de door hen gewenste wijze. Uit de door [eiser 1] en [eiser 2] in het geding gebrachte foto’s, overgelegd bij dagvaarding, volgt dat eerder plaats was voor het parkeren van vier auto’s. De huidige positionering van de erfafscheiding maakt dat er nog één of hooguit twee auto’s kunnen worden geparkeerd, waarbij een enkele auto de toerit tot de parkeerplaatsen kan blokkeren. Er is niet zoals voorheen mogelijkheid om vier auto’s te parkeren.
5.8.
Het meest verstrekkende belang van [gedaagde] is het ongestoord gebruik van zijn eigendom, alsook de vrije inrichting en de beveiliging daarvan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter weegt dit belang van [gedaagde] zwaarder. Hoewel begrijpelijk is dat [eiser 1] en [eiser 2] graag hun auto’s als voorheen op hun perceel willen kunnen parkeren, is er aan hun zijde geen sprake van een uitzonderlijke omstandigheid die een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] rechtvaardigt. Dat geldt temeer nu toewijzing van de vordering zou betekenen dat alsnog een feitelijke erfdienstbaarheid ontstaat ten gunste van [eiser 1] en [eiser 2] . Dat gaat in een kort geding te ver. Niet alleen had [eiser 1] een erfdienstbaarheid kunnen realiseren bij de verkoop en dit zo nodig in de koopprijs kunnen verdisconteren. Ook zouden [eiser 1] en [eiser 2] hun eigen perceel anders kunnen inrichten, zodat over hun eigen perceel toegang kan worden verkregen tot de parkeerplaatsen. Hoewel [eiser 1] en [eiser 2] hebben gesteld dat dit veel kosten en ongemak met zich brengt, kan dat probleem niet bij [gedaagde] worden neergelegd door te stellen dat hij om die reden een inbreuk op zijn (eigendomsrecht op het) perceel moet gedogen. Dat perceel [perceelnummer 6] in gebruik moet blijven als parkeerplaats, maakt dat niet anders, nu [gedaagde] de vrijheid toekomt om perceel [perceelnummer 5] (waarvan [eiser 1] en [eiser 2] gebruik wensen te maken) in te richten zoals hij dat wil. Van misbruik van recht is aldus geen sprake.
Onrechtmatige hinder
5.9.
[eiser 1] en [eiser 2] stellen voorts dat er sprake is van onrechtmatige hinder in de zin van artikel 5:37 BW. In dit artikel is bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen. Voor het antwoord op de vraag of het toebrengen van hinder onrechtmatig is, geldt volgens vaste rechtspraak dat dit afhangt van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden.
5.10.
Bij het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder moet daarnaast rekening worden gehouden met de belangen die met de hinder-veroorzakende gebeurtenis worden gediend. Op [eiser 1] en [eiser 2] rust de stelplicht en bewijslast dat er sprake is van onrechtmatige hinder.
5.11.
Dat het plaatsen van een erfafscheiding c.q. de hekwerken enige mate van hinder veroorzaakt voor [eiser 1] en [eiser 2] is evident, maar beoordeeld dient te worden of sprake is van onrechtmatige hinder. Gelet op de hiervoor weergegeven belangenafweging tussen de belangen van [gedaagde] die met de hinder-veroorzakende gebeurtenis worden gediend en het belang van [eiser 1] en [eiser 2] om op de door hen gewenste wijze hun auto’s te kunnen parkeren, alsook de alternatieven die (hebben) bestaan om deze hinder te voorkomen, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van onrechtmatige hinder.
Conclusie
5.12.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van misbruik van recht, dan wel van onrechtmatige hinder. Dat leidt ertoe dat in deze procedure onvoldoende aannemelijk is geworden dat de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat daarop vooruitlopend toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. De vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] zullen dan ook worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
5.13.
[eiser 1] en [eiser 2] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.393,00
5.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser 1] en [eiser 2] af;
6.2.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.393,00;
6.3.
veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser 1] en [eiser 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. A.M. van Diggele en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2023. (TD)