7.3De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door aangever [slachtoffer 1] meermalen met een mes te steken terwijl hij op bed lag te slapen. In een poging om zichzelf te beschermen tegen de gewelddadige aanval kon aangever niet voorkomen dat hij over zijn hele lichaam met het mes werd geraakt. Kennelijk was de aanleiding van verdachtes aanval een conflict over de verkoop van een wasmachine. Dat aangever de gewelddadige aanval van verdachte heeft overleefd is een gelukkige omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Aangever is na de aanval in de slaapkamer gevlucht naar de badkamer. Hierna hield verdachte niet op. Verdachte heeft geprobeerd de badkamerdeur eruit te trappen en door een ingeslagen ruitje van die deur aangever te raken met het mes. Verdachte heeft door zo te handelen de lichamelijke integriteit van aangever aangetast. Dergelijk gewelddadig gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Dit blijkt ook uit de verklaring van een buurman die de alarmcentrale heeft gebeld. Daarnaast kunnen de slachtoffers van dergelijk geweld nog langdurig psychische klachten ondervinden. De impact van het geweldsincident blijkt ook uit het schade-onderbouwingsformulier van de benadeelde partij. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan. Na zijn aanhouding heeft verdachte bovendien een ophoudkamer en een cel van het van de politie onbruikbaar gemaakt door in de ophoudkamer te urineren en de muren van de cel met bloed te besmeuren.
Verdachte heeft ter zitting niet de indruk gegeven de ernst van zijn handelen in te zien. Hij ontkent zijn gedragingen, waar het gaat over de poging tot doodslag.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie over verdachte van 1 mei 2023;
- een pro justitia rapport (weigerrapportage) van 21 september 2022, opgemaakt door drs. A.J. Klumpenaar, GZ-psycholoog;
- een pro justitia rapport van 28 september 2022, opgemaakt door A.W.M.M. Stevens, psychiater;
- een pro justitia rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC) van 14 maart 2023, opgemaakt door F.S. van Huis, GZ-psycholoog en M. Fluit, psychiater;
- een reclasseringsadvies van 4 mei 2023, opgemaakt door F. Stam, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland.
Het strafblad van verdachte
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte vaker met politie en
justitie in aanraking is geweest en eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, laatstelijk
in 2017 (tot een gevangenisstraf van 40 maanden in verband met vermogens- en
geweldsdelicten).
De Pro Justitia-rapportages van 21 en 22 september 2022
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek van de psycholoog en heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek van de psychiater. De deskundigen hebben geadviseerd om verdachte klinisch te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (PBC), waar ook een uitgebreid milieuonderzoek gedaan kan worden, om meer zicht te krijgen op verdachte zodat meer duidelijkheid kan komen in de mate en ernst van de psychiatrische en verslavingsproblematiek in de periode voorafgaand aan en ten tijde van het ten laste gelegde. Zo zou er mogelijk ook een helder beeld ontstaan van de pathologie en vooral ook van de kans op recidive en binnen welk kader eventuele interventies dienen plaats te vinden.
De Pro Justitia rapport van het PBC
Verdachte heeft geweigerd om inhoudelijke gesprekken te voeren met de onderzoekend psychiater, psycholoog en milieuonderzoeker, al heeft hij met de psycholoog wel meerdere oppervlakkige gesprekken gevoerd. Hoewel van gestructureerde onderzoeksgesprekken dus geen sprake was, was voor de onderzoekers voldoende informatie beschikbaar om diagnostische en forensische conclusies te trekken en de gestelde vragen te beantwoorden.
Uit het onderzoek komt het beeld naar voren dat bij verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidsproblematiek en sterke verslavingsgevoeligheid, en dat verdachte waarschijnlijk door middelengebruik – kwetsbaar is voor psychotische ontregelingen. Onderliggend is mogelijk sprake van ADHD, van waaruit een innerlijke onrust hem meer geneigd kan maken tot risicovol gedrag en middelenmisbruik. De antisociale persoonlijkheidsstoornis bestaat uit duurzame eigenschappen die in het gehele volwassen leven van verdachte zichtbaar zijn en aanwezig waren ten tijde van het ten laste gelegde. De verslavingsgevoeligheid is eveneens een langdurige kwetsbaarheid van verdachte. Het is echter niet mogelijk te specificeren hoe actueel deze was tijde van het ten laste gelegde. Bij verdachte is sprake van een verstoorde agressie- en impulsregulatie, voortkomend uit de antisociale persoonlijkheidsproblematiek en verergerd door (psychotische, stressor- dan wel middelengerelateerde) ontregelingen. Dit maakt dat hij bij oplopende stress in conflicten grip op zijn emoties en agressie kan verliezen. De ten laste gelegde feiten dienen in ten minste verminderde mate aan verdachte toegerekend te worden. Bij verdachte is sprake van veel factoren die het risico op toekomstig delictgedrag in brede zin en gewelddadig gedrag in het bijzonder verhogen, en van weinig actuele beschermende factoren. Het risico op delictgedrag in brede zin en op geweld in het bijzonder is reeds verhoogd vanuit persoonlijke factoren zoals de antisociale persoonlijkheidsstoornis, de gebrekkige gewetensontwikkeling en de innerlijke onrust die betrokkene ervaart. Het risico op gewelddadige recidive wordt geschat als hoog. Gelet op de vastgestelde psychopathologie en het verband met de ten laste gelegde feiten, evenals het verhoogde risico op recidive, is sprake van een behandelnoodzaak. Behandeling dient zich te richten op de problematiek die bijdraagt aan instabiliteit en ontregeling, te weten de chronische verslavingsgevoeligheid en de psychotische kwetsbaarheid. Ook dient in behandeling aandacht te bestaan voor onderliggende persoonlijkheidsproblematiek, mogelijke ADHD en psychopathische trekken, die het risico op impulsief, roekeloos en gewelddadig gedrag vergroten. Behandeling dient plaats te vinden binnen een klinische setting die voldoende is toegerust om de veiligheid voor zijn directe omgeving te garanderen. Het is van belang dat dit een setting met forensische expertise is, zowel ter vermindering van het recidiverisico als omwille van het risico op geweldsincidenten naar medepatiënten en hulpverlening toe. Een FPC (Forensisch Psychiatrisch Centrum) met het hoogste beveiligingsniveau biedt de meest passende beveiliging.
Overwegingen van de rechtbank over de Pro Justitia rapportages
De rechtbank neemt, ondanks de beperkte medewerking van verdachte, de bevindingen van de rapporteurs over. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bevindingen voldoende onderbouwd om daar conclusies aan te verbinden. Dat betekent dat het voor de rechtbank vaststaat dat bij verdachte ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en dat deze feiten daardoor in verminderde mate aan verdachte toegerekend kunnen worden.
Het rapport van de reclassering
Het reclasseringsadvies sluit aan bij voornoemde rapportages. De reclassering heeft in het verleden gedurende vele jaren, met wisselend verloop en succes, contact gehad met verdachte in het kader van toezicht als bijzondere voorwaarden. De laatste periode van reclasseringstoezicht was in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.), die eindigde in juli 2021 nadat geadviseerd werd om de v.i. niet te verlengen. De reclassering concludeert dat van een verdere destabilisatie sprake is geweest. Ook heeft het wettelijk mentorschap niet het verwachte effect gehad. Ondersteuning en gedragsbeïnvloeding buiten strafrechtelijk kader is derhalve niet van de grond gekomen. Vanwege het advies van het PBC om terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen geeft de reclassering geen advies over interventies en/of reclasseringstoezicht.
De op te leggen straf en maatregel
Zoals hiervoor reeds is overwogen stelt de rechtbank vast dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De door verdachte gepleegde ernstige strafbare feiten hangen daarmee samen. Daarnaast is er een groot gevaar voor herhaling van het plegen van strafbare feiten. Uit de hulpverleningsgeschiedenis en de documentatie van verdachte blijkt een patroon van gewelddadige feiten, waarbij de ernst lijkt toe te nemen. Er moet rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een (ernstig) geweldsmisdrijf zal plegen indien hij niet voor zijn complexe problematiek wordt behandeld.
Op basis van de conclusie van de rapporteurs is duidelijk dat behandeling van verdachte geruime tijd zal duren en dat verdachte daarna langdurige begeleiding en verdere hulpverlening nodig zal hebben om de kans op recidive te doen verminderen. Gezien de ernst van de stoornis en het hoge recidivegevaar en gevaar voor anderen indien verdachte onbehandeld in de maatschappij terugkeert, acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk, nu de veiligheid van de samenleving zulks vereist. Een behandeling in het kader van een terbeschikkingstelling met voorwaarden acht de rechtbank ongeschikt. Verdachte mist immers probleem- en ziektebesef. Naar verwachting zal verdachte zich onttrekken aan behandeling of toezicht wanneer dit in het kader van terbeschikkingstelling met voorwaarden wordt opgelegd. De verklaring van verdachte dat hij bereid is om zich aan voorwaarden te houden heeft de rechtbank niet overtuigd. Om het risico op recidive adequaat te verminderen heeft verdachte een langdurige behandeling, diagnostiek en recidivemanagement nodig. Door de houding van verdachte kan dit alleen in een gedwongen kader plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank resteert terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege als het enige kader dat toereikend is voor de vereiste behandeling van verdachte.
De rechtbank constateert dat wordt voldaan aan de eisen die de wet stelt aan oplegging van de terbeschikkingstelling. De door verdachte gepleegde poging doodslag is begaan terwijl bij hem een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 2, Sr. Daarnaast eist de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van de terbeschikkingstelling zoals hiervoor overwogen.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft gelet op artikel 38e Sr als gevolg dat deze maatregel niet gemaximeerd is en derhalve een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een aanzienlijke gevangenisstraf ook op zijn plaats is gelet op de ernst van het onder feit 1 primair bewezen verklaarde feit. Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van de in voorarrest doorgebrachte tijd.