ECLI:NL:RBOVE:2023:2325

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
C/08/291431 / FA RK 23-282
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Stiefouderadoptie van een Kazachstaanse minderjarige met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 20 juni 2023 uitspraak gedaan over een verzoek tot stiefouderadoptie van een Kazachstaanse minderjarige, die momenteel in Spanje verblijft. De vader van het kind is overleden, en de stiefvader, die sinds 2012 een relatie heeft met de moeder, heeft de zorg voor het kind op zich genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de adoptie in het kennelijk belang van het kind is, ondanks dat niet aan de vereisten van het Haags Adoptieverdrag is voldaan. De rechtbank oordeelt dat de onverkorte toepassing van dit verdrag zou leiden tot een schending van het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid vastgesteld op basis van de woonplaats van de stiefvader in Nederland en heeft het verzoek tot adoptie toegewezen, waarbij de stiefvader als juridische vader van het kind wordt erkend. De rechtbank heeft ook de geslachtsnaamswijziging van het kind goedgekeurd, zodat het kind de achternaam van de stiefvader zal dragen. De beslissing is genomen in het belang van het kind, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de langdurige zorg en de hechte band tussen de stiefvader en het kind.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummer: C/08/291431 / FA RK 23-282
beschikking van 20 juni 2023
inzake
[de stiefvader],
verder te noemen: de stiefvader of verzoeker,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: mr. E.P.J. Appelman.
Als
belanghebbendenworden aangemerkt:

1.[de moeder] ,

verder te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] (Polen) en thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] (Spanje),
en
ten aanzien van de geboortegegevens
2. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ‘s-Gravenhage,
verder te noemen: de ambtenaar,
zetelende te ‘s-Gravenhage.
betreffende de minderjarige
[het kind] ,
verder te noemen: [het kind] ,
wonende te [woonplaats 2] (Polen) en thans feitelijk verblijvende te [verblijfplaats] (Spanje),

1.Het procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het op 25 januari 2023 ingediende verzoekschrift met bijlagen;
- de F9-berichten van mr. Appelman van 23 februari 2023, 24 maart 2023, 25 april 2023 en 26 april 2023 met bijlagen;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, verder te noemen de raad, van 14 april 2023;
- de brief van de raad van 23 mei 2023 met een raadsrapport;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage van 24 mei 2023.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2023 met gesloten deuren plaatsgevonden.
Verschenen en gehoord zijn:
- de stiefvader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder;
- [het kind] ;
- E. van den Heuvel, namens de raad.
1.4.
Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief van mr. Appelman van 1 juni 2023;
- de brief van mr. Appelman van 12 juni 2023.

2.De feiten

2.1.
De stiefvader is geboren op [geboortedatum 1] 1972 in de gemeente [geboorteplaats 1] .
2.2.
Op [geboortedatum 2] 2005 is [geboorteplaats 2] (Kazachstan) geboren [het kind] , als dochter van de moeder en [de vader] (hierna te noemen: de vader).
2.3.
De vader is op [overlijdensdatum] 2006 te [locatie] (Kazachstan) overleden.
2.4.
De stiefvader en de moeder hebben sinds 2012 een relatie. Zij hebben vanaf september 2013 tot en met maart 2020 met elkaar en [het kind] samengewoond op hetzelfde adres in [woonplaats 3] (Rusland). De stiefvader stelt dat hij in de periode maart 2020 tot en met augustus 2021 slechts enkele keren in Rusland is geweest, omdat hij op zakenreis was toen de grenzen vanwege de coronapandemie werden gesloten. Vanaf september 2021 heeft de stiefvader met de moeder en [het kind] samengeleefd in Polen. Thans verblijven de moeder en [het kind] in [verblijfplaats] (Spanje). De stiefvader heeft zich op 4 januari 2023 weer in Nederland gevestigd en staat ingeschreven in [woonplaats 1] .
2.5.
De stiefvader en de moeder zijn op 30 mei 2022 te Taraz (Kazachstan) met elkaar gehuwd.
2.6.
De moeder oefent alleen het gezag uit over [het kind] .
2.7.
De stiefvader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder en [het kind] hebben de Kazachstaanse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1.
De stiefvader verzoekt de adoptie door hem van [het kind] uit te spreken en vast te stellen dat de geslachtsnaam van [het kind] na adoptie zal luiden: [naam] .
4. De standpunten
Verzoeker
4.1.
De verzoeker stelt dat het verzoek dient te worden beoordeeld naar Nederlands recht, met dien verstande dat op het recht van instemming van een ouder met de adoptie het recht van de nationaliteit van het adoptiefkind van toepassing.
Hij stelt verder dat op het verzoek het Haags Adoptieverdrag 1993 niet van toepassing is.
De stiefvader stelt dat aan de voorwaarden voor adoptie is voldaan, aangezien de adoptie in het kennelijk belang van [het kind] is, [het kind] redelijkerwijs niets meer van haar vader in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft en aan de voorwaarden van 1:228 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is voldaan.
[het kind]
4.2.
wil graag dat de stiefvader haar adopteert en dat zij de naam van de stiefvader krijgt. Zij wil (ook formeel) graag bij het gezin van de moeder en de stiefvader horen. Zij houdt veel van de stiefvader en ze wil graag dat hij voor haar zorgt. Stiefvader voelt als een vader voor [het kind] .
De moeder4.3 De moeder stemt in met het verzoek tot adoptie en de naamswijziging. De stiefvader zorgt inmiddels tien jaar voor [het kind] en [het kind] ervaart met hem een hechte band.
De vader4.4. Nu de vader is overleden kan hij geen toestemming voor de adoptie verlenen, noch bezwaar aantekenen tegen de adoptie.
De ambtenaar van de Burgerlijke Stand
4.5.
De ambtenaar van de burgerlijke stand is geen belanghebbende bij het verzoek tot adoptie. Hij heeft geen bezwaar tegen inschrijving van de (Kazachstaanse) geboorteakte van [het kind] .
De raad
4.6.
De raad adviseert het verzoek toe te wijzen. De stiefvader heeft sinds [het kind] ’s zevende levensjaar voor haar gezorgd. [het kind] ervaart de stiefvader als haar vader. Hij heeft de rol van vader op zich genomen en is er altijd voor haar en haar moeder geweest sinds hij in hun leven is gekomen. Ondanks dat het gezin nu tijdelijk niet samenwoont is het voor de raad, naar aanleiding van het gesprek en het verzoek, duidelijk dat zij wel jarenlang samen hebben geleefd als gezin en ook van plan zijn om zo snel mogelijk weer samen te gaan leven als gezin. Dat de adoptie het verblijf in Nederland zou vergemakkelijken is fijn voor [het kind] , maar dit is voor de raad geen reden om positief te adviseren over het verzoek. De raad heeft geen bezwaar tegen de adoptie omdat deze de familiaire band die [het kind] en de stiefvader hebben opgebouwd en de rol die hij heeft in haar leven juridisch bekrachtigt, waardoor de feitelijke band alsdan overeenkomt met de juridische band. De raad begrijpt dan ook de wens van [het kind] , de moeder en de stiefvader. Aangezien de vader is overleden heeft [het kind] niets meer van hem te verwachten. [het kind] krijgt zowel van de moeder als van de stiefvader de ruimte om contact te hebben met familieleden van de vader. De moeder en de stiefvader begrijpen het belang van het hebben van een connectie met de vader en zijn familie voor haar identiteitsontwikkeling. De raad is dan ook van mening dat de positie van de vader als biologische vader van [het kind] door de adoptie niet zal worden aangetast. De raad kan zich de wens van [het kind] om de achternaam van de stiefvader aan te nemen voorstellen en te begrijpen als de adoptie wordt uitgesproken en heeft hiertegen geen bezwaar.

5.5. De beoordeling

Internationale bevoegdheid
5.1.
De onderhavige zaak heeft een internationaal karakter. De rechtbank dient daarom eerst ambtshalve te beoordelen of de Nederlandse rechter internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek. Nu de stiefvader in Nederland zijn woonplaats heeft, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) internationaal bevoegd.
5.2.
Op grond van artikel 265 Rv is in zaken betreffende minderjarigen (relatief) bevoegd de rechter van de woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, van het werkelijk verblijf van de minderjarige. De minderjarige volgt op grond van het bepaalde in artikel 1:12 lid 1 BW de woonplaats van diegene die het gezag over hem uitoefent (de zogeheten afgeleide woonplaats). De moeder oefent het gezag uit over [het kind] . [het kind] heeft haar hoofdverblijf bij de moeder en zij heeft ook laatstelijk verbleven bij haar moeder in Polen en thans in Spanje. Nu het werkelijk verblijf van [het kind] op dit moment in Spanje is, is op grond van het bepaalde in artikel 269 Rv in beginsel de rechter te Den Haag relatief bevoegd. Op grond van artikel 270 lid 1 eerste zin Rv zou de rechtbank de zaak normaliter verwijzen naar de rechter te Den Haag in de stand waarin deze zich bevindt. Echter, verwijzing als bedoeld in dit lid vindt niet plaats indien de verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing wensen (artikel 270 lid 1 laatste zin Rv). De rechtbank gaat hiervan uit. Op de mondelinge behandeling is geen bezwaar tegen de behandeling van de zaak gemaakt en alle betrokkenen hebben verklaard dat zij graag spoedig een beslissing wensten. De rechtbank acht zich gelet op het voorgaande dan ook relatief bevoegd in deze zaak en zal de behandeling van de verzoeken aan zich houden.
Adoptie
Haags Adoptieverdrag 1993
5.3.
Nu Nederland het Verdrag inzake de bescherming van kinderen en de samenwerking op het gebied van de interlandelijke adoptie, 's-Gravenhage, 29 mei 1993
,verder te noemen het Haags Adoptieverdrag, heeft geratificeerd, dient de rechtbank te beoordelen of dit verdrag van toepassing is in deze zaak.
5.4.
De rechtbank is, anders dan stiefvader stelt, van oordeel dat op het verzoek van de stiefvader om [het kind] te adopteren het Haags Adoptieverdrag in beginsel van toepassing is. Zowel formeel, materieel als temporeel is dit verdrag van toepassing. [het kind] heeft immers op dit moment met haar moeder een gewone verblijfplaats in Spanje. De stiefvader heeft daarentegen zijn gewone verblijfplaats in Nederland. Nu [het kind] in Spanje haar gewone verblijfplaats heeft en de stiefvader in Nederland is sprake van een adoptie in de zin van het Haags Adoptieverdrag (artikel 2). Dat [het kind] nog één jaar in Spanje naar school zal gaan, maakt dit niet anders. Zij wil immers te zijner tijd in Nederland gaan studeren. Het Haags Adoptieverdrag is tevens van toepassing op stiefouderadoptie.
5.5.
Aan de voorwaarden van het Haags Adoptieverdrag is echter niet voldaan nu de ouders geen toestemming hebben gekregen van de desbetreffende centrale autoriteiten conform artikel 17 van dit verdrag. In principe zou dit tot afwijzing van het verzoek moeten leiden.
De rechtbank is echter van oordeel dat dit resultaat een mogelijk ongeoorloofde inbreuk zou kunnen opleveren met het recht op familie- en gezinsleven zoals dat door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) wordt beschermd.
5.6.
Artikel 8 EVRM luidt als volgt:
1. Eenieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie;
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
5.7. Het in artikel 8 EVRM besloten liggend recht op respect voor familie- en gezinsleven houdt evenwel op grond van vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) (zie onder meer EHRM 26 februari 2002, NJ 2002, 553, zaak nr. 43546/02 (
E.B. t. Frankrijk)) nog geen recht in om te adopteren of geadopteerd te worden. De omstandigheid dat adoptie niet mogelijk is als niet is voldaan aan de voorwaarden die de nationale wet aan een adoptie stelt, kan in beginsel niet worden aangemerkt als een ongeoorloofde inmenging in de zin van voornoemde bepaling (HR 24 september 2004,
NJ2005, 16). Het enkele feit dat door de weigering van de adoptie een feitelijk gezinsverband niet wordt omgezet in een juridisch familieverband levert derhalve geen inbreuk op artikel 8 EVRM op.
5.8.
Een en ander laat onverlet dat, ingeval de stellingen van partijen daartoe aanleiding geven, de rechter dient te beoordelen of door de weigering de adoptie uit te spreken anderszins inbreuk wordt gemaakt op het bestaande familie- en gezinsleven van de aspirant-adoptieouders en de aspirant-adoptant(en). Daarvan zal slechts sprake zijn in zeer uitzonderlijke omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak sprake is van dermate uitzonderlijke omstandigheden dat sprake is van een ongeoorloofde inbreuk op het familie- en gezinsleven. De rechtbank legt dit hierna uit.
5.9.
De stiefvader, moeder en [het kind] hebben in de periodes 2013-2020 in Rusland en in de periode 2021 tot begin 2023 in Polen in gezinsverband samengeleefd. In die tijd heeft de stiefvader [het kind] samen met de moeder verzorgd en opgevoed. Er is sprake van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de stiefvader en [het kind] . Hoewel de stiefvader in de periode maart 2020 tot en met maart 2022 in Rusland stond ingeschreven, is hij slechts enkele keren daadwerkelijk in Rusland geweest. Hij was in die periode op zakenreis en de (lands)grenzen waren in verband met de coronapandemie gesloten. Dit doet echter niet af aan de nauwe persoonlijke betrekking en bovendien droeg hij (weliswaar op afstand) bij aan de verzorging en de opvoeding van [het kind] . De stiefvader en de moeder zijn gehuwd en stiefvader heeft geprobeerd om [het kind] in Polen te adopteren. Gelet op de internationaalrechtelijke aspecten in deze zaak en het feit dat in Polen de adoptieprocedure op Poolse onderdanen is gericht, is dit niet van de grond gekomen. De stiefvader heeft naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam aangetoond dat zijn Poolse advocaat verschillende pogingen heeft gedaan om de zaak bij Poolse rechtbank(en) aanhangig te maken, maar dat verzoeken daartoe zijn geweigerd. Uit de brief van de Poolse advocaat volgt dat voor de Poolse rechtbank, een zogenaamde “appropriate opinion” van een “adoption center” is vereist, maar dat geen van deze “adoption centers” bereid is geweest de zaak aan te nemen.
Dit betekent dat naar Pools recht geen adoptie van [het kind] door de stiefvader tot stand kon en kan worden gebracht.
5.10.
Daarnaast zou een adoptie naar Nederlands recht ook mogelijk zijn als [het kind] in Nederland zou wonen. Als [het kind] in Nederland woonde, had de rechtbank op grond van artikel 10:105 lid 1 BW het Nederlandse recht toegepast. Dat betekent dat het verzoek tot adoptie van [het kind] door de stiefvader zou zijn beoordeeld aan de hand van de artikelen 1:227 en 1:228 BW.
Het wettelijk kader van een adoptie naar Nederlands recht
5.11.
Adoptie geschiedt ingevolge artikel 1:227 lid 1 BW door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen.
5.12.
Het verzoek door de adoptant die echtgenoot, geregistreerde partner of andere levensgezel van de ouder is, kan ingevolge artikel 1:227 lid 2 BW slechts worden gedaan, indien hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met die ouder heeft samengeleefd.
5.13.
Het verzoek tot adoptie kan alleen worden toegewezen, indien adoptie in het kennelijk belang van het kind is, op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het kind niets meer van zijn ouder in hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan (artikel 1:227 lid 3 BW).
5.14.
Bij het kennelijk belang van [het kind] dient - naast hetgeen hieronder nog wordt overwogen - in dit verband niet alleen te worden gelet op de positie die [het kind] door adoptie verkrijgt, maar ook op hetgeen [het kind] verliest. Hierbij dient in de eerste plaats te worden gedacht aan de aanspraak op opvoeding en verzorging.
5.15.
Wat betreft de bepaling dat op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs is te voorzien dat het te adopteren kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, overweegt de rechtbank dat de betekenis hiervan ziet op het dragen van verantwoordelijkheid jegens een kind, in het bijzonder de opvoeding, verzorging en het uitoefenen van het gezag.
5.16.
De stiefvader zou tevens ontvankelijk zijn in het verzoek tot adoptie omdat hij ten minste drie aaneengesloten jaren onmiddellijk voorafgaande aan de indiening van het verzoek met de moeder heeft samengeleefd. Zij hebben sinds 2012 een relatie en sinds 2013 heeft de stiefvader onafgebroken de zorg voor [het kind] gehad.
5.17.
Naar het oordeel van de rechtbank staat het volgende vast. De vader is op [overlijdensdatum] 2006 overleden. [het kind] groeit al jaren op in het gezin van de moeder en de stiefvader. De stiefvader vervult in de praktijk de vaderrol voor [het kind] . De moeder, [het kind] en de stiefvader hebben de wens dat de stiefvader de juridische vader wordt van [het kind] .
5.18.
De raad heeft niet van bezwaren tegen de verzochte adoptie doen blijken en heeft geadviseerd het verzoek tot adoptie toe te wijzen.
5.19.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden van artikel 1:227 lid 3 BW is voldaan: de adoptie is in het kennelijk belang van [het kind] én omdat de vader is overleden heeft [het kind] niets meer van de vader heeft te verwachten in de hoedanigheid van ouder.
5.20.
De rechtbank overweegt dat ook aan de in artikel 1:228 BW lid 1 genoemde voorwaarden is voldaan:
  • [het kind] is minderjarig en heeft geen bezwaar tegen de adoptie;
  • [het kind] is geen kleinkind van de stiefvader;
  • de stiefvader is ten minste achttien jaren ouder dan [het kind] ;
  • de moeder spreekt het verzoek niet tegen;
  • de moeder heeft het eenhoofdig gezag over [het kind] ;
  • de stiefvader heeft [het kind] tenminste een jaar verzorgd en opgevoed.
5.21.
In de onderhavige situatie, waarin de stiefvader [het kind] tien jaar mede heeft verzorgd en opgevoed, alle betrokkenen uitdrukkelijk instemmen met de adoptie, het verzoek tot adoptie in Polen niet van de grond komt én alle betrokkenen niets liever willen dan dat de juridische situatie in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie, zou het handhaven van onverkorte toepassing van het Haags Adoptieverdrag tot een ongerechtvaardigde inbreuk leiden van hun recht op familie- en gezinsleven, aangezien het zonder de adoptie praktisch onmogelijk is als gezin samen te leven in Nederland. Het ontbreken van de – volgens het Haags Adoptieverdrag – vereiste toestemmingen kan hieraan onder de gegeven omstandigheden niet in de weg staan, mede nu dit verdrag tot doel heeft de belangen van de minderjarigen te beschermen. Het feit dat [het kind] door het uitspreken van de adoptie van rechtswege de Nederlandse nationaliteit krijgt (artikel 5 Rijkswet van het Nederlanderschap), maakt dit niet anders.
5.22.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank voorbij aan de bepalingen van het Haags Adoptieverdrag en zal de rechtbank het verzoek tot adoptie van [het kind] door de stiefvader op grond van het Nederlandse recht beoordelen. Daarnaast constateert de rechtbank dat de onverkorte toepassing van het Haags Adoptieverdrag zou leiden tot een beslissing die niet in het belang van [het kind] zou zijn, hetgeen strijd met artikel 3 Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind (IVRK) zou opleveren.
5.23.
Zoals is overwogen in rechtsoverweging 5.10 tot en met 5.20 is voldaan aan de voorwaarden voor het uitspreken van een adoptie naar Nederlands recht.
De toestemming
5.24.
Ingevolge artikel 10:105 lid 2 BW is op de toestemming, dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders van het kind, toepasselijk het recht van de staat waarvan het kind de nationaliteit bezit. Uit de ingediende stukken is gebleken dat [het kind] de Kazachstaanse nationaliteit heeft, zodat op de vraag naar de toestemming, dan wel de raadpleging of de voorlichting van de ouders, het Kazachstaans recht van toepassing is.
5.25.
Artikel 93 van de Wet van de Republiek Kazachstan inzake het Huwelijk en Gezin (hierna: Wet Huwelijk en Gezin) bepaalt dat de ouders toestemming moeten verlenen voor een adoptie, tenzij hun het gezagsrecht is ontnomen.
Op grond van artikel 95 Wet en Gezin is de instemming van een kind van tien jaar of ouder noodzakelijk voor de adoptie, tenzij hij reeds voor de adoptie in het gezin van de adoptieouder woonde en hem als zijn ouder beschouwde. Op grond van artikel 96 van de Wet Huwelijk en Gezin moet de moeder toestemming verlenen voor de stiefouderadoptie.
5.26.
De vader is in 2006 overleden, zodat van hem geen toestemming kan worden verkregen. Uit de door de stiefvader overgelegde en ondertekende verklaring van 14 november 2022 blijkt dat de moeder instemt met de adoptie van [het kind] door de stiefvader en dat zij is voorgelicht over de gevolgen daarvan. Daarnaast blijkt uit de door de stiefvader ingediende verklaring van 23 april 2023 dat ook [het kind] instemt met de adoptie. Op de mondelinge behandeling hebben zowel moeder als [het kind] dit beiden nogmaals verklaard.
Daarmee hebben de moeder en [het kind] naar het recht van Kazachstan toestemming verleend voor de adoptie. De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat de adoptie naar Nederlands recht mogelijk is.
Rechtsgevolgen
5.27.
De familierechtelijke betrekking tussen [het kind] en de moeder en haar bloedverwanten blijft bestaan (artikel 1:229 lid 3 BW)
5.28.
Op grond van artikel 1:230 lid 1 BW heeft de adoptie haar gevolgen vanaf de dag waarop de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
Geslachtsnaamswijziging
5.29.
De stiefvader heeft verzocht dat [het kind] na de adoptie de geslachtsnaam “ [naam] ” zal hebben. [het kind] heeft verklaard dit ook graag te willen.
Internationale bevoegdheid
5.30.
Nu de stiefvader in Nederland zijn woonplaats heeft, is de Nederlandse rechter op grond van artikel 3, aanhef en onder a, Rv internationaal bevoegd.
5.31.
De rechtbank acht zich ook relatief bevoegd van dit verzoek kennis te nemen, zoals hiervoor onder 5.2. is overwogen.
Toepasselijke recht
5.32.
Op grond van artikel 10:19 BW dient het toepasselijk recht op de voornaam en geslachtsnaam van een vreemdeling te worden bepaald door zijn nationale recht. [het kind] heeft thans nog de Kazachstaanse nationaliteit, maar door het uitspreken van de adoptie zal zij van rechtswege de Nederlandse nationaliteit verkrijgen. Op grond van het bepaalde in artikel 10:20 BW worden de geslachtsnaam en de voornamen van een persoon die de Nederlandse nationaliteit bezit, ongeacht de vraag of hij nog een andere nationaliteit heeft, bepaald door het Nederlandse recht. Gelet hierop zal de rechtbank Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
5.33.
Op grond van artikel 1:5 lid 3 derde volzin BW houdt een kind dat door adoptie in familierechtelijke betrekking tot de echtgenoot van zijn ouder in familierechtelijke betrekking komt te staan zijn geslachtsnaam, tenzij de ouder en diens echtgenoot gezamenlijk verklaren dat hij de geslachtsnaam van die echtgenoot zal hebben. Echter, omdat [het kind] op het moment van uitspreken van de adoptie zestien jaar of ouder is, dient zij op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 BW zelf een keuze voor de geslachtsnaam te doen. [het kind] heeft bij het verzoek verklaard de naam “ [naam] ” te willen dragen.
5.34.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 7 zal [het kind] , nu zij dit heeft verklaard, de geslachtsnaam “ [naam] ” dragen, zodat de volledige namen van de [het kind] na de adoptie zijn “
[het kind]“.
De geboortegegevens van [het kind]
5.35.
De rechtbank zal ambtshalve de inschrijving van de geboorteakte van [het kind] gelasten (artikel 1:25 lid 5 BW), nu zij de adoptie uitspreekt en [het kind] in Kazachstan is geboren.
5.36.
De ambtenaar van de burgerlijke stand heeft, blijkens het op 24 mei 2023 binnengekomen schrijven, geen bezwaar tegen een ambtshalve last tot inschrijving van de bij het verzoekschrift overgelegde Kazachstaanse geboorteakte van [het kind] met nummer [nummer] .
5.37.
De rechtbank zal de ambtenaar van de burgerlijke stand – gelet hierop – gelasten om de geboorteakte van [het kind] met nummer [nummer] , in het daartoe bestemde register in te schrijven.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
spreekt uit de adoptie door [de stiefvader] , wonende te [woonplaats 1] , van de minderjarige van het vrouwelijke geslacht genaamd:
[het kind], geboren op [geboortedatum 2] 2005 in de gemeente [geboorteplaats 2] (Kazachstan), met instandhouding van de familierechtelijke betrekkingen tussen [het kind] en haar moeder;
6.2.
gelast de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage een latere vermelding van de adoptie aan de daarvoor in aanmerking komende akte toe te voegen;
6.3.
gelast de inschrijving in het daartoe bestemde register van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage van de in Kazachstan opgemaakte geboorteakte van [het kind] met nummer [nummer] ;
6.4.
stelt vast dat [het kind] heeft verklaard dat zij de geslachtsnaam
“ [naam] ”zal hebben, zodat haar volledige namen na de adoptie zijn
“ [het kind] ”.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.H. van der Lecq, in tegenwoordigheid van
mr. A.M. Witkop als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.
Een afschrift van deze beschikking wordt gezonden aan de raad voor de kinderbescherming en de in deze beschikking vermelde gegevens worden door de raad opgenomen in zijn registratie.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.
Afschrift verzonden d.d.
Aan:

mr. Appelman

de moeder

de Raad voor de Kinderbescherming

de ambtenaar van de Burgerlijke Stand van ’s-Gravenhage (ter kennisneming)
Afschrift verzonden na appèltermijn d.d.
Aan:

gezagsregister (voor zover nog van toepassing)

gemeente Den Haag, afdeling Burgerzaken (ter inschrijving)