ECLI:NL:RBOVE:2023:219

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
08-952553-18 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en valsheid in geschrift door installateur in bouwproject

Op 24 januari 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 42-jarige man veroordeeld tot een taakstraf van 160 uur voor het witwassen van grote geldbedragen en valsheid in geschrift. De verdachte, werkzaam als installateur bij een groot bouwproject, heeft gedurende een lange periode contante betalingen aangenomen, wetende dat deze afkomstig waren van misdrijven. Hij heeft in totaal ongeveer € 66.526,-- gewitgewassen en meerdere facturen valselijk opgemaakt om deze betalingen te verantwoorden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat het geld uit misdrijf afkomstig was, gezien de omvang en frequentie van de contante betalingen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die een zwaardere straf had geëist, afgewezen en in plaats daarvan een taakstraf opgelegd, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De verdachte is ook vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-952553-18 (P)
Datum vonnis: 24 januari 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 20 december 2022 en 10 januari 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. C.Y. Huang en van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er na wijziging van de tenlastelegging van 20 december 2022, als bedoeld in artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering (Sv), kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2016 een geldbedrag van € 66.526,-- heeft witgewassen, terwijl hij van het witwassen een gewoonte heeft gemaakt, dan wel dat hij zich in die periode schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van dat geldbedrag;
feit 2:in de periode van 1 november 2015 tot en met 24 januari 2016 valsheid in geschrift heeft gepleegd door meerdere facturen valselijk op te maken en/of te vervalsen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of te Oldenzaal en/of (elders) in Nederland,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte (telkens) van een voorwerp, te weten
een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 66.526 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), waaronder:
- één of meer storting(en) van (een) contant(e) geldbedrag(en) (van in totaal 35.070 euro) op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , te weten (een) bedrag(en) van (ongeveer) 4.650 euro en/of 6.800 euro en/of 5.380 euro en/of 7.520 euro en/of 4.820 euro en/of 3.400 euro en/of 2.500 euro en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 10.152 euro contant door hem, verdachte betaald aan [bedrijf 2] en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 12.954, contant door hem, verdachte, betaald aan [getuige 3] , zijnde contante loonbetalingen en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.350 euro, contant door hem verdachte betaald als aflossing op een openstaande schuld,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
(telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) (ongeveer) 66.526 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), waaronder:
- één of meer storting(en) van (een) contant(e) geldbedrag(en) (van in totaal ongeveer 35.070 euro) op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , te weten (een) bedrag(en) van (ongeveer) 4.650 euro en/of 6.800 euro en/of 5.380 euro en/of 7.520 euro en/of 4.820 euro en/of 3.400 euro en/of 2.500 euro en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 10.152 euro contant door hem, verdachte, betaald aan [bedrijf 2] en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 12.954, contant door hem, verdachte betaald aan [getuige 3] , zijnde contante loonbetalingen en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 8.350 euro, contant door hem verdachte betaald als aflossing op een openstaande schuld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, subsidiair, terzake dat
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2016 te Overdinkel, gemeente Losser en/of te Oldenzaal en/of (elders) in Nederland,
(telkens) van een voorwerp, te weten
een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 66.526 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), waaronder:
- één of meer storting(en) van (een) contant(e) geldbedrag(en) (van in totaal 35.070 euro) op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , te weten (een) bedrag(en) van 4.650 euro en/of 6.800 euro en/of 5.380 euro en/of 7.520 euro en/of 4.820 euro en/of 3.400 euro en/of 2.500 euro en/of
- een geldbedrag van 10.152 euro contant door hem, verdachte, betaalt aan [bedrijf 2] en/of
- een geldbedrag van 12.954, contant door hem, verdachte betaalt aan [getuige 3] , zijnde contante loonbetalingen en/of
- een geldbedrag van 8.350 euro, contant door hem verdachte betaalt als aflossing op een openstaande schuld,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben verborgen en/of heeft/hebben verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, voorhanden heeft/hebben gehad
en/of
(telkens) van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) van (in totaal) 66.526 Euro, in ieder geval enig(e) geldbedrag(en), waaronder:
- één of meer storting(en) van (een) contant(e) geldbedrag(en) (van in totaal 35.070 euro) op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , te weten (een) bedrag(en) van 4.650 euro, en/of 6.800 euro en/of 5.380 euro en/of 7.520 euro en/of 4.820 euro en/of 3.400 euro en/of 2.500 euro en/of
- een geldbedrag van 10.152 euro contant door hem, verdachte, betaalt aan [bedrijf 2] en/of
- een geldbedrag van 12.954, contant door hem, verdachte betaalt aan [getuige 3] , zijnde contante loonbetalingen en/of
- een geldbedrag van 8.350 euro, contant door hem verdachte betaalt als aflossing op een openstaande schuld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of redelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij of één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2015 tot en met 24 januari 2016, te Oldenzaal en/of te Enschede en/of (elders) in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/of alleen
een of meer geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een credit factuur met nummer [nummer] en/of op naam van [bedrijf 1] en/of met een factuurbedrag van 10.152,93 euro valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door in voormelde facturen valselijk en in strijd met de waarheid voormelde creditfactuur op te maken in de wetenschap dat de op de factuur vermelde materialen/goederen niet aan [bedrijf 2] waren/werden geretourneerd,
en/of
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en/of voorzien van factuurnummer [nummer] en/of met een factuurbedrag van 7.520 euro en/of
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en/of voorzien van factuurnummer [nummer] en/of met een factuurbedrag van 5.372,40 euro en/of
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en/of voorzien van factuurnummer [nummer] en/of met een factuurbedrag van 4.815,80 euro,
althans één of meer factu(u)r(en) gericht aan [naam 2] en [naam 3] , valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst door in voormelde facturen valselijk en in strijd met de waarheid goederen en/of geleverde diensten te vermelden en/of (een) factuurbedrag(en) te vermelden welke niet overeenkomt/overeenkomen met de werkelijke waarde van de door verdachte aan die [naam 2] en [naam 3] , althans aan de op/in die factuur vermelde personen, geleverde goederen en/of diensten,
(telkens) met het oogmerk om die creditfactuur en/of facturen als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsoverwegingen [1]
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde, nu niet bewezen kan worden dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Het onder feit 2 ten laste gelegde kan wel bewezen worden verklaard, met uitzondering van het eerste gedachtestreepje. Verdachte dient daarvan partieel te worden vrijgesproken. De [bedrijf 2] heeft – na de vraag van verdachte of hij contant kon betalen – zelf aangegeven een creditfactuur te willen maken. Verdachte heeft niet om deze factuur gevraagd en heeft deze ook niet gezien.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
4.3.1.1 De feiten en omstandigheden
Op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 mei 2014 heeft [medeverdachte 1] , de partner van [medeverdachte 2] , een woning aan de [adres 2] gekocht voor een bedrag van € 180.000,--. Aan [medeverdachte 1] is op 3 juli 2014 een hypotheek voor deze woning verleend ter hoogte van € 170.000,-- door de Volksbank Gronau-Ahaus. [2] Op 4 augustus 2014 is de woning aan haar geleverd. [3]
Op 10 mei 2014 – vóór de aankoop van de woning – zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk bij andere potentiële kopers Voorthuijzen en Visser aan de deur geweest om hen er op intimiderende wijze van te weerhouden ook op de woning te bieden. [4] De makelaar van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft vervolgens bij de SNS bank achtergehouden dat er meerdere potentiële kopers waren, waardoor de verkoopprijs niet hoger is gekomen dan € 180.000,--. Om die reden is verder onderzoek verricht naar de aankoop van de woning. Uit dit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte 2] zelf geen hypotheek kon verkrijgen voor de woning. [5]
Voor de verbouwing zijn onder meer een architect, een binnenhuisarchitect en diverse werklieden ingeschakeld. In de voorfase hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gezamenlijk gesprekken gevoerd met architect [naam 4] en binnenhuisarchitect [naam 5] over de verbouwing van de woning. [6] [medeverdachte 2] heeft de leiding op zich genomen tijdens de verbouwing. Hij was het aanspreekpunt. [7]
Na de verbouwing van de woning, is deze op 18 juli 2017 getaxeerd door makelaars
[naam 6] en [naam 7] , die door de rechter-commissaris zijn benoemd tot deskundigen. [8] De marktwaarde van de woning is getaxeerd op een bedrag van € 425.000,--. De verbouwwaarde is getaxeerd op een bedrag van € 385.000,--. De woning is volledig herbouwd en de herbouwwaarde is de minimale investering die gedaan moet zijn na de aankoop. De oorspronkelijke inhoud van 400 kubieke meter is vergroot naar 780 kubieke meter. De herbouw is zeer grondig aangepakt, waarbij de woning van alle gemakken en luxe is voorzien. [9]
Verdachte is als installateur werkzaam geweest bij de herbouw van de woning. Verdachte heeft een totaalbedrag van € 9.438,-- gefactureerd aan [medeverdachte 1] voor zijn werkzaamheden. Dit bedrag is door de vader van [medeverdachte 2] overgemaakt naar verdachte. [10]
Vastgesteld kan worden dat het door verdachte gefactureerde bedrag niet kan overeenstemmen met de in werkelijkheid verrichte werkzaamheden en betalingen. Uit getuigenverklaringen van onder meer [medeverdachte 3] en [getuige 2] is naar voren gekomen dat verdachte van het begin tot het einde van de herbouw aanwezig is geweest en dat hij zorgde voor het loodgieterswerk, de installaties, de elektriciteit, de verlichting, de montage en de domotica. [11] Ook is gebleken dat hij een werknemer, genaamd [getuige 3] , in dienst had. Uit de getuigenverklaring van [getuige 3] is gebleken dat de duur van de bouw erg lang was, dat hij zo’n vijftig keer voor twee uren naar de woning is gegaan om werkzaamheden te verrichten en dat verdachte daar zelf ook werkzaamheden verrichtte. [12] Ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] en uit zijn werkbezoeken aan verdachte bij de woning, is gebleken dat het gefactureerde bedrag van € 9.438,-- niet kan kloppen, gelet op de luxe afwerking van de woning. [13]
Verdachte heeft één van de facturen van de [bedrijf 2] – met betrekking tot materialen voor de [adres 2] – ter hoogte van € 10.952,93 contant voldaan met geld dat hij van [medeverdachte 2] heeft ontvangen. [14] Op verzoek van verdachte is deze factuur door de [bedrijf 2] gecrediteerd en op een andere naam (De Vries) gezet. [15]
Uit de analyse van de bankgegevens van verdachte is gebleken dat er meermalen contante stortingen zijn gedaan op zijn bankrekening in de periode dat hij werkzaam is geweest bij de herbouw. Vanaf 9 september 2015 zijn de contante stortingen niet meer in het kasoverzicht verwerkt. Na deze datum hebben echter nog zeven contante stortingen plaatsgevonden met bedragen ter hoogte van € 4.650,--, € 6.800,--, € 5.380,--, € 7.520,--, € 4.820,--, € 3.400,-- en € 2.500,--. [16] Deze bedragen hebben bij elkaar opgeteld een totaalbedrag van € 35.070,-- opgeleverd aan contante stortingen op de zakelijke bankrekening [rekeningnummer] ten name van verdachte.
De girale salarisbetalingen aan werknemer [getuige 3] hebben onregelmatig plaatsgevonden in de onderzoeksperiode. [17] In 2015 is aan [getuige 3] € 9.409,93 giraal en € 8.328,46 contant betaald. In de eerste helft van 2016 is aan [getuige 3] € 6.776,30 giraal en € 4.625,64 contant betaald. [18] De contante salarisbetalingen zijn niet terug te vinden in het kasboek. De salarissen die niet afliepen, zijn als vermogensmutatie geboekt en dus in feite vanuit privé betaald. Opgeteld is aan [getuige 3] een bedrag van € 12.954,10 aan contanten betaald door verdachte. De boekhouder van verdachte heeft verklaard dat dit salaris betaald kan zijn uit contante betalingen van facturen die niet op de bank zijn gestort of vanuit contante opnames van de bankrekening. [19] Zowel de zakelijke als privérekeningen hebben echter geen dusdanige contante opnames laten zien die dit kunnen verklaren. [20]
Verdachte had een schuld bij zijn ouders van € 8.350,--. [21] In de aangifte van de Belastingdienst van 2015 is deze schuld niet meer terug gevonden. Hieruit kan worden afgeleid dat verdachte de schuld heeft afgelost en dat dit – nu het niet volgt uit de bankgegevens – contant moet zijn voldaan na 31 december 2014. [22]
Het betreft in totaal een bedrag van € 66.527,03, bestaande uit de contante betaling van de factuur van de [bedrijf 2] , de contante loonuitbetalingen aan zijn medewerker [getuige 3] , de contante aflossing van de schuld aan zijn ouders en de contante stortingen op zijn bankrekening. Dit heeft allemaal plaatsgevonden in de periode dat verdachte werkzaam was aan de [adres 2] .
4.3.1.2 De overwegingen van de rechtbank
Verdachte was gedurende de gehele herbouw als installateur werkzaam bij de woning aan de [adres 2] . Uit onderzoek is gebleken dat hij daar uitgebreide werkzaamheden heeft verricht. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de factuur van de [bedrijf 2] van € 10.152,93 heeft betaald met contant geld dat hij van [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij in de periode van de herbouw meerdere contante geldbedragen gestort op zijn bankrekening. Ook heeft hij in deze periode zijn werknemer gedeeltelijk contant betaald en een schuld aan zijn ouders contant voldaan. De rechtbank concludeert uit al deze omstandigheden dat het niet anders kan dan dat verdachte de contante geldbedragen van [medeverdachte 2] heeft ontvangen.
In het vonnis van [medeverdachte 2] , gewezen op 24 januari 2023, is overwogen dat geen andere conclusie mogelijk is dan dat de door [medeverdachte 2] contant betaalde geldbedragen – die onder meer aan verdachte zijn betaald – onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De geldbedragen die aan verdachte zijn betaald, hebben dus geen legale herkomst. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte wist (al dan niet in voorwaardelijke zin) dat de door hem ontvangen geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Verdachte heeft meermalen grote bedragen contant ontvangen van [medeverdachte 2] . De door verdachte vervolgens gedane contante stortingen zijn niet verantwoord in het kasboek. Ook heeft verdachte materialen contant betaald en een schuld aan zijn ouders contant afbetaald. Daar komt bij dat verdachte tegen zijn werknemer [getuige 3] – die ook veel werkzaam is geweest bij de herbouw van de woning – heeft gezegd dat hij beter geen verklaring kon afleggen bij de politie. [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat hij verdachte niet in de problemen wilde brengen. [23] De verklaring van verdachte – inhoudende dat alle werkzaamheden en materialen niet meer hebben gekost dan het op de factuur vermelde geldbedrag van € 9.438,-- en het contant betaalde geldbedrag van € 10.952,93 – moet gezien de onder 4.3.1.1 genoemde feiten en omstandigheden ongeloofwaardig en niet waarschijnlijk worden geacht. De hier geschetste handelwijze maakt duidelijk dat verdachte zich bewust is geweest van de geenszins als denkbeeldig te verwaarlozen mogelijkheid dat hij zich liet betalen met geld dat uit misdrijf afkomstig was. Deze mogelijkheid heeft hij ook aanvaard, nu elke indicatie ontbreekt dat hij erop heeft vertrouwd dat het ‘wel goed zou zitten’. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist dat het bewuste geld uit enig misdrijf afkomstig was.
Verdachte heeft de contant ontvangen geldbedragen van [medeverdachte 2] gezien het bovenstaande aldus verworven, voorhanden gehad en vervolgens overgedragen en omgezet.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het onder feit 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is.
Gewoontewitwassen
De rechtbank is, gelet op de duur van het witwassen en de hoeveelheid aangenomen contante betalingen, van oordeel dat verdachte van het hiervoor genoemde witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
4.3.2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit (met uitzondering van de creditfactuur van de [bedrijf 2] ) - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin Sv, zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen:
1. het proces-verbaal van de terechtzitting van 20 december 2022, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
2. het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] van 12 juli 2018 (GET47.01), p. 3498b en 3498c;
3. geschriften, te weten facturen van [bedrijf 1] (E03.01.01-007, E03.01.01-008 en E03.01.01-010), p. 3498d, 3498e en 3498g.
Tenlastegelegd is dat verdachte zelf de creditfactuur met nummer [nummer] met het factuurbedrag van € 10.152,93 van de [bedrijf 2] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst. Het doen opmaken van een dergelijke factuur is door het Openbaar Ministerie niet opgenomen in de tenlastelegging. Op basis van het onderhavige dossier kan niet bewezen worden verklaard dat verdachte zelf de creditfactuur heeft opgemaakt of vervalst. Verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 juli 2016 in Nederland, telkens van een voorwerp, te weten geldbedragen van in totaal ongeveer 66.526 euro, waaronder:
- stortingen van contante geldbedragen van in totaal 35.070 euro op bankrekening [rekeningnummer] ten name van [bedrijf 1] , te weten bedragen van 4.650 euro en 6.800 euro en 5.380 euro en 7.520 euro en 4.820 euro en 3.400 euro en 2.500 euro en
- een geldbedrag van ongeveer 10.152 euro, contant door hem, verdachte, betaald aan [bedrijf 2] en
- een geldbedrag van ongeveer 12.954 euro, contant door hem, verdachte, betaald aan
[getuige 3] , zijnde contante loonbetalingen en
- een geldbedrag van 8.350 euro, contant door hem, verdachte, betaald als aflossing op een openstaande schuld,
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en omgezet, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerpen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2
hij in de periode van 1 november 2015 tot en met 24 januari 2016, in Nederland, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en voorzien van factuurnummer [nummer] en met een factuurbedrag van 7.520 euro en
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en voorzien van factuurnummer [nummer] en met een factuurbedrag van 5.372,40 euro en
- een factuur gericht aan [naam 2] en [naam 3] en voorzien van factuurnummer [nummer] en met een factuurbedrag van 4.815,80 euro,
valselijk heeft opgemaakt door in voormelde facturen valselijk en in strijd met de waarheid goederen en/of geleverde diensten te vermelden en factuurbedragen te vermelden welke niet overeenkomen met de werkelijke waarde van de door verdachte aan die [naam 2] en [naam 3] geleverde goederen en/of diensten,
telkens met het oogmerk om die facturen als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair en onder feit 2 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 225 en 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2
het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om aan verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, en een geldboete ter hoogte van € 10.000,--, te vervangen door 85 dagen hechtenis, op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verzocht is om ten hoogste een korte voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van het gepleegde feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan (gewoonte)witwassen van grote geldbedragen. Hij heeft – als installateur bij een groot herbouwproject – gedurende een lange tijd contante geldbedragen aangenomen, terwijl hij wist dat die geldbedragen van misdrijf afkomstig waren. Witwassen betreft een zeer ondermijnende vorm van criminaliteit. Door het handelen van verdachte is de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast. Daarnaast draagt witwassen bij aan de instandhouding van criminaliteit. Witwassen dekt immers de onderliggende strafbare feiten af en faciliteert aldus andere – winstgevende – vormen van criminaliteit. Dit wordt verdachte ernstig aangerekend.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het valselijk opmaken en/of vervalsen van facturen om de door hem ontvangen contante geldbedragen in de boeken te verantwoorden. De rechtbank rekent dit verdachte ook aan, omdat in het maatschappelijk verkeer uitgegaan moet kunnen worden van de juistheid van documenten.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 29 april 2022. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Tussen het plegen van dit feit en de behandeling ter terechtzitting heeft verdachte ook geen nieuwe strafbare feiten begaan. De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw ter terechtzitting hebben toegelicht omtrent de persoonlijke omstandigheden. Verdachte is een hardwerkende man die voor zijn gezin wil zorgen. Hij heeft reputatieschade geleden door de strafzaak. Sommige klanten wilden niet meegezogen worden in de negatieve spiraal. Verdachte is in staat om een eventuele taakstraf uit te voeren.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor fraude als uitgangspunt, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de (gevangenis)straf. De rechtbank gaat, in het licht van het procesdossier, uit van een direct aan verdachte toe te rekenen bedrag van
€ 66.526,-- aan witgewassen geld. Voor een dergelijk fraudebedrag hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee tot vijf maanden
ofeen taakstraf. De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zal om die reden een taakstraf als uitgangspunt nemen.
Verdachte heeft daarnaast een drietal facturen valselijk opgemaakt. Hoewel verdachte partieel is vrijgesproken van het valselijk opmaken en/of vervalsen van de creditfactuur van de [bedrijf 2] , houdt de rechtbank er bij de strafoplegging wel rekening mee dat hij deze factuur valselijk heeft
doen opmakendoor de [bedrijf 2] en dat de partiële vrijspraak is ingegeven door het op onjuiste wijze ten laste leggen van dit feit. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het volgende.
De redelijke termijn
Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsvrouw en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
De rechtbank overweegt dat in dit geval sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk de ingewikkeldheid van de zaak. De zaak is omvangrijk en zeer complex. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de behandeling ter terechtzitting afgerond had moeten zijn met een eindvonnis binnen drie jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen. In deze zaak is de redelijke termijn aangevangen op 5 juli 2018, de dag dat verdachte in verzekering is gesteld. Dit betekent, uitgaande van een redelijke termijn van drie jaren, dat verdachte in beginsel de afronding van zijn proces met een eindvonnis op 23 maart 2021 had mogen verwachten. Dit vonnis is echter gewezen op 24 januari 2023, een jaar en bijna zes maanden na het verstrijken van de redelijke termijn. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is van een forse overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal naar aanleiding van deze overschrijding voor wat betreft de op te leggen straf handelen naar bevind van zaken. [24]
Straf
De rechtbank zal – rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit – afwijken van de eis van de officier van justitie en volstaan met het opleggen van een taakstraf.
In beginsel acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden. De rechtbank zal echter, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een strafvermindering van 40 uur toepassen en verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, te vervangen door 80 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht.
7.4
De in beslag genomen voorwerpen
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het bij de doorzoeking in de woning van verdachte op 9 juli 2018 in beslag genomen geldbedrag ter hoogte van € 1.000,-- (bestaande uit 20 coupures van € 50,--) teruggegeven moet worden aan verdachte.
De raadsvrouw heeft verzocht het in beslag genomen geldbedrag aan verdachte terug te geven.
De rechtbank zal teruggave gelasten aan de verdachte van het aan hem toebehorende geldbedrag ter hoogte van € 1.000,--, aangezien dit geldbedrag niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 22c, 22d en 57 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair en het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder deze feiten meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair, het misdrijf: van het plegen van witwassen een gewoonte maken;
feit 2, het misdrijf: valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;

straf

- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
160 (honderdzestig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
80 (tachtig) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht;
de in beslag genomen voorwerpen
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen geldbedrag van € 1.000,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M.F. Schreurs, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. R. ter Haar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. Gottemaker, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.
Buiten staat
Mr. C.J. Sangers-de Jong en mr. R. ter Haar zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de politie, districtsrecherche Twente, met nummer ON2R015215, genaamd ‘Specie’ d.d. 26 november 2020. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het kadaster van de hypotheekverlening (AH001-04), p. 157
3.Een geschrift, te weten een uittreksel uit het kadaster van de akte van levering (AH001-03), p. 152 en 156.
4.Mutatierapport van verbalisant [verbalisant] d.d. 13 mei 2014, p. 295 en 296
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] d.d. 18 juli 2017 (GET02.01), p. 2700, derde volzin.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] d.d. 10 oktober 2017 (GET.16.01), p. 2864, vierde alinea
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 25 maart 2018 (V03.004), p. 1520, eerste alinea
8.Een geschrift, te weten de benoeming van deskundige [naam 6] d.d. 13 juli 2017 (BOB060-05), p. 4632 en 4633
9.Een geschrift, te weten een taxatierapport van [naam 6] en [naam 7] d.d. 26 juli 2017 (BOB060A), p. 4640-4658
10.Een geschrift, te weten een factuur van [bedrijf 1] d.d. 9 december 2015 (BOB063a-01), p. 4680
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 3] d.d. 24 maart 2018 (V.03.003), p. 3876, derde volledige alinea
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 24 maart 2018 (GET12.01), p. 2797, negende en elfde alinea.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 31 mei 2018 (GET.42.01), p. 1618, eerste alinea
14.Een geschrift, te weten een factuur van de [bedrijf 2] d.d. 17 november 2015 (BOB110a-2), p. 5257 en proces-verbaal van de terechtzitting van 20 december 2022.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] d.d. 30 mei 2018 (GET41.01), p. 3114.
16.Een geschrift, te weten een overzicht van contante stortingen van [verdachte] (GET43.01-04), p. 3216
17.Een geschrift, te weten een overzicht van girale betalingen aan [getuige 3] (GET43.01-04), p. 3213.
18.Een geschrift, te weten een overzicht van salarissen van [getuige 3] (GET43.01-03), p. 3215.
19.Proces-verbaal verstrekking gevorderde gegevens van verbalisant [verbalisant] d.d. 23 augustus 2018, p. 5358, eerste tekstblok.
20.Proces-verbaal deelonderzoek witwassen van verbalisant [verbalisant] d.d. 7 juli 2020 (AH157), p. 2104.
21.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] d.d. 20 augustus 2018 (AH166), p. 2180 en 2081 tot het kopje ‘ [naam 8] ’.
22.Proces-verbaal deelonderzoek witwassen van verbalisant [verbalisant] d.d. 7 juli 2020 (AH157), p. 2122, onder het kopje ‘schuld ouders’.
23.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 8 mei 2018 (GET12.02), p. 2802, laatste alinea en p. 2803, eerste volle alinea.
24.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.6.4.