ECLI:NL:RBOVE:2023:2211

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
C/08/245021 / FA RK 20-547, C/08/ 288553 / JE RK 22/2057
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale bevoegdheid en verwijzing naar Duitse rechter inzake ouderlijke verantwoordelijkheid en zorg- en contactregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 april 2023 een beschikking gegeven met betrekking tot de internationale bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid van een minderjarige, geboren in Nederland, en de zorg- en contactregeling. De rechtbank heeft zich internationaal bevoegd verklaard, maar heeft na drie jaar de zaak doorverwezen naar de Duitse rechter. Dit besluit is genomen omdat de verschillen tussen het Nederlandse en Duitse rechtssysteem uitvoeringsproblemen veroorzaken, waardoor het belang van het kind niet adequaat kan worden gewaarborgd. De Duitse rechter heeft de internationale bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid aanvaard, en de rechtbank heeft de zaak naar de Duitse rechtbank verwezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de juridische en executoriale bezwaren besproken die zich voordoen bij de verzoeken van de vader en de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij hem te bepalen, maar dit stuitte op juridische bezwaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind sinds begin 2020 feitelijk in Duitsland woont en dat er een zekere integratie in de Duitse sociale en familiale omgeving heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook de zorgen van de Raad voor de Kinderbescherming over de situatie van het kind en de rol van de moeder in deze context besproken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de mogelijkheden om de zaak in Nederland voort te zetten zijn uitgeput en dat het in het belang van het kind is dat de Duitse rechter de zaak overneemt. De rechtbank heeft de griffier opgedragen om de beschikking naar de Duitse rechtbank te vertalen en te verzenden, en heeft de verdere beslissingen aangehouden in afwachting van de reactie van de Duitse rechter.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

locatie Almelo
team familie- en jeugdrecht
zaaknummers: C/08/245021 / FA RK 20-547 en C/08/ 288553 / JE RK 22/2057
beschikking van 5 april 2023
inzake 245021 (hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling)
[de vader],
verder te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker,
advocaat: voorheen mr. T. Hermans, thans mr. L.L. van Dijk,
en
[de moeder],
verder te noemen: de moeder,
wonende in Duitsland te [woonplaats 2] ,
advocaat: voorheen mr. M. ter Brake, thans mr. D.C.A. Van Wessel.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Jugendamt Stad [woonplaats 2],
hierna te noemen: Jugendamt,
gevestigd te Stad [woonplaats 2] (Duitsland).
inzake 288553 (ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de Raad,
gevestigd te Almelo,
De kinderrechter merkt de
vaderen de
moederals belanghebbenden aan.
De kinderrechter merkt als informant aan:
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
de gecertificeerde instelling,
hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Hengelo (O).

1.Het verdere procesverloop

1.1.
De rechtbank heeft laatstelijk op 3 februari 2023 uitspraak gedaan in deze zaak,
waarbij de rechtbank - in afwachting van de beslissing over het al dan niet overdragen van de hoofdzaak aan de Duitse rechter - iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling heeft aangehouden tot aan de voorgezette mondelinge behandeling op 21 februari 2023 om 9.00 uur.
1.2.
De rechtbank heeft daarna kennisgenomen van een F9-formulier van
mr. Van Wessel met bijlage, ingekomen op 16 februari 2023.
1.3.
De voortgezette mondelinge behandeling, waarbij vanwege
uitvoeringsproblemen met name de vraag centraal zal staan of het belang van [het kind] wordt gediend indien de hoofdzaak op grond van artikel 15 van de Brussel II-bis Verordening wordt overdragen aan de Duitse rechter, heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 21 februari 2023. Bij deze mondelinge behandeling zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [medewerker RvdK] , namens de Raad;
- [medewerker Jugendambt] werkzaam bij Jugendamt [woonplaats 2] , vergezeld van haar collega
[Medewerker Jugendambt 2] , beiden bijgestaan door N. Verduin, beëdigd tolk in de Duitse taal;
- [jeugdzorgmedewerker 1] en [jeugdzorgmedewerker 2] , namens de GI.
1.4.
Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Beide advocaten
hebben pleitnotities overgelegd.

2.De verdere inhoudelijke beoordeling

C/08/245021 / FA RK 20-547
2.1.
De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen en beslist in de beschikkingen
van 13 mei 2020, 2 juni 2020, 16 juli 2020, 23 december 2020, 29 maart 2021,
12 mei 2021, 29 juli 2021, 21 maart 2022 en 3 februari 2023
(die laatste ook C/288553/JE RK 22/2057).
Relevante feiten
2.2.
De vader en de moeder zijn op 5 augustus 2005 te Enschede met elkaar gehuwd,
uit welk huwelijk is geboren het navolgende minderjarige kind:
[het kind], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2011.
De vader en de moeder oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige.
De minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van 10 juli 2014 heeft de rechtbank Overijssel de echtscheiding tussen de vader en de moeder uitgesproken, welke beschikking op 1 augustus 2014 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op het moment van indienen van het verzoekschrift woont moeder met de minderjarige [het kind] in Duitsland. Partijen bezitten (op dat moment) de Nederlandse nationaliteit. Moeder heeft tevens de Duitse nationaliteit.
Verzoeken vader
2.4.
De rechtbank heeft de verzoeken van vader wederom serieus overwogen.
De door vader voorgestane weg, ondersteund door de Raad, te weten het bepalen van de hoofdverblijfplaats bij vader en dan een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing voor de duur van drie maanden op een neutrale plek, stuit echter op juridische en executoriale bezwaren.
2.5.
Op grond van artikel 15 lid 1 en onder b van de Brussel II-bis Verordening
(hierna: Brussel II-bis) kunnen de gerechten van een lidstaat die bevoegd zijn om ten gronde over een zaak te beslissen, bij wijze van uitzondering, indien naar hun inzicht een gerecht van een andere lidstaat waarmee het kind een bijzondere band heeft beter in staat is de zaak of een specifiek onderdeel daarvan te behandelen, in het belang van het kind het gerecht van een andere lidstaat verzoeken zijn bevoegdheid overeenkomstig lid 5 van voormeld artikel uit te oefenen. Verwijzing op initiatief van het gerecht kan slechts plaatsvinden indien zulks door ten minste één van partijen wordt aanvaard. Vader heeft zich met klem verzet tegen verwijzing omdat hij vreest dat contactherstel met zijn dochter dan uitgesloten is en hulp voor [het kind] op een neutrale (behandel)plek tot dusverre is uitgebleven. De moeder stemt in met verwijzing naar de Duitse rechter. De rechtbank ziet aanleiding de Duitse rechter in [woonplaats 2] te verzoeken in het belang van [het kind] ex artikel 15 lid 5 van de Brussel II-bis Verordening, de bevoegdheid te aanvaarden en daarmee de behandeling van de onderhavige zaak over te nemen. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
Juridische bezwaren
2.6.
Ten aanzien van het verzoek van de Raad om een ondertoezichtstelling en
uithuisplaatsing van [het kind] voor de duur van drie maanden op een neutrale plek, loopt de rechtbank aan tegen juridische bezwaren. Hoewel [het kind] een groot deel van haar leven in Nederland heeft gewoond, zij Nederlands spreekt, daar naar school is gegaan en via haar vader beschikt over een Nederlands paspoort, woont [het kind] in elk geval sinds begin 2020 feitelijk in Duitsland bij haar moeder en stiefvader en haar halfzus en halfbroertje. De verhuizing naar Duitsland heeft met instemming van vader plaatsgevonden. Ze spreekt vloeiend Duits en beschikt via haar moeder (ook) over een Duits paspoort. [het kind] heeft enige tijd een Duitse basisschool bezocht. Momenteel volgt zij thuisonderwijs met behulp van boeken van een gymnasium in [woonplaats 2] . Na schooltijd heeft [het kind] contact met ‘klasgenootjes’. Dit geheel van feitelijke omstandigheden laat geen andere conclusie toe dan dat (inmiddels) sprake is van een zekere integratie van [het kind] in een sociale en familiale omgeving in Duitsland in die mate dat op het tijdstip waarop het verzoekschrift door de Raad bij de rechtbank werd ingediend, te weten 17 november 2022, haar gewone verblijfplaats in de zin van artikel 7 lid 1 Brussel II-ter Verordening, inmiddels in Duitsland is. Dat deze integratie van [het kind] deels het gevolg is van het feit dat moeder zich niet aan (verhuis)afspraken met vader en evenmin aan de uitspraken van deze rechtbank en het Gerechtshof over de school heeft gehouden, maakt dat naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank merkt op dat naar Nederlands recht het verzoek van de Raad als een afzonderlijk verzoek moet worden aangemerkt (en dus niet samenhangt met de
verzoeken van vader), zodat de rechtbank van oordeel is dat de Nederlandse rechter
nietinternationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de Raad.
Executoriale bezwaren
2.7.
Zoals duidelijk naar voren is gekomen in de voorgaande beslissingen, heeft de
rechtbank werkelijk alles geprobeerd om ervoor te zorgen dat hetgeen volgens de rechtbank in het belang van [het kind] zou zijn, ook daadwerkelijk te effectueren.
Helaas heeft de rechtbank moeten constateren dat er doorlopend praktische problemen zijn geweest die maken dat de beslissingen en opdrachten van de rechtbank niet zijn of worden uitgevoerd. De rechtbank doelt hierbij op herhaaldelijke vertraging in de verkrijging van de benodigde en verzochte informatie, het ondanks een wettelijke verplichting daartoe (artikel 198 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) niet meewerken door moeder aan het door de rechtbank gelaste forensisch psychologisch onderzoek door GZ-psycholoog [GZ-medewerker] , alsmede praktische verschillen tussen het Duitse en het Nederlandse systeem van kinderbescherming, en ook formele verschillen in juridische positie en verantwoordelijkheden van de partijen in dit veld.
2.8.
De rechtbank heeft alle (juridische) middelen ingezet om Jugendamt de
gelegenheid te geven om in het belang van [het kind] daadkrachtig te handelen, als ook om uitvoeringsproblemen in Duitsland te voorkomen. Zo heeft de rechtbank onder meer de beschikking van 21 maart 2022 niet alleen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar ook een “Certificaat betreffende het omgangsrecht” afgegeven dat als Bijlage III aan de Brussel II-bis Verordening is gehecht en aan die beschikking gehecht, waarmee op grond van artikel 41 lid 1 van de Brussel II-bis Verordening geen exequaturprocedure nodig is en de beschikking van de Nederlandse rechter direct uitvoerbaar is in Duitsland. De rechtbank heeft helaas moeten constateren dat dit alles nog steeds niet tot het beoogde resultaat heeft geleid, te weten gedegen diagnostiek en hulpverlening voor [het kind] vanuit een (tijdelijke) neutrale plek én een voorlopige zorg- en contactregeling waarbij begin 2023 een eerste vorm van begeleid contact tussen [het kind] en vader zou hebben plaatsgevonden.
2.9.
Met behulp van Bureau Liaisonrechter Internationale Kinderbescherming
(BLIK) heeft de rechtbank een Duitse Liaisonrechter geconsulteerd die heeft bevestigd dat rechterlijke beslissingen met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid in Duitsland niet zonder meer ten uitvoer worden gelegd, maar dat altijd eerst een zelfstandige beoordeling door Jugendamt volgt of hetgeen met een rechterlijke uitspraak wordt beoogd wel bevorderlijk is voor het welzijn van het kind en waarbij wordt getoetst of de minst ingrijpende maatregel wordt ingezet. De rechtbank stelt vast dat Jugendamt tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2023 heeft bevestigd dat, ondanks een eerdere toezegging door Jugendamt tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2022, (toch) geen uitvoering zal worden gegeven aan de beslissing van de rechtbank van 21 maart 2022.
Belang [het kind]
2.10.
[het kind] wordt verpletterd door de strijd tussen ouders die zich uitstrekt over de
bron van de trauma’s/vermeend seksueel misbruik, over passende hulpverlening, over school en over haar verblijfplek. Ook is er sprake van verschillende inzichten bij Nederlandse en Duitse instanties. Diepgaande (forensische) diagnostiek, laat staan daadwerkelijke behandeling voor haar trauma’s, heeft tot op heden niet plaatsgevonden. Alleen de door de rechtbank benoemde deskundige [GZ-medewerker] heeft daar een poging toe gedaan, maar haar adviezen, die als zodanig door de rechtbank zijn overgenomen, te weten een behandeling op neutraal terrein, intramuraal of ambulant vanuit een pleegzorgplaatsing (niet perspectiefbiedend) zijn niet uitgevoerd. De deskundige spreekt in haar rapport van 3 mei 2021 haar zorg uit:
“Het betreft dan de leefsituatie van [het kind] , die hoe dan ook belastend voor haar is, of ze is daadwerkelijk misbruikt, waarbij vader als mogelijke dader naar voren komt via moeder en eveneens vanuit het aangeleverde appcontact door moeder, of dit appcontact is op andere wijze ontstaan en [het kind] wordt met dit contact en de geuite beschuldigingen belast. Beide is voor [het kind] zeer schadelijk, hetgeen duidelijk wordt vanuit de bij haar gestelde diagnose. Daarbij dient nog overwogen te worden in hoeverre [het kind] een seksueel misbruik doorstaan heeft vanuit een totaal andere situatie, bijvoorbeeld vanuit de omgeving bij haar moeder, ook hierop is momenteel geen enkel zicht. Een zorg betreft eveneens de gesteldheid van moeder, die aangeeft zelf getraumatiseerd te zijn geworden door [het kind] ’s vader en die de huidige situatie op zodanige wijze niet meer aankan dat zij halverwege een rechtszitting contact verbreekt en de volgende zitting niet aanwezig kan zijn. (…) In hoeverre is deze moeder dan voldoende in staat om zorg te dragen voor een dochter met PTSS, waarbij het belangrijk is de toestand en trauma’s van [het kind] voldoende los te kunnen koppelen van eigen trauma, opdat er ruimte voor [het kind] zal zijn om te herstellen?
In verband hiermee acht de deskundige verder onderzoek noodzakelijk naar onder meer:
-
De wijze waarop [het kind] zich verhoudt tot beide ouders en de klem waarin zij zich momenteel bevindt. Mogelijkheden en beperkingen om [het kind] op een gezonde wijze contact te kunnen laten ervaren met beide ouders. Afwegen en onderzoeken in hoeverre [het kind] voldoende ontwikkelingsruimte krijgt wanneer zij bij een van haar beide biologische ouders woont, om een gezond contact aan te kunnen gaan met de andere ouder.
(…)
  • Zicht op het seksueel misbruikprobleem; herkomst van appjes, beleving van deze situatie door [het kind] , plek die vader en moeder hierin innemen en eventueel andere omgevingsfiguren, indien daar aanleiding toe ontstaat.
  • De traumatisering van moeder; persoonlijkheidsonderzoek om in kaart te brengen welke problematiek bij haar speelt, wat haar mogelijkheden en beperkingen zijn ten aanzien van de zorg voor een gezin/kinderen, meer specifiek ook [het kind] .
  • Mogelijkheden en beperkingen om beide ouders van [het kind] zodanig met elkaar in contact te brengen dat zij als gescheiden ouders op constructieve wijze vorm kunnen geven aan ouderschap voor [het kind] . Mogelijkheden van (forensische) mediation hierin meewegen.”
2.11.
Zoals al eerder overwogen, plaatst de rechtbank de bevindingen van door
moeder aangedragen artsen, psychologen en hulpverleners in een ander licht dan moeder doet. Tot nu toe is [het kind] gezien in noodsituaties (twee keer in de Christophoruskliniek) en is zij daar gestabiliseerd. Er is geen sprake geweest van diepgaande (forensische) diagnostiek, maar er is gewerkt aan wat op dat moment voorlag, waarbij enkel de achtergrondinformatie vanuit moeder ter beschikking heeft gestaan, omdat de gezaghebbende vader niet betrokken (en zelfs niet geïnformeerd) is geweest bij de behandeling. Ook naar aanleiding van onderzoek door pedagogen van Caritas trekt moeder onjuiste en te vergaande conclusies. Ook dat ging over een beoordeling van de stabiliteit van [het kind] en of de opvoedsituatie bij moeder op dat moment vanuit pedagogisch oogpunt aan die behoefte voldeed. Nimmer is onderzocht of de opvoedsituatie bij moeder onderliggend kan bijdragen of zelfs de oorzaak kan zijn van haar trauma’s. Het vaststellen en diagnosticeren van de trauma’s van [het kind] behoort overigens ook niet tot de expertise van de Caritas-medewerkers. Met betrekking tot de andere door moeder ingeschakelde hulpverleners is geheel niet duidelijk op grond van welke deskundigheid, dan wel naar aanleiding van welk onderzoek en op grond van welke informatie zij tot hun mening zijn gekomen. De rechtbank vindt het schokkend dat moeder [het kind] langs zoveel ‘deskundigen’ lijkt te hebben gesleept en dat deze ‘deskundigen’ met zo weinig, dan wel eenzijdige informatie en onderbouwing hun mening hebben willen geven. Frappant is dat moeder [het kind] juist heeft weggehouden van gesprekken met deskundigen en instanties die door de rechtbank en het Gerechtshof waren benoemd (de Raad voor de Kinderbescherming en GZ-psycholoog [GZ-medewerker] , beiden al ingezet vanaf 2020).
Aan de door moeder overgelegde verklaring van Schadefonds Geweldsmisdrijven kan de rechtbank geen enkele bewijskracht toekennen. Door Schadefonds is een uitkering gedaan zonder vader te betrekken, waarbij is afgegaan op eenzijdige informatie. Schadefonds heeft deze eenzijdige informatie niet kenbaar in een bredere context geplaatst en heeft vader, zonder zijn visie te kennen en zonder nader bewijs, als ‘dader’ aangemerkt. De rechtbank heeft zich er (mede) via een bewijsopdracht aan Duitse instanties (rechtshulpverzoek) van vergewist dat een in Duitsland ingesteld strafrechtelijk onderzoek tegen vader op basis van de aantijgingen die moeder heeft geuit, is overgedragen aan Nederland en vervolgens in beide landen wegens onvoldoende verdenking is geseponeerd. De door moeder ex artikel 12 Wetboek van Strafvordering ingediende klacht (wegens het niet vervolgen van vader) is door het Gerechtshof niet-ontvankelijk verklaard zo blijkt uit een mailbericht van het Arrondissementsparket Oost-Nederland.
2.12.
De Raad wijst er op dat dit alles niet wegneemt dat [het kind] slachtoffer kan
zijn (geweest) van seksueel misbruik door iemand in haar omgeving, maar deze mogelijkheid is tot dusverre niet onderzocht door Jugendamt of andere Duitse instanties die de afgelopen jaren intensief betrokken zijn geweest bij [het kind] . Dit is volgens de Raad niet alleen opmerkelijk maar ook zorgelijk, omdat hierdoor de kans bestaat dat er iemand rondloopt die [het kind] misbruikt (heeft). Ook vader heeft herhaaldelijk aangedrongen op verder onderzoek door Jugendamt, waaronder een check van de justitiële documentatie van onder meer stiefvader en de Duitse grootouders van [het kind] .
2.13.
Zoals de Raad in zijn rapport van 3 november 2022 treffend omschrijft is de
afgelopen jaren gebleken dat Jugendamt en de Raad fundamenteel van mening verschillen over de vraag of de wil van [het kind] om vader uit haar leven te bannen, ook haar belang is. Een verwarrende en complicerende factor hierbij is dat moeder twee verschillende boodschappen uitzendt: enerzijds zegt ze niet tegen omgang tussen [het kind] en vader te zijn en hieraan mee te willen werken, anderzijds heeft ze de afgelopen drie jaar niet laten zien er concreet werk van te willen maken. Aan de ene kant zegt ze nooit gezegd te hebben dat vader [het kind] seksueel heeft misbruikt, aan de andere kant is ze ontevreden over het politieonderzoek van ruim twee jaar geleden en heeft ze een artikel 12 Strafvordering procedure bij het Gerechtshof gestart om alsnog strafrechtelijke vervolging van vader te bewerkstelligen en praat ze op een negatieve manier over vader. Door voortdurend twee verschillende boodschappen uit te zenden, is het lastig om concrete afspraken te maken en stappen te zetten die leiden tot contactherstel. Omdat gebleken is dat contactherstel in Duitsland niet van de grond is gekomen, vindt de Raad dat [het kind] (in Nederland) in een neutrale instelling geplaatst dient te worden, waar er gewerkt kan worden aan het nuanceren van het negatieve beeld dat ze van haar vader heeft en aan mogelijk contactherstel. Indien er nu niet wordt ingezet op het herstellen van het contact met vader is dat schadelijk voor haar identiteitsontwikkeling en voor het ontwikkelen van een positief zelfbeeld.
2.14.
Er is bovendien sprake van verschillende systemen, waarin partijen het gevoel
hebben niet de juiste procedures te kunnen voeren. De Duitse rechtbank lijkt zich (in de ogen van moeder en Jugendamt) nergens voor bevoegd te achten zolang er een procedure met betrekking tot ouderlijke verantwoordelijkheid in Nederland loopt. In Nederland zijn enkele verzoeken reeds in 2020 afgedaan (school en psychotherapie door Garske-Sieweke) en is niet opnieuw de problematiek rond school (op grond van gewijzigde omstandigheden) of het niet tot stand komen van (een andere vorm van) passende hulpverlening voorgelegd, zodat de rechtbank enkel nog het welzijn van [het kind] kan beïnvloeden door te beslissen in het kader van het verzoek van vader tot wijziging hoofdverblijfplaats en de zorg- en contactregeling. Daardoor en omdat ouders er niet samen uitkomen, ook niet onder regie van Jugendamt, gaat [het kind] al langere tijd niet naar school en is er nog steeds geen passende hulpverlening ingezet.
2.15.
De rechtbank heeft vertrouwen dat er bij Jugendamt oog is voor het welzijn van
[het kind] , zoals zich dat aan de oppervlakte openbaart en dat Jugendamt daarop passende hulp heeft ingezet, maar zoals gezegd acht de rechtbank een diepgaand forensisch psychologisch onderzoek naar wat aan de oorsprong van alle problematiek en de trauma’s van [het kind] ligt in haar belang, zeker nu de standpunten van de vader en de moeder lijnrecht tegenover elkaar staan. Evenals de Raad en deskundige
[GZ-medewerker] heeft de rechtbank zorgen over de waarde die wordt gehecht aan de wil van [het kind] , juist omdat niet gedegen is onderzocht of [het kind] haar eigen mening wel kan vormen en waar die mening vandaan komt. De rechtbank heeft op vele manieren geprobeerd de tegenwerking van moeder, de starheid van vader en de problemen die zijn ontstaan door het werken met twee rechtssystemen op te lossen, maar moet helaas constateren dat dit niet is gelukt. De rechtbank ziet, mede vanwege de mogelijke overdracht aan Duitsland, reden kort de gang van zaken sinds de start van de procedure op een rijtje te zetten. Daaruit volgt naar het oordeel van de rechtbank logischerwijs de conclusie dat de mogelijkheden bij deze rechtbank zijn uitgeput en dat het slechts te hopen is dat de Duitse rechter wel grip krijgt op de situatie en kan inzetten op dat wat voor [het kind] zo noodzakelijk is.
Samenvatting
Processtukken
Overwegingen en beslissingen rechtbank
C/08/234835/ FA RK 19-1665
Processtuk nr. 6 ingebracht door mr. Hermans op 9/3/20,
proces-verbaal van 5 september 2019 in voornoemde zaak.
Verzoek moeder om vervangende toestemming (ipv vader) te verlenen voor de verhuizing met [het kind] naar [woonplaats 2] (Duitsland)
Partijen hebben
volledige overeenstemmingbereikt en zijn ter beëindiging van hun geschil o.m. overeengekomen:
- Speltherapie in [woonplaats 1] (Nederland) wordt voortgezet zolang de therapeute dat nodig acht;
- Forumkeuze voor de Nederlandse rechter en toepassing Nederlands recht;
- [het kind] blijft op de [school] in [woonplaats 1] (Nederland) tenzij ouders gezamenlijk een andere school kiezen;
- Ouders bepalen in overleg met de therapeut welke omgangsregeling na afronding van de speltherapie in het belang van [het kind] is, waarbij het de intentie van vader is om tot uitbreiding te komen en de intentie van moeder om tot minder wisselmomenten te komen.
26 februari 2020
Bron: Nederlandse vertaling van brief Jugendamt van 27/10/20 (bijlage bij brief Raad voor de Kinderbescherming van 3 november 2020)  hierna: brief Jugendamt
27 februari 2020 (tijdlijn Caritas)
Bron: Tijdlijn onderzoek Caritas, bijlage 1 bij een brief van
mr. Ter Brake van 28 juni 2021.  hierna: tijdlijn Caritas
28 februari 2020 (
tijdlijn Caritas)
2 maart 2020 (
tijdlijn Caritas)
6 maart 2020 tot 13 maart 2020
(tijdlijn Caritas)
15 maart 2020 tot 25 maart 2020 (
tijdlijn Caritas)
17 maart 2020 (
brief Jugendamt)
25 maart 2020 (
brief Jugendamt)
18 april 2020 (
tijdlijn Caritas)
24 april 2020 (
brief Jugendamt)
Moeder bezoekt Jugendamt op 26.02.20 voor de eerste keer voor advies en vertelt dat zij in het belang van haar kind een gevaar ziet omdat de vader van het kind niet akkoord gaat met een voortzetting van de psychologische behandeling. Moeder veronderstelde dat de vader van het kind zich zorgen maakte dat zijn negatieve invloed op [het kind] duidelijk kon worden door verdere verlening van psychologische zorg. Omdat moeder door haar zwangerschap beperkt is en de lange reis voor [het kind] en moeder extra stress met zich meebrengt, wil zij [het kind] graag inschrijven op een Duitse school. (…) Bovendien was moeder erg bang voor de vader van [het kind] , omdat hij haar in het verleden had mishandeld. Door een verandering van school zou er slechts beperkt contact zijn tussen [het kind] en haar vader, zodat moeder minder zorgen zou hebben dat de vader van het kind ook voor [het kind] een bedreiging kon zijn. Vanuit pedagogisch oogpunt kon Jugendamt deze stap begrijpen.
Laatste bezoek van [het kind] aan vader in [woonplaats 1] . Daarna wordt de zorg- en contactregeling tussen vader en [het kind] door moeder eenzijdig beëindigd.
Moeder haalt [het kind] - zonder overleg met vader - van de [school] in [woonplaats 1] .
[het kind] start op een basisschool in [woonplaats 2] .
[het kind] wordt opgenomen in de Christophoruskliniek.
(Noch vader, noch de rechtbank zijn hiervan op de hoogte gesteld door moeder).
Moeder is in deze periode hoogzwanger van haar derde kind en wordt vanwege stressklachten vier weken in een ziekenhuis opgenomen. Omdat school vanwege Covid gesloten is, verblijft [het kind] 10 dagen bij opa en oma (mz) in Zuid-Duitsland. Ze is ook een paar dagen bij haar peetoom, de broer van moeder. [het kind] vertelt grootouders over het ‘seksuele geweld’ door vader. Hierover zijn aantekeningen gemaakt met de grootvader, [de grootvader] .
(Raadsrapport van 8 november 2022: deskundige [GZ-medewerker] heeft diverse appberichten in haar bezit, waarin expliciete seksuele handelingen worden beschreven, geschreven door, gezien het taalgebruik, een ouder persoon dan de destijds 8-jarige [het kind]).
Moeder wendt zich tot de Christophoruskliniek en de politie in [plaatsnaam] wegens verdenking van seksueel misbruik van haar dochter [het kind] .
Moeder neemt contact op met (Jugendamt) om deze te informeren over de actuele informatie. Haar was ter ore gekomen dat vader op zoek was naar [het kind] en daarom had ze haar in veiligheid gebracht nadat [het kind] melding had gedaan van een seksueel misbruik zijdens haar vader.
Geboorte halfbroertje [kind 2] .
Huisbezoek door Jugendamt bij [het kind] . [het kind] bevestigt in dit gesprek dat er “slechte” gebeurtenissen hebben plaatsgevonden met haar vader, dat hij met haar “slechte dingen” heeft gedaan en dat ze bang is om hem weer te ontmoeten.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 13 mei 2020
Verzoek van vader van 10 maart 2020 om te bepalen dat:
Primair
- [het kind] haar hoofdverblijfplaats bij vader zal hebben en waarbij er een zorg- en contactregeling wordt vastgelegd (…);
- dat [het kind] op straffe van een dwangsom per direct weer naar de [school] in [woonplaats 1] zal gaan.
Subsidiair
- dat er een zorg- en contactregeling wordt vastgelegd tussen vader en [het kind] (…);
- te bepalen op straffe van een dwangsom per direct weer naar de [school] in [woonplaats 1] zal gaan.
r.o. 6.3 t/m 6.11
De rechtbank is van oordeel dat [het kind] op het moment van het indienen van het verzoekschrift haar gewone verblijfplaats in Nederland had en acht zich ex artikel 8 lid 1 Brussel II-bis Verordening (hierna: Brussel II-bis) internationaal bevoegd;
Omdat de zaak nog niet inhoudelijk is behandeld en het de rechtbank nog geenszins duidelijk is of Duitse instanties betrokken zijn, ziet de rechtbank thans
geenaanleiding de zaak ex artikel 15 Brussel II-bis te verwijzen naar de Duitse rechter.
De rechtbank, alvorens verder te beslissen:
- verklaart de Nederlandse rechter internationaal bevoegd tot kennisneming van de verzoeken van de vader ex artikel 8 lid 1 Brussel II-bis;
- geeft de Raad voor de Kinderbescherming (
gelet op de ernst van de zorgen en de urgentie om hier duidelijkheid over te krijgen) de opdracht en de regiebevoegdheid om [het kind] te horen en verzoekt de Raad daartoe uiterlijk 25 mei 2020 een verslag van het gesprek in te dienen, dan wel bericht dat en waarom een gesprek niet is gelukt;
- houdt iedere verdere beslissing aan tot de mondelinge behandeling op 26 mei 2020.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 2 juni 2020
Ingekomen: beknopt verslag van de Raad van 25 mei 2020
r.o. 3.2
Verzoeker en de opgeroepen belanghebbenden hebben aangegeven dat zij geen verwijzing naar de rechtbank Den Haag wensen (art. 270 lid 1 laatste zin Rv). De rechtbank acht zich daarom ook relatief bevoegd en zal de behandeling van de verzoeken aan zich houden.
r.o. 3.3 en 3.4
De rechtbank acht zich nog steeds onvoldoende ingelicht. De inhoud van het beknopte verslag van de Raad maakt dat de zorgen rondom [het kind] en de urgentie hierover duidelijkheid te verkrijgen, zijn toegenomen in plaats van afgenomen.
Tot op heden heeft de rechtbank van de zijde van moeder (ook) geen nadere (verifieerbare) informatie ontvangen over de gezondheidstoestand, verblijfplaats en veiligheid van [het kind] . (…)
De rechtbank, alvorens verder te beslissen:
- geeft de Raad opdracht bij het (Duitse) Jugendamt te informeren naar de betrokkenheid en bevindingen van Jugendamt met betrekking tot [het kind] en de rechtbank en partijen daar uiterlijk op 22 juni 2020 schriftelijk over te informeren.
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Proces-verbaal mondelinge behandeling ter zitting
22 juni 2020.
Moeder verklaart op 22 juni 2020 tegenover de rechtbank dat, op basis van wat [het kind] haar heeft verteld, haar conclusie is dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag door vader jegens [het kind] .
Juni 2020
(beschikking 12 mei 2021, r.o. 2.4)
Jugendamt neemt voor het eerst contact op met vader, maar vader reageert niet.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 16 juli 2020
Moeder voert verweer en verzoekt de rechtbank op
22 juni 2020 te bepalen dat:
- De zorg- en contactregeling tussen vader en [het kind] met onmiddellijke ingang wordt opgeschort, al dan niet na (aanvullend) onderzoek door de Raad, voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek (…);
- Vervangende toestemming wordt verleend om [het kind] per direct in te schrijven op de school in Duitsland waar ze nu al naar toe gaat;
- (voorlopig) vervangende toestemming wordt verleend voor iedere medische behandeling die voor [het kind] noodzakelijk is, althans voor behandeling bij de psychotherapeute (…).
r.o. 4.10
Dat [het kind] de afgelopen periode veel heeft meegemaakt, is voor de rechtbank voldoende duidelijk. Haar hele leven staat op de kop; zij heeft gesproken met de kinderarts, is halsoverkop en zonder afscheid te nemen van een Nederlandse naar een Duitse school gegaan, [het kind] heeft gesproken met de (Duitse) politie, heeft na dit gesprek volgens moeder een zenuwinzinking gehad en is in verband hiermee een week opgenomen geweest in een Duits ziekenhuis. [het kind] zegt volgens moeder dat zij bang is voor haar vader. Ook heeft [het kind] meerdere gesprekken moeten voeren: met Jugendamt, met de psychotherapeute en door laatst genoemde is zij ook gediagnostiseerd. Ook heeft [het kind] moeten ervaren dat haar moeder enkele keren in het ziekenhuis is opgenomen vanwege stressklachten en is haar moeder (onlangs) bevallen.
r.o. 4.16
Concluderend is het voor de rechtbank onduidelijk wat de reden is voor het gedrag van [het kind] . Dit zou verband kunnen houden met de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag maar zou ook kunnen liggen in de opvoedsituatie van [het kind] bij moeder en de strijd tussen ouders.
De rechtbank:
- verbiedt tijdelijk, totdat de rechtbank nader beslist, contact tussen vader en [het kind] ;
- bepaalt dat moeder ervoor zorg dient te dragen dat [het kind] per direct weer naar de [school] in [woonplaats 1] gaat, (…) zulks op straffe van een dwangsom met een maximum van € 25.000,-;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het verzoek van moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om [het kind] per direct in te schrijven op de school in Duitsland waar zij naar toe ging;
- wijst af het verzoek van moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor iedere medische behandeling die voor [het kind] noodzakelijk is
(immers, te ruim geformuleerd, r.o. 4.34), dan wel voor de behandeling bij de psychotherapeute
(immers, ouders moeten eerst in overleg, r.o. 4.38);
- benoemt tot deskundige [GZ-medewerker] , orthopedagoog/GZ-psycholoog/NIFP-deskundige en Bijzondere Curator, werkzaam bij [instelling] , en beveelt een onderzoek ter beantwoording van door de rechtbank geformuleerde vragen en waar nodig een psychologisch of persoonlijkheidsonderzoek te verrichten bij [het kind] en/of (één van) beide ouder(s). verzoekt de deskundige binnen 3 maanden te rapporteren;
- verzoekt de Raad schriftelijk een update te geven uiterlijk op 3 november 2020, waarna op
10 november 2020 de mondelinge behandeling zal worden voortgezet.
5 november 2020
Brief deskundige [GZ-medewerker] van 6 november 2020 aan de rechtbank.
De dag voor het in overleg met moeder geplande kennismakingsgesprek met [het kind] bij moeder thuis mailt moeder de deskundige dat de afspraak niet doorgaat. [het kind] blijkt dan al 5 weken in de Christophoruskliniek te verblijven.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 23 december 2020
Moeder verzoekt de rechtbank te bepalen dat:
- de Duitse rechter te verzoeken ex artikel 15 Brussel II-bis de bevoegdheid uit te oefenen en de zaak volledig naar dat gerecht te verwijzen.
- de zorg- en contactregeling tussen vader en [het kind] opgeschort blijft, al dan niet na (aanvullend) onderzoek, totdat zij de mogelijkheid heeft gehad aan haar trauma’s te werken en een betrokken arts/therapeut aangeeft dat contact met vader in haar belang is, dan wel dat dit onderzocht kan worden (…).
Vader verzoekt de rechtbank:
- de zelfstandige verzoeken van moeder af te wijzen en persisteert bij zijn inleidend verzoek. Subsidiair verzoekt vader de rechtbank de deskundige [GZ-medewerker] te vervangen door één van de drie door moeder voorgestelde deskundigen (Sterk, Haveman of Van Engers) zodat in elk geval antwoord kan worden gegeven op de vragen die bij vader spelen ten aanzien van [het kind] . Hangende dit onderzoek wenst vader contact tussen vader en [het kind] , waarbij vader kan instemmen met begeleid contact.
r.o. 4.2
De rechtbank heeft de afgelopen maanden herhaaldelijk getracht via moeder, via de Raad en via Jugendamt op objectieve wijze helderheid te verkrijgen over de toestand van [het kind] . Dat is niet, of in ieder geval onvoldoende gelukt.
r.o. 4.9
Om in het belang van [het kind] verdere vertraging te voorkomen, zal de rechtbank, in afwachting van de uitspraak in hoger beroep van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – op grond van de EU-bewijsverordening – ter beantwoording vragen voorleggen aan de Christophoruskliniek in [plaatsnaam] , Jugendamt, de bevoegde rechtbank in Duitsland en het (Duitse) Openbaar Ministerie.
De rechtbank:
- wijst af het (herhaalde) verzoek van moeder om de zaak ex artikel 15 Brussel II-bis gedeeltelijk of volledig over te dragen aan de Duitse rechter;
- wijst af het verzoek van vader om in plaats van [GZ-medewerker] , één van de drie door moeder genoemde deskundigen te benoemen;
- wijst af het verzoek van vader om hangende het onderzoek (al dan niet begeleide) omgang tussen hem en [het kind] te hervatten;
- houdt in afwachting van de op grond van de EU-bewijsverordening door de rechtbank op te vragen informatie, iedere verdere beslissing aan tot 15 maart 2021;
- verzoekt de deskundige [GZ-medewerker] uiterlijk op 2 maart 2021 schriftelijk een update te geven van haar bevindingen met betrekking tot de eerder verleende opdracht.
17 maart 2021
Gesprek [het kind] met Duitse rechter (in aanwezigheid van een van de Nederlandse rechters)
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 29 maart 2021
Ingekomen informatie:
Tussenrapportage [GZ-medewerker]:
- Het is de deskundige niet gelukt om direct of indirect contact met [het kind] te krijgen;
- De deskundige is er niet in geslaagd om moeder te onderzoeken omdat moeder niet (verder) met de deskundige wil spreken omdat zij haar gezin niet wenst te belasten.
Ambtsgericht [woonplaats 2]
:
- [het kind] zal op 17 maart 2021, om 9.45 uur worden gehoord door een Duitse rechter, indien gewenst in aanwezigheid van een Nederlandse rechter.
r.o. 2.2
De rechtbank stelt vast dat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij beschikkingen van 29 december 2020 de beschikking van deze rechtbank van 13 mei 2020 ten aanzien van de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijk recht heeft bekrachtigd en de verzoeken van de moeder, tot schorsing van de beslissing omtrent de school en daarbij te bepalen dat geen dwangsommen zijn verbeurd en het voorlopig verlenen van vervangende toestemming voor de behandeling van [het kind] bij de psychotherapeute M. Garske-Sieweke, heeft afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat de inhoudelijke behandeling van het hoger beroep zal plaatsvinden op 19 maart 2021.
r.o. 2.3
Uit de tussenrapportage en de mondelinge toelichting van deskundige [GZ-medewerker] leidt de rechtbank af dat de deskundige er tot dusverre niet in is geslaagd om direct of indirect contact met [het kind] te krijgen teneinde op objectieve wijze duidelijkheid te verkrijgen over hoe het op dit moment met [het kind] gaat.
De rechtbank:
- houdt in afwachting van op grond van de
EU-bewijsverordening door de rechtbank opgevraagde informatie, alsmede nadere informatie vanuit onderzoek [GZ-medewerker] , iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling aan tot 14 april 2021;
- verzoekt de deskundige [GZ-medewerker] uiterlijk op 9 april 2021 schriftelijk een update te geven.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 12 mei 2021
Ingekomen onder meer:
- proces-verbaal kindgesprek van Ambtsgericht [woonplaats 2] op 17 maart 2021 (
nietverstrekt aan partijen).
- beschikking Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 april 2021 (200.284.455)
Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep ten aanzien van de benoeming van de deskundige
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel van 16 juli 2020, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover de rechtbank heeft bepaald:
- dat de moeder ervoor dient zorg te dragen dat [het kind] per direct weer naar [school] in [woonplaats 1] gaat, op straffe van dwangsom van maximaal € 25.000,--;
- dat het verzoek om vervangende toestemming om [het kind] per direct in te schrijven op de school in Duitsland waar [het kind] naar toe ging wordt afgewezen;
- dat het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor de behandeling bij psychotherapeute Garske-Sieweke en eventueel benodigde aanvullende of vervolgbehandelingen wordt afgewezen;
- wijst af het meer of anders door moeder verzochte;
In het incidenteel hoger beroep:
- verzoekt de Raad een nader onderzoek in te (doen) stellen als omschreven en daarover uiterlijk op 8 juli 2021 te rapporteren;
- bepaalt dat het onderzoek door de Raad zal worden verricht onder leiding van een tot raadsheer-commissaris benoemd lid van het Hof.
r.o. 2.3
Uit de tussenrapportage en de mondelinge toelichting van deskundige [GZ-medewerker] leidt de rechtbank af dat het persoonlijkheidsonderzoek met vader is afgerond en er geen belangwekkende en/of heftige zorgen uit deze informatie naar voren zijn gekomen. Moeder heeft de deskundige, na herhaalde pogingen van de deskundige contact met haar te krijgen, per mail laten weten dat zij van 20 maart 2021 tot 11 april 2021 met vakantie is. Verdere pogingen van de deskundige om (telefonisch) contact te krijgen met moeder zijn niet succesvol geweest.
Tegen alle afspraken in is ook de instemmingsverklaring nimmer door moeder ondertekend en geretourneerd. Ook is namens de Duitse school van [het kind] tot dusverre niet gereageerd op een mailbericht en voicemailbericht van de deskundige.
r.o. 2.4
Uit door het Amtsgericht [woonplaats 2] over gelegde informatie van het Duitse Jugendamt blijkt onder meer dat inmiddels ‘sociaal pedagogische gezinshulp’ is opgestart in het gezin van [het kind] , zijnde een intensieve vorm van hulp bij de opvoeding. Ook is een ‘sociaal pedagogische clearing’ gestart (clearing onderzoek) dat bedoeld is om in een periode van ongeveer twaalf weken (tot eind mei 2021) probleemsituaties en moeilijkheden binnen het gezin vast te stellen en een verandering hiervan te bewerkstelligen en om resources te activeren. Crises en belastingen van het gezin moeten hierbij overwonnen worden en er moet geschikte hulp voor het gezin of voor bepaalde gezinsleden worden bereikt. Deskundigen van Jugendamt hebben hiertoe op vaste wekelijkse tijdstippen een afspraak met het gezin, ook bij het gezin thuis. Daarbij is het noodzakelijk dat andere relevante contactpersonen, zoals de vader van het kind en instanties zoals school en artsen, worden betrokken. Het Jugendamt heeft geprobeerd hiertoe in juni 2020 contact op te nemen met vader, maar vader heeft niet gereageerd.
r.o. 2.5
Voorts leidt de rechtbank uit de informatie van het Amtsgericht [woonplaats 2] af dat het Duitse Openbaar Ministerie heeft verklaard dat een in Duitsland ten laste van vader ingesteld strafrechtelijk onderzoek vanwege verdenking van ernstig seksueel misbruik van kinderen is overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten en daar wegens onvoldoende verdenking is geseponeerd. Vanwege de overdracht van de procedure aan Nederland is, ingevolge het Duitse Wetboek van Strafvordering, ook de Duitse zaak geseponeerd.
r.o. 2.6
Uit de brief die vader tijdens de mondelinge behandeling heeft voorgelezen en die nadien als processtuk is overgelegd komt – zakelijk weergegeven – naar voren dat vader zich na anderhalf jaar procederen realiseert dat hoe langer het contactverlies duurt, hoe moeilijker contactherstel is. Vader verzoekt daarom om een eindbeslissing en benadrukt dat hij niet strijd tegen iemand, maar voor het recht van [het kind] op bescherming van haar geestelijke welzijn én op contact met beide ouders. [het kind] moet volgens vader beschermd worden tegen opgedrongen waanideeën over haar eigen geschiedenis, zichzelf en over haar vader. Ze heeft het recht om te blijven ervaren dat ze een vader heeft die om haar geeft en van haar houdt, haar beschermt en wil steunen in haar opgroeien en ontwikkeling.
De rechtbank:
- houdt in afwachting van het rapport van deskundige [GZ-medewerker] iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling aan tot 29 juni 2021;
- roept op om als informant te worden gehoord: Jugendamt [woonplaats 2] (in de persoon van [medewerker Jugendambt] of een van haar collega’s), waarbij de rechtbank zal zorgdragen voor een tolk in de Duitse taal;
- verzoekt de deskundige uiterlijk 1 juni 2021 schriftelijk haar bevindingen te verstrekken m.b.t. de eerder verleende opdracht;
- draagt moeder op uiterlijk een week voor de voortgezette behandeling de resultaten van het clearing onderzoek van Jugendamt in het geding te brengen.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 29 juli 2021
Ingekomen onder meer:
- Forensisch psychologisch onderzoek (over vader) van 3 mei 2021 door deskundige
[GZ-medewerker] .
De deskundige heeft zich bereid verklaard het onderzoek van [het kind] op een door Jugendamt te bepalen locatie in [woonplaats 2] (Duitsland) te laten plaatvinden. Met betrekking tot onderzoek van moeder staat deskundige welwillend tegenover een eventuele samenwerking met een door haar aan te wijzen Duitse deskundige.
- Een Nederlandse vertaling van de door de rechtbank ontvangen ontslagbrief van 13 maart 2020 van de Christophorus Kinder- en jeugdkliniek [plaatsnaam] betreffende [het kind] .
De rechtbank:
- benoemt opnieuw tot deskundige [GZ-medewerker] ;
- gelast heropening van het onderzoek van [het kind] en verzoekt de deskundige conform de door de rechtbank in de beschikking van 16 juli 2020 geformuleerde voorwaarden en vragen, op een door Jugendamt te bepalen locatie in [woonplaats 2] (Duitsland) of omgeving, waarbij de rechtbank Jugendamt opdraagt alles in het werk te stellen om dit mogelijk te maken;
- gelast heropening van het onderzoek van moeder, waarbij de rechtbank Jugendamt opdraagt te bevorderen dat moeder zich (nader) laat onderzoeken door de deskundige [GZ-medewerker] of een door [GZ-medewerker] aan te wijzen Duitse deskundige die bereid is onder regie van [GZ-medewerker] de samenwerking aan te gaan;
- verzoekt de deskundige
– kort gezegd -zo spoedig mogelijk aan te vangen met het onderzoek van zowel [het kind] als moeder en uiterlijk binnen drie maanden te rapporteren;
- bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken en medewerking dienen te verlenen indien de deskundige daarom verzoekt;
- draagt de Raad op het raadsonderzoek dat zij in opdracht van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitvoert uit te breiden naar de meest wenselijke hoofdverblijfplaats voor [het kind] en verzoekt de Raad het rapport uiterlijk twee weken voor de nader te bepalen datum van de voortgezette mondelinge behandeling in te brengen;
- houdt in afwachting van het rapport door de deskundige [GZ-medewerker] betreffende [het kind] en door haar of een Duitse deskundige over moeder op te maken rapport, alsmede in afwachting van het raadsrapport, iedere verdere beslissing aan.
Datum: 22 oktober 2021
[het kind] wordt opnieuw opgenomen in de Christophoruskliniek. Vader is wederom niet geïnformeerd.
C/08/245021/ FA RK 20-547
Beschikking van 21 maart 2022
Ingekomen onder meer:
- Forensisch psychologisch onderzoek betreffende vader van 3 mei 2021 (aangevuld op 28 februari 2022).
- Forensisch psychologisch onderzoek betreffende moeder van 24/2/22.
- Forensisch psychologisch onderzoek betreffende [het kind] van 24/2/22.
- brief Raad voor de Kinderbescherming 1/12/21.
- Brief van Jugendamt [woonplaats 2] van 1/3/22.
- Handgeschreven brief van [het kind] .
r.o. 2.38 en 2.39
De rechtbank concludeert dat een voorlopige regeling als stip op de horizon in deze beschikking moet worden vastgelegd. De rechtbank zal daarom een voorlopige zorg- en contactregeling vaststellen, waarbij over tien maanden een eerste vorm van begeleid contact tussen vader en [het kind] heeft plaatsgevonden. Om tot deze regeling te komen wordt de regie in handen van Jugendamt [woonplaats 2] gelegd. Jugendamt zal de benodigde stappen moeten nemen om tot dit einddoel te komen, onder meer door het neutraal plaatsen van [het kind] . Dit alles staat en valt met de medewerking van beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling is door Jugendamt gesteld dat zij, indien ouders aan de neutrale plaatsing niet meewerken, genoodzaakt is gerechtelijke procedures in Duitsland te beginnen.
Jugendamt wordt opgedragen om over tien maanden te rapporteren wat zij tot dan toe heeft ondernomen om het voorgaande te bewerkstelligen en hoe dit is verlopen.
Indien zou blijken dat de omgang tussen vader en [het kind] echt niet tot de mogelijkheden behoort, dan gaat de rechtbank ervan uit dat Jugendamt dit met een deugdelijke onderbouwing
eerderrapporteert dan over tien maanden. Mocht dit te wijten zijn aan de nog steeds onvoldoende meewerkende houding van moeder en in Duitsland evenmin overgegaan wordt tot de noodzakelijk bevonden neutrale plaatsing, hecht de rechtbank er aan de regie over de verblijfplaats van [het kind] te behouden door het verzoek wijziging hoofdverblijfplaats aan te houden.
De rechtbank:
- wijzigt de beschikking van 16 juli 2020 en stelt als voorlopige zorg- en contactregeling vast dat over tien maanden een eerste vorm van begeleid contact tussen vader en [het kind] heeft plaatsgevonden, waarbij de regie voor de uitvoering wordt overgelaten aan Jugendamt;
- verzoekt Jugendamt [woonplaats 2] om uiterlijk op
21 januari 2023 aan de rechtbank te rapporteren wat zij tot dan toe heeft gedaan om het voorgaande te bewerkstelligen en hoe dit is verlopen;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- geeft het Certificaat betreffende het omgangsrecht af dat als Bijlage III aan de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 is gehecht en hecht dat aan deze beschikking;
- draagt de griffier op een Duitse vertaling van deze beschikking naar Jugendamt te sturen;
- draagt de Raad voor de Kinderbescherming op schriftelijk een update te geven van de bevindingen met betrekking tot de eerder verleende opdracht naar de meest wenselijke hoofdverblijfplaats voor [het kind] en de meest wenselijke zorg- en contactregeling en verzoekt de Raad om het rapport uiterlijk twee weken voor de voortgezette behandeling naar de rechtbank en partijen te sturen;
- houdt in afwachting van het rapport van Jugendamt [woonplaats 2] , alsmede in afwachting van het raadsrapport iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling aan tot aan de voortgezette mondelinge behandeling op 21 februari 2023.
Datum: 17 november 2022
Verzoek Raad voor de Kinderbescherming om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [het kind] in Academisch Centrum voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie Karakter voor de duur van 3 maanden van [het kind] .
13 december 2022 (extra mondelinge behandeling)
Vanwege de verzoeken van de Raad om een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [het kind] voor de duur van drie maanden is - op een zo kort mogelijke termijn - een extra mondelinge behandeling bepaald op
13 december 2022, waarbij de onderhavige zaak en de verzoeken van de Raad gelijktijdig zijn behandeld.
C/08/245021/ FA RK 20-547
en C/08/288553/JE RK 22/2057 (verzoek Raad)
Beschikking van 3 februari 2023
Ingekomen onder meer:
- een handgeschreven brief van [het kind] van 22 maart 2022, ingekomen op 15 november 2022;
- een Nederlandse vertaling van het rapport van Jugendamt van 28 september 2022;
- een rapport van de Raad van 8 november 2022, ingekomen op 17 november 2022;
- een verzoekschrift van de Raad van 17 november 2022 om een ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [het kind] .
r.o. 2.2 t/m 2.5
De rechtbank ziet zich na de beschikking van 21 maart 2022 gesteld voor uitvoeringsproblemen in Duitsland van door de Nederlandse rechter inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid gegeven beslissingen. In die beschikking heeft de rechtbank uitgebreid overwogen dat om de oorzaak van de stress- en angststoornis bij [het kind] te kunnen ontrafelen, de rechtbank het noodzakelijk acht dat zij op een neutrale plek behandeld wordt. Kortheidshalve verwijst de rechtbank hierbij naar de rechtsoverwegingen 2.27 tot en met 2.33 en 2.38 van die beschikking. De rechtbank ging er vanuit met deze beschikking Jugendamt de middelen in handen te hebben gegeven om in het belang van [het kind] verdergaand te handelen (r.o. 2.34).
Ten behoeve van de voortvarendheid van de zaak en om Jugendamt alle gelegenheid te geven om in het belang van [het kind] daadkrachtig te handelen, als ook om uitvoeringsproblemen in Duitsland te voorkomen heeft de rechtbank voornoemde beschikking van 21 maart 2022 niet alleen uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar ook een “Certificaat betreffende het omgangsrecht” afgegeven (…) waarmee op grond van artikel 41 lid 1 van de Brussel II-bis Verordening geen exequaturprocedure nodig is en de beschikking direct uitvoerbaar is in Duitsland.
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek op
8 maart 2022 heeft het Jugendamt meegedeeld uitvoering te zullen geven aan de opdracht van de rechtbank. Zoals blijkt uit het raadsonderzoek, waarvan de rapportage is ingekomen op 17 november 2022, heeft het Jugendamt direct na de beschikking van de rechtbank van 21 maart 2022 daartoe ook stappen ondernomen. Het Jugendamt heeft tijdens de mondelinge behandeling op 13 december 2022 deze stappen en het voornemen uitvoering te geven aan de opdracht bevestigd.
Uit de raadsrapportage van 17 november 2022 en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is komen vast te staan dat Jugendamt desondanks geen uitvoering heeft gegeven aan de in de beschikking van 21 maart 2022 vervatte beslissingen en opdrachten aan Jugendamt. (…)
r.o. 2.7
De rechtbank stelt vast dat er inmiddels veel tijd verstreken is en de algemene ontwikkeling van de inmiddels 11-jarige [het kind] intussen vrijwel tot stilstand is gekomen omdat zij momenteel niet naar school gaat, niet de psychologische hulp krijgt die zij nodig heeft, en ook niet, zoals door de rechtbank was beoogd, door Jugendamt op een neutrale (behandel)plek is geplaatst om de oorzaak van haar stress- en angststoornis te achterhalen en haar daarvoor te behandelen. Dit alles maakt ook dat er nu tien maanden later nog steeds niet een eerste vorm van begeleid contact tussen vader en [het kind] heeft plaatsgevonden zoals door de rechtbank was bepaald.
r.o. 2.12 t/m 2.14
De rechtbank heeft kennisgenomen van een handgeschreven brief van [het kind] van 22 maart 2022, ingekomen op 15 november 2022, waarin de rechtbank leest dat [het kind] vasthoudt aan haar wens geen contact met haar vader te willen, niet in Nederland naar school te willen en serieus genomen te willen worden door de rechtbank door haar uit te nodigen voor een gesprek. Het is schrijnend om te lezen hoe vast [het kind] zit en hoe zij de oorzaak daarvan mede legt bij het gevoel niet gehoord te worden door deze rechtbank. [het kind] ’s stem is èn wordt door deze rechtbank gehoord en zeer serieus genomen, zoals een en ander blijkt uit de voorgaande beslissingen. De wensen van [het kind] , die vanuit haar positie zeer goed te begrijpen zijn, zijn echter niet zonder meer in haar belang. De vraag wat dan wel in haar belang is, blijft door de houding van ouders en de terughoudendheid van Jugendamt echter onduidelijk. Het zou goed zijn voor [het kind] als vanuit de volwassenen om haar heen dan wel de hulpverlening duidelijk wordt gemaakt dat haar stem zeer relevant is in het proces en dat de rechtbank zich daar terdege van bewust is.
Nu ook Jugendamt lijkt te menen dat de rechtbank [het kind] niet serieus neemt, ondanks de uitgebreide motivering onder 2.11 in de beschikking van 21 maart 2022, merkt de rechtbank nogmaals op dat in dit geval naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een grond tot weigering van de erkenning van de beslissing zoals genoemd in artikel 23, sub b, Brussel II-bis. De voorwaarden zijn hier niet aan de orde, nu [het kind] in het kader van deze gerechtelijke procedure onder meer is gehoord in [woonplaats 2] door een Duitse rechter en één van de Nederlandse rechters van deze meervoudige kamer. Daarmee zijn naar het oordeel van de rechtbank de fundamentele procesrechtelijke beginselen van het Duitse recht voldoende gewaarborgd.
Naar het oordeel van de rechtbank is ruim voldoende recht gedaan aan de uitgangspunten en verplichtingen die voortvloeien uit artikel 12 Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) en artikel 8 Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De mening van [het kind] is bij de rechtbank bekend, ook aan de hand van de Duitse stukken van behandelaars, met name dat [het kind] op dit moment geen contact met haar vader wil. De brief van [het kind] van 22 maart 2022, ingekomen op 15 november 2022, waarin zij een herhaald verzoek doet om te worden gehoord, maakt deze beslissing niet anders. De rechtbank acht dit niet in het belang van [het kind] omdat dit opnieuw een belasting voor haar zal zijn.
De rechtbank:
- houdt in afwachting van de beslissing over het al dan niet overdragen van de hoofdzaak aan de Duitse rechter, iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling, als ook de beslissing op de vraag of de rechtbank internationaal bevoegd is om te beslissen op het verzoek van de Raad om een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [het kind] , aan tot aan de voortgezette mondelinge behandeling op
21 februari 2023;
- verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
2.16.
De rechtbank gaat ervan uit dat [het kind] in Duitsland ‘Verfahrensbeistand’ (voogd
ad litem) krijgt die waar nodig namens [het kind] kan procederen en daarbij niet alleen de (subjectieve) wil van [het kind] maar ook het (objectieve) belang van [het kind] zal betrekken. Naar de rechtbank begrijpt stelt ‘Verfahrensbeistand’ vast of de door het kind geuite wil wel authentiek is, of dat het kind bijvoorbeeld door een van de ouders beïnvloed wordt. Bovendien onderzoekt ‘Verfahrensbeistand’ of dat wat het kind wil, ook daadwerkelijk in het belang van het kind is. De rechtbank verwacht van ‘Verfahrensbeistand’ dat deze niet alleen grondig kennis zal nemen van het rapport van deskundige [GZ-medewerker] en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, maar ook de door de rechtbank beoogde (tijdelijke) neutrale plaatsing op een behandelplek zal (her)overwegen waar [het kind] , indien nodig, los kan komen van de invloedsfeer van moeder en het verhaal dat ze steeds moet vertellen.
De rechtbank herhaalt daartoe dat de deskundige [GZ-medewerker] heeft geconcludeerd dat: “
vanaf de aanvang van de relatie die moeder met [partner van moeder] kreeg, de ouderlijke strijd in een stroomversnelling is geraakt, waarin [het kind] in toenemende mate klem en verloren raakte. Uiteindelijk dwong deze strijd [het kind] tot een keuze tussen haar ouders, een ouderverstoting. Ze koos voor het gezin [partner van moeder] met moeder en verving vader door [partner van moeder]. Het seksueel misbruik is hierin een prominente factor geworden die [het kind] in toenemende mate tot een vertekend beeld van haar vader dwingt en haar daarbij traumatische ervaringen laat internaliseren. Dit heeft geleid tot een aanpassingsstoornis met angst, mate ernstig, chronisch van aard.”Volgens de deskundige [GZ-medewerker] :
“staat moeder vanuit eigen problematiek aan de oorsprong van het ontstaan van het ouderverstotingsproces bij [het kind] en, vanuit preoccupatie met het seksueel geweld dat ze vader toedicht, eveneens aan de basis van de aanpassingsstoornis van [het kind] . Daarbij is moeder niet bij machte om zich neutraal en respectvol op te stellen jegens vader, ze uit zich disrespectvol over hem, geeft bewust of onbewust uiting aan eigen stress en dysfore gevoelens over vader en bant vader zoveel mogelijk uit haar eigen leven en dat van haar huidige gezin.”
Mede hierom acht de rechtbank het van groot belang dat de in Nederland wonende gezaghebbende vader van [het kind] , ook in het geval van een overdracht van de bevoegdheid aan de Duitse rechtbank, steeds uitvoerig wordt betrokken, gehoord en geïnformeerd. Op de langere termijn zou wellicht (crossborder) forensische mediation een optie kunnen zijn.
2.17.
Op grond van artikel 15 lid 6 Brussel II-bis juncto artikel 24 lid 6 van de
Uitvoeringswet zal de rechtbank - na tussenkomst van een Nederlandse en een Duitse Liaisonrechter - de rechtbank te [woonplaats 2] (Duitsland) verzoeken zijn bevoegdheid ex artikel 15 lid 1 onder b Brussel II-bis uit te oefenen. De griffier zal hiertoe een afschrift van de onderhavige beschikking per aangetekende post naar de rechtbank [woonplaats 2] sturen en zo spoedig mogelijk zorgdragen voor een Duitse vertaling van deze beschikking. De rechtbank in [woonplaats 2] dient - in ieder geval binnen zes weken - mee te delen of het de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15 lid 5 Brussel II-bis zal aanvaarden. Indien de Duitse rechtbank zich onbevoegd verklaart, zal de rechtbank (Overijssel) zijn bevoegdheid blijven uitoefenen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van nader bericht van de rechtbank in [woonplaats 2] . Indien de Duitse rechtbank ex artikel 15 lid 5 Brussel II-bis de bevoegdheid aanvaart, zal de rechtbank alle beschikkingen in het Duits laten vertalen.
2.18.
De rechtbank zal een brief aan [het kind] sturen en haar uitleggen dat de
rechtbank de zaak verwijst naar de Duitse rechter en deze verzoekt de behandeling van de zaak over te nemen. De inhoud van de brief wordt hieronder opgenomen.
“Beste [het kind] ,
Wij, de Nederlandse rechters hebben ons uiterste best gedaan om jou te helpen, maar helaas is dit ons onvoldoende gelukt. Er is veel tijd verstreken door allerlei redenen. Jij hebt in die tijd een paar keer laten weten dat je het idee hebt dat we jou niet serieus nemen en dat we niet hebben gehoord wat jij wilt. We begrijpen dat sommige van onze beslissingen jou dat gevoel hebben gegeven, maar we zijn er zeker van dat we steeds heel goed hebben nagedacht over wat het beste is voor jou en hoe de beslissing voor jou zou zijn. Behalve dat jij ons brieven hebt gestuurd, hebben we ook op vele andere manieren gehoord en gelezen hoe het met je gaat.
Zo hebben we van mevrouw [medewerker Jugendambt] van Jugendamt gehoord dat er een stijgende lijn zit in jouw ontwikkeling. Dat is fijn om te horen. Het gaat nog niet super met je, maar wel veel beter dan drie jaar geleden. Daar is de rechtbank heel blij om.
De rechtbank is alleen nog niet tevreden over hoe alles gaat. We hoorden bijvoorbeeld dat je momenteel thuisonderwijs volgt. Hoewel dat goed van je is, zouden wij liever zien dat je weer gewoon naar school kunt gaan. Het lukt je vader en moeder nog niet om daar samen een beslissing over te nemen en wij kunnen daarover niet een nieuwe beslissing nemen. De rechtbank wil graag dat je weer naar school gaat, maar ook dat je betere hulp krijgt voor je problemen. Iemand die samen met jou heel grondig gaat onderzoeken wat er precies met je is gebeurd, je kan helpen met je trauma’s en samen met jou gaat bedenken hoe je verder gelukkig kunt opgroeien.
Omdat we het ontzettend belangrijk vinden dat jij wordt geholpen en dit ons steeds maar niet lukt, hebben wij besloten een Duitse rechter te vragen om verdere beslissingen te nemen. Hij zal hopelijk makkelijker aan de hand van informatie van de Duitse hulpverleners kunnen beslissen hoe jij geholpen kunt worden. Bovendien krijg jij in dat geval ‘Verfahrensbeistand’ zo heeft Jugendamt ons verteld. Dit betekent dat de Duitse rechtbank iemand zal benoemen die jou gaat helpen en uitzoekt wat voor jou het beste is.
We wensen jou toe dat je de hulp gaat krijgen die je nodig hebt en je ook snel weer naar school kunt zodat je dagelijks contact kunt hebben met klasgenoten. En dat je ouders weer leren met elkaar te overleggen, zodat niet elke keer een rechter een beslissing hoeft te nemen.
Met vriendelijke groet,
Mr. A. Flos, namens de drie Nederlandse rechters”

3.De beslissing

De rechtbank:
inzake 288553 (ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing)
3.1.
verklaart de Nederlandse rechter internationaal
nietbevoegd tot kennisneming
van het verzoek van de Raad;
inzake 245021 (hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling)
3.2.
verzoekt ex artikel 15 lid 1 sub b, van de Verordening Brussel II-bis de
rechtbank in [woonplaats 2] (Duitsland) om zijn bevoegdheid inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ten aanzien van de
minderjarige [het kind] , geboren te [geboorteplaats] (Nederland) op [geboortedatum] 2011, uit te oefenen en binnen zes weken mee te delen of het de bevoegdheid overeenkomstig artikel 15 lid 5 Brussel II-bis aanvaardt;
3.3.
houdt in afwachting van bericht van de rechtbank [woonplaats 2] (Duitsland) met
betrekking tot aanvaarding van de bevoegdheid, iedere verdere beslissing over de hoofdverblijfplaats en de definitieve beslissing over de zorg- en contactregeling aan;
3.4.
draagt de griffier op, ten behoeve van Jugendamt en voornoemd verzoek
aan de rechtbank in [woonplaats 2] , een Duitse vertaling van deze beschikking te laten opmaken en ook zorg te dragen voor een Duitse vertaling van de eerdere beschikkingen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Flos, mr. H.M. Jongebreur en mr. I. Sumner, rechters, tevens kinderrechters en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023 in tegenwoordigheid van mr. J.A. Krooshof, griffier.
Een afschrift verzonden d.d.
- Raad voor de Kinderbescherming
- mr. Van Dijk voor vader
- mr. Van Wessel voor moeder
- Jugendamt [woonplaats 2] (Duitsland)
- Bureau Liaisonrechter
- Rechtbank [woonplaats 2] (Duitsland)
Tegen de beslissing van de rechtbank om zich internationaal onbevoegd te verklaren tot kennisneming van het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden:
door verzoeker en door degene(n) aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.