Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De vordering van de officier van justitie
2.De procedure
€ 165.500,-- staat een bedrag van € 172.210,17 aan contante uitgaven, zodat € 6.710,17 niet aan de hand van de berekening – zoals opgenomen in de pleitnotitie – kan worden verklaard. Op basis van dit bedrag kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. [verdachte] en [medeverdachte] hadden beiden ondernemingen waar veel contant geld in omging. Indien de twee ondernemingen ieder op jaarbasis circa
€ 1.600,-- van de omzet niet zouden hebben ingeboekt, dan is het verschil reeds verklaard.
3.De beoordeling van de vordering
voor zover de geldbedragen niet zien op de herbouw van de woning aan [adres 2] te Overdinkel):
- € 240.000,--, bestaande uit contante uitgaven voor de herbouw van de woning aan [adres 2] te Overdinkel;
- € 4.903,--, bestaande uit ongebruikelijke transacties bij het Grens Wissel Kantoor (GWK);
- € 1.207,05, bestaande uit contante betalingen aan Essent via het GWK;
- € 3.877,50, bestaande uit contante betalingen aan TUI voor een vakantie.
4.De wettelijke voorschriften
5.De beslissing
- stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
- bepaalt de duur van de
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.