ECLI:NL:RBOVE:2023:220

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
08-952931-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsbeslissing inzake wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak met betrekking tot witwassen

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen de veroordeelde, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld, die vroeg om vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, € 264.987,55 bedraagt. Dit bedrag is gebaseerd op contante uitgaven die de veroordeelde en zijn medeverdachte hebben gedaan, zonder legale herkomst, en die verband houden met hun strafbare activiteiten.

De procedure omvatte openbare terechtzittingen op 20 december 2022 en 10 januari 2023, waarbij de veroordeelde werd bijgestaan door zijn raadsman. De officier van justitie handhaafde haar vordering, terwijl de raadsman betoogde dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de veroordeelde en zijn medeverdachte de uitgaven enkel hebben kunnen doen met geld dat zij door middel van strafbare feiten tot hun beschikking hadden.

De rechtbank heeft de wettelijke voorschriften in acht genomen en de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing is genomen op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 1080 dagen, indien de veroordeelde niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952931-15
Datum vonnis: 24 januari 2023
Vonnis op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende op de vordering op grond van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van de officier van justitie ten aanzien van de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1972 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres 1] .

1.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot hoofdelijke betaling aan de Staat van het geschatte voordeel tot een bedrag van € 358.426,--.

2.De procedure

De vordering is behandeld op de openbare terechtzittingen van 20 december 2022 en 10 januari 2022. De veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.J.H. van der Wal, advocaat te Hengelo (O), is op de terechtzitting van 20 december 2022 verschenen en hij is op de vordering gehoord.
Op de terechtzitting van 20 december 2022 heeft de officier van justitie mr. C.Y. Huang haar vordering gehandhaafd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen. Tegenover het beschikbare contante geld van [verdachte] ter hoogte van
€ 165.500,-- staat een bedrag van € 172.210,17 aan contante uitgaven, zodat € 6.710,17 niet aan de hand van de berekening – zoals opgenomen in de pleitnotitie – kan worden verklaard. Op basis van dit bedrag kan niet worden vastgesteld dat sprake is geweest van wederrechtelijk verkregen voordeel. [verdachte] en [medeverdachte] hadden beiden ondernemingen waar veel contant geld in omging. Indien de twee ondernemingen ieder op jaarbasis circa
€ 1.600,-- van de omzet niet zouden hebben ingeboekt, dan is het verschil reeds verklaard.

3.De beoordeling van de vordering

3.1
Veroordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 24 januari 2023 veroordeeld, voor zover van belang, voor de strafbare feiten:
de voortgezette handeling van:
feit 1
het misdrijf: medeplegen van witwassen;
en
feit 2
het misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Daarnaast levert het bewezenverklaarde onder feit 2 op (
voor zover de geldbedragen niet zien op de herbouw van de woning aan [adres 2] te Overdinkel):
feit 2
het misdrijf: medeplegen van een gewoonte maken van witwassen.
Tenslotte levert het bewezenverklaarde op:
feit 3 primair
het misdrijf: medeplegen van witwassen;
en
het misdrijf: witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure als vaststaand wordt aangenomen dat bovenstaande feiten door de veroordeelde zijn begaan.
3.2
De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank van 24 januari 2023 veroordeeld voor (medeplegen) van (gewoonte)witwassen van een woning en diverse geldbedragen, een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat vermogensbestanddelen die het voorwerp van het misdrijf ‘witwassen’ vormen, niet reeds daardoor (geheel of ten dele) wederrechtelijk verkregen voordeel zijn. In artikel 36e, derde lid, Sr is echter bepaald dat wederrechtelijk verkregen voordeel ook kan worden ontnomen indien aannemelijk is dat andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Artikel 36e, derde lid, Sr stelt geen eisen aan de aard of de ernst van deze andere strafbare feiten die tot het voordeel hebben geleid. Bij gebrek aan (voldoende) legale inkomsten en bij gebrek aan enig andersluidende aannemelijke verklaring van de veroordeelde (en zijn mededader [medeverdachte] ), acht de rechtbank het aannemelijk dat hij en zijn mededader de betreffende uitgaven enkel hebben kunnen doen met geld dat hij door middel van strafbare feiten tot zijn beschikking had. De rechtbank zal het voordeel schatten op grond van het bepaalde in artikel 36e, derde lid, Sr.
Bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft de rechtbank zich mede gebaseerd op het rapport “Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e lid 3 Sv” (ontnemingsrapport) d.d. 3 juli 2020, opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant] . Voorts heeft de rechtbank zich gebaseerd op het onderzoek ter terechtzitting en het vonnis van 24 januari 2023.
De rechtbank overweegt als volgt.
Als uitgangspunt voor de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank allereerst de geldbedragen ten aanzien waarvan [verdachte] is veroordeeld ter zake witwassen onder feit 1 en feit 2. Uit het veroordelend vonnis is gebleken dat de volgende feitelijke contante uitgaven zonder legale herkomst zijn gedaan door [verdachte] en [medeverdachte] :
  • € 240.000,--, bestaande uit contante uitgaven voor de herbouw van de woning aan [adres 2] te Overdinkel;
  • € 4.903,--, bestaande uit ongebruikelijke transacties bij het Grens Wissel Kantoor (GWK);
  • € 1.207,05, bestaande uit contante betalingen aan Essent via het GWK;
  • € 3.877,50, bestaande uit contante betalingen aan TUI voor een vakantie.
Daarnaast blijkt uit het dossier dat, naast de herbouw van de woning, de tuin is aangelegd. De aanleg van de tuin is begroot op een bedrag van € 15.000,--. Het gaat onder meer om het ontwerp van de tuin, de beplanting, de bestrating en een groot luxe hekwerk aan de voorzijde van de woning. Naar het oordeel van de rechtbank is het aannemelijk dat [verdachte] en zijn mededader [medeverdachte] deze uitgaven enkel hebben kunnen doen met geld dat [verdachte] en [medeverdachte] door middel van strafbare feiten tot hun beschikking hadden.
Bij elkaar opgeteld, komt dit neer op een bedrag van € 264.987,55. De rechtbank stelt de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op dit bedrag.
3.3
De vaststelling van de betalingsverplichting
Gelet op de omstandigheid dat veroordeelde is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen en het medeplegen van een gewoonte maken van witwassen, zal de rechtbank een hoofdelijke betalingsverplichting opleggen voor het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank is van oordeel dat aan de veroordeelde de verplichting moet worden opgelegd tot betaling aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 264.987,55 hoofdelijk.

4.De wettelijke voorschriften

De oplegging van de maatregel is gegrond op artikel 36e Sr.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van
  • bepaalt de duur van de
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
Buiten staat
Mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. R. ter Haar zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.