ECLI:NL:RBOVE:2023:2038

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
C/08/294372 / HA ZA 23/126
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot voeging en verwijzing in civiele procedure tussen twee partijen met betrekking tot arbeidsverleden

Op 31 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, een vonnis gewezen in een incident tot voeging en verwijzing tussen [partij A] B.V. en [partij B]. [partij A] B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. C.A. van Zwieten, is de eisende partij in de hoofdzaak en verwerende partij in het incident. [partij B], vertegenwoordigd door advocaat mr. J.F. Vanhommerig, is de gedaagde partij in de hoofdzaak en eisende partij in het incident. De procedure is gestart met een dagvaarding en incidentele conclusies tot voeging en antwoord. [partij B] vorderde dat de procedures met de zaaknummers 10331524 en C/08/294372 worden gevoegd en verwezen naar de kantonrechter, omdat beide procedures betrekking hebben op het arbeidsverleden van [partij B] bij [partij A]. [partij A] betwistte de verknochtheid van de zaken, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende band is tussen de procedures om gelijktijdige behandeling te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de vordering tot verwijzing toegewezen, de hoofdzaak met zaaknummer 294372/HA ZA 23/126 gevoegd met de procedure 10331524, en de proceskosten gecompenseerd. De hoofdzaak is verwezen naar de rolzitting van de kantonrechter op 13 juni 2023, waarbij partijen niet hoeven te verschijnen. Tevens is er informatie gegeven over het griffierecht en de mogelijkheid voor onvermogenden om een lager griffierecht te betalen. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.M. van Diggele.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/294372 / HA ZA 23/126
Vonnis in incident van 31 mei 2023
in de zaak van
[partij A] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, verwerende partij in het incident,
hierna te noemen [partij A] ,
advocaat: mr. C.A. van Zwieten,
tegen
[partij B],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eisende partij in het incident,
hierna te noemen [partij B] ,
advocaat: mr. J.F. Vanhommerig.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de incidentele conclusie tot voeging;
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[partij B] vordert dat de procedures tussen partijen, bekend onder zaaknummers: 10331524 CV EXPL 23-507 (hierna: 10331524) en C/08/294372 (hierna: 294372) worden gevoegd en dat de procedures worden verwezen naar de kantonrechter, om aldaar de procedure voort te zetten, onder bepaling van een termijn aan [partij B] voor het nemen van een conclusie van antwoord in conventie en tevens voor het indienen van een eis in reconventie, met veroordeling van [partij A] in de proceskosten van [partij B] .
2.2.
Artikel 220 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bepaalt, voor zover hier van belang, dat ingeval de zaak verknocht is aan een zaak die reeds bij een andere gewone rechter van gelijke rang aanhangig is, de verwijzing naar die andere rechter kan worden gevorderd. Verwijzing is ook mogelijk indien één van de zaken bij de kantonrechter in behandeling is en de andere niet. Artikel 222 Rv bepaalt dat voeging kan worden gevorderd indien voor dezelfde rechter verknochte zaken aanhangig zijn. Verknochtheid kan worden aangenomen zodra de doelmatigheid is gediend met gezamenlijke behandeling en berechting van de zaken. Het doel van verwijzing en/of voeging is enerzijds het voorkomen van tegenstrijdige en niet met elkaar overeenstemmende beslissingen en anderzijds de proceseconomie, dus het voorkomen van onnodige dubbele procedures.
2.3.
[partij B] stelt dat er sprake is van verknochtheid tussen de beide procedures, nu [partij B] in beide procedures wordt aangesproken als (oud)werknemer van [partij A] . Beide zaken hebben dus betrekking op, althans vloeien voort uit, het arbeidsverleden van [partij B] bij [partij A] . Bij de behandeling van de vorderingen van [partij A] , het verweer van [partij B] en de nog nader door [partij B] in te stellen eis in reconventie zal het volgens [partij B] aldus op hoofdlijnen gaan over hetzelfde onderwerp en dezelfde feiten en omstandigheden.
2.4.
[partij A] betwist dat er sprake is van verknochtheid. De procedure met zaaknummer 10331524 betreft een terugvordering op grond van artikel 3:296 BW van een bedrag dat [partij A] heeft voorgeschoten in de periode voordat [partij B] werkzaam is geworden bij [partij A] . De procedure met zaaknummer 294372 betreft een vordering op grond van onrechtmatige daad. Het betreft volgens [partij A] dus twee volledig opzichzelfstaande vorderingen die geen verknochtheid met elkaar hebben. [partij A] ziet niet in hoe afzonderlijke behandeling van beide zaken kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen, aangezien de vorderingen in beide zaken geen verband met elkaar houden. Verder zou een verwijzing met voeging in beide zaken tot een onevenredige vertraging van de procedure bij de kantonrechter opleveren.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering kunnen dragen. Weliswaar baseert [partij A] haar vorderingen in beide procedures op verschillende grondslagen, maar beide procedures vloeien voort uit de rechtsverhouding(en) die hebben bestaan tussen [partij B] en [partij A] . Gelet hierop moet worden geoordeeld dat sprake is van een zodanige band dat een goede rechtsbedeling vraagt om gelijktijdige behandeling en beslissing in beide zaken. Daarnaast is het met name uit oogpunt van proceseconomie zinvol de zaak te verwijzen, zodat deze zoveel mogelijk gelijktijdig met de zaak waarnaar zal worden verwezen, kan worden behandeld. Het voorgaande geldt te meer nu in beide procedures dezelfde partijen (en advocaten) betrokken zijn.
2.6.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in dit incident geen van de partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. De proceskosten zullen daarom worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
in het incident
3.1.
wijst de vordering tot verwijzing toe;
3.2.
voegt de hoofdzaak met zaaknummer 294372 / HA ZA 23/126 met de bij de Rechtbank Overijssel, locatie Enschede, sector kanton aanhangige procedure met zaaknummer 10331524 CV EXPL 23-507;
3.3.
compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
in de hoofdzaak
3.4.
verwijst de hoofdzaak met zaaknummer 294372 / HA ZA 23/126 in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel, locatie Enschede, sector kanton op
13 juni 2023 te 10:00 uur;
3.5.
wijst partijen erop dat zij op de hiervoor vermelde rolzitting niet hoeven te verschijnen, omdat de kantonrechter eerst zal beslissen op welke wijze de procedure zal worden voortgezet, waarna de griffier partijen over deze beslissing zal informeren;
3.6.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure niet meer vertegenwoordigd hoeven te worden door een advocaat, maar ook persoonlijk of bij gemachtigde kunnen verschijnen;
3.7.
wijst partijen erop dat het in deze procedure geheven griffierecht ingevolge art. 8 lid 4 Wet griffierechten burgerlijke zaken zal worden verlaagd en dat het te veel betaalde griffierecht door de griffier zal worden teruggestort;
3.8.
wijst partijen erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
1º. een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging dan wel
2º. een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging); zie www.rvr.org;
3.9.
draagt de griffier op het procesdossier door te zenden aan de roladministratie van de kantonrechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. van Diggele, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023. (TD)