ECLI:NL:RBOVE:2023:2280

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
08.208656.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in ontuchtzaak na onvoldoende bewijs

Op 20 juni 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 57-jarige man, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen jegens een slachtoffer op 16 augustus 2022 in Zwolle. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden. Tijdens de zitting op 6 juni 2023 heeft de officier van justitie, mr. M. Hoekstra, de vordering gedaan, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H.H. Jansen.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte het slachtoffer had gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen door middel van geweld of bedreiging. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de verklaringen niet voldoende steun boden voor de aangifte. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van getuigen niet overeenkwamen met de verklaringen van het slachtoffer, waardoor er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen.

Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat er geen bewijs was voor de aanwezigheid van dwang of een bedreigende situatie, en dat het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van fysiek overwicht. Gezien deze overwegingen heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte werd vrijgesproken, verklaarde de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.208656.22 (P)
Datum vonnis: 20 juni 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 06 juni 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Hoekstra en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. H.H. Jansen, advocaat in Apeldoorn, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 16 augustus 2022 in Zwolle [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 16 augustus 2022 te Zwolle, althans in Nederland,door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, door onverhoeds- die [slachtoffer] tegen de muur te duwen/drukken en/of- (vervolgens) in de billen van die [slachtoffer] te knijpen, althans de billen van die [slachtoffer] te betasten en/of- in de borst(en) van die [slachtoffer] te knijpen, althans de borststreek van die [slachtoffer] te betasten en/of- tussen de benen van die [slachtoffer] te wrijven (vanaf de knie tot en met de lies/schaamstreek),althans het lichaam van die [slachtoffer] ontuchtig aan te raken en/of- misbruik heeft gemaakt van zijn (fysieke) overwicht gelet op het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hem, verdachte en/of die [slachtoffer] en/of- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] en/of- (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3.De bewijsmotivering

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangifte van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [getuige 1] (verder: [getuige 1] ) en
[getuige 2] (verder: [getuige 2] ).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich - conform een op schrift gestelde pleitnota - op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Op 16 augustus 2022 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij verklaart dat hij en twee vrienden, [getuige 1] en [getuige 2] , die dag in de woning van verdachte zijn geweest. [slachtoffer] verklaart dat op het moment dat hij en zijn vrienden de woning wilden verlaten, verdachte hem tegenhield bij de deurpost en hem met twee handen tegen de muur drukte. Hij verklaart verder dat hij tegen verdachte heeft gezegd dat hij op moest houden en dat hij verdachte wegduwde. Verdachte kwam weer terug en begon hem te betasten, terwijl hij dit niet wilde.
Verdachte ontkent dat de ten laste gelegde handelingen hebben plaatsgevonden.
Om tot een bewezenverklaring op grond van artikel 246 Sr te kunnen komen dient het slachtoffer door middel van geweld, bedreiging van geweld of een andere feitelijkheid te worden gedwongen tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen. De handeling moet een seksuele strekking hebben die in strijd is met de sociaal-ethische norm, waarbij sprake is van dwang. Van dwang in deze zin is sprake indien die van dien aard is dat de ander zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten, dan wel dat de ander door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Of dat het geval is laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Aan de hand van dit wettelijke kader moet de rechtbank de vraag beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de ten laste gelegde handelingen (onder dwang) hebben plaatsgevonden.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank kan niet vaststellen dat hetgeen getuige [getuige 1] verklaart te hebben gezien; namelijk dat verdachte een hand op het been van [slachtoffer] heeft gelegd en die hand vervolgens richting de liesstreek heeft bewogen, dezelfde handelingen zijn als die waarover [slachtoffer] heeft verklaard. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat de handelingen waar hij over spreekt plaatsvonden toen [getuige 1] en [getuige 2] al buiten waren en hij alleen was met verdachte. De handelingen waar [slachtoffer] over verklaart zijn dus mogelijk niet dezelfde als de handelingen die zijn waargenomen door [getuige 1] . Om die reden kan de verklaring van [getuige 1] niet als steunbewijs voor de aangifte van [slachtoffer] gelden.
Evenmin bevinden zich bewijsmiddelen in het dossier waaruit, in het licht van de ontkenning van verdachte, volgt dat sprake was van onverhoeds handelen of een andere oorzaak van het doen ontstaan van een bedreigende situatie. Het leeftijdsverschil tussen verdachte en aangever is daarvoor onvoldoende, mede gelet op het gegeven dat aangever twee vrienden bij zich had. Van fysiek overwicht is niet gebleken. Over mededelingen die aangever [slachtoffer] zou hebben gedaan, die kunnen worden geduid als verbale signalen van verzet of weerstaand, blijkt alleen uit de aangifte. Dat geldt ook voor non-verbale signalen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. De rechtbank spreekt verdachte dan ook vrij van het aan hem ten laste gelegde.

4.De schade van benadeelde

4.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Hij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 1.934, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding van € 184,- betreft de waarde van een jas van het merk Adidas, die verdachte heeft weggegooid.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 1.750,- gevorderd.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - gelet op zijn eerder ingenomen standpunt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde - zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft het immateriële deel voldoende is onderbouwd en dient te worden toegewezen. Wat betreft het materiële deel van de vordering ontbreekt volgens de officier van justitie het causale verband tussen de schade en de ten laste gelegde gebeurtenissen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - conform een op schrift gestelde pleitnota - bepleit dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Omdat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij op grond van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S. Timmermans en mr. W.W. van Tol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023.