ECLI:NL:RBOVE:2023:2069

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
C/08/285202 / HA ZA 22-312
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderhoud van een erfdienstbaarheid van weg tussen buren met geschil over onderhoudsplicht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Overijssel is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren, [Partij A] en [Partij B], over het onderhoud van een erfdienstbaarheid van weg. [Partij A] stelt dat [Partij B] zijn onderhoudsplicht niet nakomt en vordert dat [Partij B] het recht van erfdienstbaarheid duldt en deugdelijk onderhoud pleegt. [Partij B] daarentegen vordert een verbod voor [Partij A] om werkzaamheden aan de weg te verrichten. De rechtbank heeft op 31 mei 2023 vonnis gewezen, waarin beide vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat [Partij A] geen belemmeringen ondervindt in de uitoefening van zijn recht van erfdienstbaarheid en dat er geen onderhoudsplicht voor [Partij B] kan worden afgeleid uit de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid. De rechtbank wijst erop dat de staat van de weg voldoende toegankelijk is en dat de onderhoudsplicht niet is vastgelegd in de akte. De rechtbank adviseert partijen om onderlinge afspraken te maken over het onderhoud om toekomstige geschillen te voorkomen. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/285202 / HA ZA 22-312
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
[Partij A],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [Partij A] ,
advocaat: mr. J.H. Meester te Zwolle,
tegen

1.[Partij B1] ,

2.
[Partij B2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [Partij B] ,
advocaat: mr. S.J. de Vries te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het (tussen)vonnis van 26 oktober 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de mondelinge behandeling van 4 april 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de aanhouding ten behoeve van mediation;
- het bericht van het Bureau Mediation van 18 april 2023 dat er geen mediation heeft plaatsgevonden.
1.2.
Ten slotte is op verzoek van partijen vonnis bepaald.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[Partij A] heeft een recht van erfdienstbaarheid (van weg) op het perceel van [Partij B] . Volgens [Partij A] komt [Partij B] zijn onderhoudsplicht niet deugdelijk na. [Partij A] vordert primair dat [Partij B] het recht van erfdienstbaarheid duldt en dat hij daartoe deugdelijk onderhoud pleegt, op straffe van een dwangsom. Subsidiair vordert [Partij A] dat voor recht wordt verklaard dat hem op grond van artikel 5:75 BW het recht toekomt de weg te (laten) onderhouden en dat [Partij B] de uitoefening van dit recht duldt, op straffe van een dwangsom. [Partij B] vordert op zijn beurt een verbod van [Partij A] tot het (laten) verrichten van werkzaamheden aan de weg.
De vorderingen van zowel [Partij A] als [Partij B] zullen worden afgewezen. De rechtbank zal dat hierna toelichten. Voor het oordeel zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn al jarenlang buren van elkaar.
3.2.
Sinds 11 december 1978 is [Partij A] eigenaar van het perceel – thans plaatselijk bekend – [adres 1] (het hieronder genoemde perceelnummer 3234 ).
3.3.
[Partij B] is sinds 1993 eigenaar van het perceel plaatselijk bekend [adres 1] (het hieronder genoemde perceelnummer 2951 ).
3.4.
Het perceel van [Partij B] is bezwaard met een erfdienstbaarheid ten gunste van [Partij A] . In de leveringsakte staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) 6. Het verkochte perceel kadastraal bekend gemeente Avereest, Sektie G, nummer 3234 verkrijgt als heersend erf de erfdienstbaarheid van recht van uit- en overweg ten laste van het perceel kadastraal bekend gemeente Avereest, Sektie G, nummer 2951 als lijdend erf, zulks om te komen van- en te gaan naar de [Straatnaam].
Bedoeld recht dient te worden uitgeoefend over de thans aldaar lopende [adres 2][hierna:
[adres 2], toevoeging rechtbank]
.
7. Ten aanzien van erfdienstbaarheden wordt voor zover nodig verwezen naar:
Een akte, houdende vestiging erfdienstbaarheden, op vijftien april negentien honderd vijf en vijftig verleden voor D.G. Swanenburg de Veye , destijds notaris te Avereest, overgeschreven op het Hypotheekkantoor te Zwolle op een en twintig april negentien honderd vijf en vijftig, in deel 1387, nummer 7, in welke akte onder meer werd vermeld:
“Comparanten, zo voor zich, als in kwaliteit voorschreven, verklaarden bij deze akte een zodanige regeling te willen treffen, waardoor alle voormelde percelen, voor zo ver niet gelegen aan openbare straatwegen, de beschikking krijgen over een recht van weg van en naar de openbare straatweg, zulks op de bestaande wijze.
Te dien einde worden de navolgende rechten van weg, als erfdienstbaarheden gevestigd:
1. Enzovoort.
6. Over de thans bestaande weg, lopende bijlangs de ongeveer Zuid-Oostelijke zijde van gemeld perceel 2251 en bijlangs de ongeveer Noord-Oostelijke zijde van gemeld perceel nummer 2270 over gemelde percelen nummers 2252 en 2254 en eventueel over gemelde percelen nummers 2250 , 2251 en 2270 , zulks ten laste van de percelen, waarover die weg loopt als lijdende erven en ten bate van alle aan de comparanten sub 1, 2 en 4 in eigendom toebehorende percelen als lijdende erven.
7. Over de thans bestaande weg, lopende vanaf de sub 6 bedoelde weg over gemelde percelen nummers 2251 en 853 , zulks ten laste van de percelen waarover die weg loopt als lijdende erven en ten bate van alle aan de comparanten sub 1, 2 en 4 in eigendom toebehorende percelen als heersende erven[hierna:
[adres 3], toevoeging rechtbank]
. (…)”
3.5.
Vanaf begin 2019 heeft [Partij A] zich diverse keren bij [Partij B] beklaagd over de staat van het onderhoud van [adres 3] . Partijen hebben hierover geen minnelijke oplossing weten te bereiken.

4.Het geschil

in conventie
4.1.
[Partij A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
(1) [Partij B] zal veroordelen tot het dulden van het recht van erfdienstbaarheid; en
(2) [Partij B] hoofdelijk zal veroordelen tot het plegen van daartoe deugdelijk onderhoud;
(3) op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding en per dagdeel dat de overtreding voortduurt, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2019, althans een in goede justitie te bepalen datum, althans de datum dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, waarbij de een voor de ander bevrijdend kan betalen;
Subsidiair:
(4) voor recht zal verklaren dat [Partij A] het recht uit artikel 5:75 BW toekomt; en
(5) [Partij B] zal veroordelen tot het dulden van uitoefening van het recht uit artikel 5:75 BW;
(6) op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding en per dagdeel dat de overtreding voortduurt, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 februari 2019, althans een in goede justitie te bepalen datum, althans de datum dagvaarding, tot aan de dag van algehele voldoening, waarbij de een voor de ander bevrijdend kan betalen;
Primair en subsidiair:
(7) [Partij B] hoofdelijk zal veroordelen in de proces- en nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
Aan zijn vorderingen legt [Partij A] , kort samengevat, ten grondslag dat [Partij B] geen deugdelijk onderhoud pleegt aan [adres 3] waardoor hij in de uitoefening van zijn recht van erfdienstbaarheid wordt belemmerd.
4.3.
[Partij B] betwist dit en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Partij A] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Partij A] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [Partij A] in de proces- en nakosten.
4.4.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.
in reconventie
4.5.
[Partij B] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [Partij A] zal verbieden om werkzaamheden in welke vorm dan ook te (laten) verrichten op de op het perceel van [Partij B] gelegen [adres 3] , met veroordeling van [Partij A] in de proces- en nakosten.
4.6.
[Partij A] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [Partij B] dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [Partij B] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [Partij B] in de proces- en nakosten.
4.7.
Op de stellingen van partijen zal de rechtbank hierna, voor zover nodig voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.De beoordeling

in conventie
5.1.
De kern van het geschil betreft het onderhoud van [adres 3] . De eerste vraag die op grond van de primaire vordering sub (1) van [Partij A] moet worden beantwoord is of de staat van [adres 3] voor [Partij A] een belemmering vormt om gebruik te kunnen maken van het recht van erfdienstbaarheid.
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het perceel van [Partij B] is bezwaard met een erfdienstbaarheid ( [adres 3] ) ten gunste van [Partij A] . [adres 3] loopt vanaf de openbare weg [adres 1] via het perceel van [Partij B] , langs zijn woning, tot het perceel van [Partij A] en heeft een lengte van circa 200 meter en een breedte van circa 4 meter. Dit betekent dat [Partij B] feitelijk moet dulden dat [Partij A] via [adres 3] op zijn perceel van en naar de openbare weg [adres 1] gaat. Dat [Partij A] ook gebruik kan maken van [adres 2] om de openbare weg te bereiken, doet daar niet aan af.
Op grond van de stellingen van partijen staat vast dat [Partij A] gebruik van [adres 3] mag en, ondanks de door [Partij A] beweerde slechte staat van [adres 3] , kan maken. Voor zover [Partij A] betoogt dat hij in de uitoefening van zijn erfdienstbaarheid wordt belemmerd doordat [Partij B] [adres 3] heeft versmald door middel van zandhopen, het aanleggen van een bosje en het verzetten van de afrastering, faalt dit betoog. [Partij B] heeft dit immers gemotiveerd betwist door onder meer te verwijzen naar de foto’s die [Partij A] zelf in het geding heeft gebracht. Het had op de weg van [Partij A] gelegen om zijn stellingen ter zake nader te onderbouwen, maar hij heeft dat evenwel nagelaten. Daarbij betrekt de rechtbank dat de stalen pinnen die op of bij [adres 3] waren aangebracht, inmiddels zijn verwijderd.
Nu [Partij B] de erfdienstbaarheid duldt en niet is komen vast te staan dat [Partij A] wordt belemmerd in de uitoefening van de erfdienstbaarheid, heeft [Partij A] geen belang bij het primair gevorderde sub (1). Deze vordering moet daarom worden afgewezen.
5.3.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [Partij B] deugdelijk onderhoud aan [adres 3] verricht. Allereerst is de vraag of [Partij B] op grond van de erfdienstbaarheid gehouden is tot onderhoud van [adres 3] . Bij het beantwoorden van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat de last die een erfdienstbaarheid op het dienende erf legt, bestaat in een verplichting om op, boven of onder dat erf iets te dulden of niet te doen (artikel 5:71 lid 1 BW). Op de hoofdregel dat het moet gaan om een dulden of niet doen, geldt (onder meer) de uitzondering dat de last ook kan bestaan in een verplichting tot onderhoud van het dienende erf of van gebouwen of werken die zich op het dienende erf bevinden (artikel 5:71 lid 2 BW). De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze waarop deze wordt uitgeoefend, worden bepaald door de akte van vestiging, en voor zover in de akte regels daarvoor ontbreken, door de plaatselijke gewoonte (artikel 5:73 lid 1 BW).
Het betreft in deze zaak een verder niet geclausuleerd gebruik van het pad (behoudens dat het, conform artikel 5:74 BW, op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze moet geschieden) als [adres 3] in een agrarische setting.
5.4.
Voor het antwoord op de vraag of de erfdienstbaarheid [Partij B] verplicht tot het verrichten van onderhoud, is dan ook allereerst van belang wat de akte van vestiging bepaalt. De rechtbank stelt vast dat in de akte van vestiging van de erfdienstbaarheid niets wordt vermeld over een verplichting tot onderhoud van [adres 3] . De akte biedt dan ook geen grond voor het aannemen van een onderhoudsverplichting aan de zijde van [Partij B] . Ook in een eventuele plaatselijke gewoonte is daarvoor geen grond te vinden; partijen hebben daarover in ieder geval niets aangevoerd. De onderhoudsverplichting van [Partij B] kan wel worden afgeleid uit een stilzwijgende afspraak tussen partijen. Tussen partijen is niet in geschil dat [Partij B] – vanaf het moment dat hij eigenaar is geworden van het dienende erf in 1993 tot op heden – degene is die [adres 3] pleegt te onderhouden als dat nodig is. Partijen verschillen van mening over de wijze waarop [Partij B] aan deze verplichting invulling moet geven en of het onderhoud deugdelijk is.
5.5.
Volgens [Partij A] zit [adres 3] vol met diepe kuilen en bestaat het onderhoud dat [Partij B] verricht uit het vullen van de kuilen met te grof materiaal. [Partij A] heeft in zijn e-mail van 30 maart 2019 (zie productie 8 bij dagvaarding) uiteengezet wat volgens hem moet worden verstaan onder deugdelijk onderhoud van [adres 3] :
“(…) Wat wij willen is een weggetje dat net zo breed is als het weggetje tussen onze huizen met een berm van ong. 60 cm en een wegdek zonder gaten dat een beetje bol ligt zodat het regenwater geen kans krijgt om gaten en plassen te vormen. Een wegdek dat bestaat uit fijn materiaal. Gruis of split. Een bekende maatvoering daarbij is 0/30 en niet zoals het grove puin en stenen zoals die er nu liggen. De huidige situatie is zeer onvriendelijk voor mens en dier en voor fietsbanden en autobanden e.d. (…)”
5.6.
[Partij B] meent dat hij altijd aan zijn onderhoudsplicht heeft voldaan en nog steeds voldoet. Volgens [Partij B] heeft [Partij A] niet eerder dan 2019 over de staat van het onderhoud geklaagd en is de huidige staat van [adres 3] beter dan dat die vroeger was. Als er gaten en kuilen in [adres 3] ontstaan, dan stort hij deze weer vol met voornamelijk puin/granulaat. Daartoe verwijst [Partij B] naar de schriftelijke verklaringen van zijn dochters en de foto’s die [Partij A] in het geding heeft gebracht.
5.7.
Vast staat dat [adres 3] vanaf (in ieder geval) 1978 altijd een half verhard pad is geweest en dat [Partij A] zich tot begin 2019 nimmer over het onderhoud hiervan heeft beklaagd. Op basis van het in het dossier aanwezige foto- en videomateriaal (zie producties 9, 15, 17, 19 en 27 bij dagvaarding) stelt de rechtbank vast dat [adres 3] voldoende toegankelijk en bruikbaar/begaanbaar is, in die zin dat [Partij A] zijn recht van erfdienstbaarheid kan uitoefenen. Gelet op de aard van [adres 3] , een half verhard pad, is het inherent dat door het gebruik hiervan gaten en kuilen ontstaan. Uit de foto’s blijkt dat [Partij B] deze gaten en kuilen met onder andere puin vult. Dat [Partij B] dit niet met gruis of split doet, zoals [Partij A] wenst, betekent niet dat hij zijn onderhoudsplicht niet nakomt. In de vestigingsakte is immers niets over het onderhoud van [adres 3] opgenomen, laat staan over de wijze waarop dit moet gebeuren. De staat van [adres 3] is ook niet zodanig dat daarop niet meer met (gemotoriseerd) verkeer gereden kan worden zonder kans op schade. Hieruit volgt dat ook het primair gevorderde sub (2) moet worden afgewezen.
5.8.
[Partij A] vordert subsidiair een verklaring van recht dat hem het recht van artikel 5:75 BW toekomt en dat [Partij B] de uitoefening van dat recht moet dulden. De vraag die ten aanzien van deze vordering moet worden beantwoord is of [Partij A] voldoende belang heeft om deze verklaring te verkrijgen (op grond van artikel 3:303 BW). De eisen van een goede procesorde brengen met zich dat [Partij A] duidelijk maakt welk belang hij erbij heeft om een verklaring van recht op dit punt te verkrijgen, omdat dit recht rechtstreeks uit de wet volgt. Dat heeft [Partij A] niet gedaan. Vanwege het ontbreken van enig belang moet het subsidiair gevorderde worden afgewezen. Daarbij overweegt de rechtbank dat [Partij A] ingevolge artikel 5:75 lid 1 BW bevoegd is om op zijn kosten op het dienende erf alles te verrichten wat voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid noodzakelijk is. Ontbreekt de noodzaak daartoe voor de uitoefening van de erfdienstbaarheid, dan is aparte toestemming van de eigenaar van het dienende erf ( [Partij B] ) nodig, bij gebreke waarvan de eigenaar van het heersende erf ( [Partij A] ) kan worden genoodzaakt het aangebrachte weer weg te nemen.
Ter voorkoming van een nieuw geschil tussen partijen over de vraag wanneer sprake is van noodzakelijk onderhoud van [adres 3] geeft de rechtbank partijen in overweging om (alsnog) onderlinge afspraken te maken over de frequentie en de wijze waarop het onderhoud wordt gepleegd, in het bijzonder met betrekking tot het soort materiaal dat als opvulling van de gaten en kuilen in [adres 3] wordt gebruikt.
Conclusie
5.9.
De rechtbank komt tot de slotsom dat de vorderingen van [Partij A] , zowel primair als subsidiair, voor afwijzing gereed liggen.
in reconventie
5.10.
[Partij B] vordert dat het [Partij A] wordt verboden om werkzaamheden te (laten) verrichten aan [adres 3] . [Partij A] heeft daartegen gemotiveerd verweer gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat het door [Partij B] gevraagde verbod in strijd is met het bepaalde in artikel 5:75 lid 1 BW. Hoewel deze bepaling van regelend recht is, zijn in de vestigingsakte geen afwijkende afspraken gemaakt. Deze vordering moet dus worden afgewezen.
Proceskosten in conventie en in reconventie
5.11.
Omdat beide partijen ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst de vorderingen van [Partij A] af,
in reconventie
6.2.
wijst de vorderingen van [Partij B] af,
in conventie en in reconventie
6.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.B. de Wit en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023. (PS)