ECLI:NL:RBOVE:2023:2111

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
10167253 CV EXPL 22-3945
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande leasebedragen en beoordeling van contractuele rente

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede, op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een naamloze vennootschap, hierna te noemen [eiser], en twee gedaagden, hierna te noemen [gedaagden]. De eiser vorderde betaling van een openstaand bedrag van € 6.248,47, plus contractuele rente en proceskosten, als gevolg van onbetaalde leasebedragen voor een Peugeot Expert. De gedaagden betwistten de juistheid van het gevorderde bedrag en stelden dat zij de overeenkomst voortijdig hadden beëindigd vanwege financiële problemen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de leaseovereenkomst op 22 november 2017 is ingegaan en dat de overeenkomst correct is beëindigd in november 2020. De rechtbank concludeerde dat de eindafrekening van de eiser juist was, ondanks het verweer van de gedaagden. De gedaagden hadden geen bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing van hun verweer en de rechtbank oordeelde dat de vordering van de eiser toewijsbaar was. De rechtbank matigde de gevorderde contractuele rente, omdat deze aanzienlijk hoger was dan de huidige rentetarieven en de gedaagden kleine zelfstandigen waren in tegenstelling tot de grote commerciële organisatie van de eiser.

De rechtbank heeft de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 4.298,31, te vermeerderen met wettelijke handelsrente, en hen ook veroordeeld in de proceskosten van € 1.248,30. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank wees af wat verder was gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
zaaknummer / rolnummer: 10167253 CV EXPL 22-3945
vonnis van 21 februari 2023
in de zaak van
de naamloze vennootschap
[eiser] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
eisende partij, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde Incassonet B.V. te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde 1],

wonende te [woonplaats 1],
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagden, hierna te noemen [gedaagden],
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- het vonnis van 15 november 2022,
- de akte overleggen producties van [eiser],
- de mondelinge behandeling op 27 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het tussenvonnis, de producties en de mondelinge behandeling.

2.1.
In het tussenvonnis is een overzicht van de vaststaande feiten opgenomen
onder punt 2. Tevens zijn opgenomen de vorderingen van [eiser] en het gevoerde verweer van gedaagden. Gedaagden zijn in de gelegenheid gesteld rekeningen van onderhoud en reparaties aan de kantonrechter en [eiser] te sturen.
2.2.
Bij de akte overleggen producties heeft [eiser] toegelicht dat de ingangsdatum de datum is waarop de leaseauto ter beschikking is gesteld aan gedaagden; daarna loopt de overeenkomst 48 maanden door. De ingangsdatum is 22 november 2017.
Het contract in november 2020 is beëindigd in plaats van in november 2021.
Verder is toegelicht dat er tijdens de looptijd van de overeenkomst jaarlijks een tussentijdse kilometerafrekening is gemaakt. Tijdens de looptijd van de overeenkomst is al € 1.410,51 gecrediteerd. Rekening houdend met de eerdere verrekeningen is op de eindafrekening nog een bedrag van € 41,66 in rekening gebracht voor kilometers. De brandstofpas die op de overeenkomst staat is een optie voor een aanvullende dienst. In dit geval is daar niet voor gekozen en dit is ook niet in rekening gebracht.
Eventueel gemaakte kosten voor onderhoud kunnen ter declaratie worden ingediend, waarna kan worden beoordeeld of deze kunnen worden vergoed.
2.3.
Ter zitting is geconstateerd dat gedaagden geen facturen voor reparatie of onderhoud in het geding hebben gebracht.
Ter zitting is de zaak besproken. Uit de stukken blijkt dat partijen op 29 mei 2017 een mantelovereenkomst hebben getekend. Daarin is in artikel 4.2 bepaald dat de leaseperiode ingaat op de dag dat men de lease bus in ontvangst neemt. Dit is gebeurd in november 2017 en de leaseovereenkomst is beëindigd bij inleveren van de bus in november 2020. Dat betekent dat er 12 maanden voor het einde van de looptijd is opgezegd.
Gedaagden hebben de overeenkomst voortijdig moeten beëindigen om financiële problemen. Zij hebben de bus ingeleverd om kosten te besparen. Er is sprake van meerdere schulden en betalingsonmacht.

3.Het geschil

3.1.
De vordering
[eiser] vordert - samengevat – om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 6248,47 plus contractuele rente en proceskosten, of subsidiair € 4.874,66 plus wettelijke handelsrente en proceskosten. Het gaat om onbetaalde facturen voor de lease van een Peugeot Expert tot aan de vervroegde einddatum van de overeenkomst.
3.2.
Het verweer
[gedaagden] betwisten de juistheid van de gevorderde bedragen.

4.De beoordeling

4.1.
De lease overeenkomst voor de auto is ingegaan op 22 november 2017, de datum waarop de auto ter beschikking is gesteld. Dat de overeenkomst pas gaat lopen bij levering van de auto blijkt uit artikel 4.2 van de overeenkomst die bij de dagvaarding is gevoegd. De looptijd van de overeenkomst is 48 maanden. Omdat gedaagden de auto al in november 2020 hebben ingeleverd is er bij de eindafrekening terecht uitgegaan van 12 resterende maanden.
4.2.
Het verweer dat er ten onrechte geen tankpas is verstrekt kan niet slagen. Ter zitting is nog eens toegelicht dat dit een optie is die in dit geval niet van toepassing is geweest en waar ook niet voor is betaald.
4.3.
Ook de wijze waarop de gereden kilometers zijn verrekend blijkt te kloppen. Gedaagden hadden veel minderkilometers, maar die waren al in voorgaande jaren verrekend, zodat er bij de eindafrekening zelfs nog iets moest worden bijbetaald. Dat het niet klopt is niet gebleken.
4.4.
[gedaagden] kunnen als de huidige twee vennoten ieder voor het geheel worden aangesproken voor de openstaande bedragen. Dat er in het verleden een andere vennoot was doet daar niet aan af.
4.5.
Gedaagden hebben de gelegenheid gekregen om declaraties in te dienen van kosten voor reparatie en/of onderhoud, die zij stellen te hebben gemaakt. Zij hebben echter niets ingediend, zodat dit punt verder geen bespreking behoeft.
4.6.
De conclusie is dat de eindafrekening die [eiser] heeft gemaakt correct is. Dit
bedrag is toewijsbaar, evenals de andere openstaande termijnen. In totaal is de toe te wijzen hoofdsom € 7.043,42.
4.7.
Ten aanzien van de hoogte van de contractuele rente wordt het volgende overwogen. Matiging van contractuele rente is mogelijk op grond van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:248 lid 2 BW), maar daarbij geldt wel het uitgangspunt van terughoudendheid (zie ook de uitspraak van de Hoge Raad van 17 december 2004, LJN:AR4151). Er zullen voldoende omstandigheden moeten zijn (aangevoerd) om te kunnen beoordelen of toepassing van het rentebeding onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarvan is in het onderhavige geval sprake.
4.8.
De gevorderde rente van 1,5% per maand is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Partijen zijn de rente weliswaar overeengekomen, maar deze rente is aanzienlijk hoger dan de huidige rentetarieven. Verder zijn gedaagde kleine zelfstandigen, terwijl [eiser] een grote commerciële organisatie is. De kantonrechter zal de rentevordering matigen, in die zin dat de wettelijke handelsrente over de (resterende) hoofdsom zal worden toegewezen vanaf de dag der dagvaarding.
4.9.
De vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten wordt gematigd tot
€ 727,17.
4.10.
In mindering op het totaal te betalen bedrag strekt € 3.472,28, dat is voldaan aan de incassogemachtigde. Het resterende toe te wijzen bedrag is dus € 4.298,31, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van dagvaarding.
4.11.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zullen gedaagden worden veroordeeld in de kosten, aan de zijde van [eiser] begroot op € 514,00 voor griffierecht,
€ 112,30 voor dagvaardingskosten en € 622,00 salaris gemachtigde, alles bij elkaar
€ 1.248,30.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
Veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [eiser] van € 4.298,31, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de dag van dagvaarding;
5.2.
Veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot op € 1.248.30.
5.3.
Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
Wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
(RS(O)