ECLI:NL:RBOVE:2023:1946

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
08/963508-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugszaken wegens onvoldoende bewijs

Op 30 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man, die werd verdacht van het medeplegen van het vervaardigen van amfetamine en/of MDMA en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig was in het dossier. De zaak kwam voort uit een onderzoek dat begon met de aanhouding van een medeverdachte op 18 maart 2020, waarbij verdachte betrokken werd door middel van EncroChat-berichten. De officier van justitie had de rechtbank gevraagd om de verdachte te veroordelen, maar de verdediging stelde dat er geen bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk betrokken was bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identificatie van de verdachte als gebruiker van de EncroChat-accounts niet voldoende was om hem te veroordelen. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering niet onomstotelijk was en dat de verdachte niet kon worden aangemerkt als deelnemer aan de criminele organisatie. De rechtbank heeft daarom besloten om de verdachte vrij te spreken en het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/963508-21 (P)
Datum vonnis: 30 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1969 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 6 april 2023, 18 april 2023 en 16 mei 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. M.R.A. van IJzendoorn en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. E. van Reydt, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van 18 mei 2023, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: zich, in de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020, schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het vervaardigen van en/of handelen in amfetamine en/of MDMA in Overberg;
feit 2: in de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 18 maart 2020 te Overberg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft vervaardigd, althans opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine
en/of MDMA, zijnde (telkens) (een) middel(en) als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
feit 2
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met 12 juni 2020 te Overberg en/of te Kockengen, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie bestond uit een samenwerkingsverband van hem, verdachte, en een of meer perso(o)n(en), te weten (onder meer en/of voor zover bekend) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8]
en/of [medeverdachte 9] , en welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het vervaardigen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig hebben van (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, (synthetische harddrugs, waaronder amfetamine en/of MDMA), en/of
  • misdrijven als bedoeld in artikel 10a, eerste lid van de Opiumwet, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in laatstgenoemd artikel.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsoverwegingen

4.1.
Aanleiding
Op 18 maart 2020 werd medeverdachte [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8] ) aangehouden in een Fiat Ducato. Bij inspectie van de laadruimte van deze Fiat Ducato zag de verbalisant meerdere vuilniszakken liggen en rook hij een chemische geur. In de vuilniszakken zaten gele schoonmaakdoekjes, een filterbus voor een zuurstofmasker, meerdere doosjes van latex handschoenen, een kartonnen doos met een aantal aluminium buizen en een paar laarzen, die een chemische geur afgaven. De aangetroffen goederen in combinatie met de chemische geur die werd waargenomen, hebben het vermoeden doen ontstaan dat medeverdachte [medeverdachte 8] zich bezighield met het vervaardigen van harddrugs. Vervolgens heeft de politie mogelijke productielocaties van synthetische drugs aangetroffen.
Vanaf eind maart 2020 zijn er EncroChat-berichten beschikbaar gekomen die mogelijk zien op deze productielocaties.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Verdachte was niet de gebruiker van de EncroChat-accounts ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 2] ’ en hij werd niet aangeduid met de bijnamen ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 4] ’.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Kan verdachte worden geïdentificeerd als gebruiker van EncroChat?
Voor de bewijsvoering komt het in belangrijke mate aan op de inhoud van de ter beschikking gekomen EncroChat-berichten. De politie heeft aan de verdachte en zijn medeverdachten bepaalde EncroChat-accounts toegeschreven die zij in verschillende perioden zouden hebben gebruikt. Voor het antwoord op de vraag of een gebruiker van een bepaalde gebruikersnaam kan worden geïdentificeerd, heeft de politie onder meer gekeken naar onderlinge verbanden tussen de inhoud van chatberichten, paallocaties van EncroChat- en telefoontoestellen, in beslag genomen goederen en naar dat wat men wist over de persoonlijke omstandigheden van de in het onderzoek al naar voren gekomen verdachten. In die verbanden zijn aanwijzingen gevonden voor de identiteit van de gebruiker. De politie en het Openbaar Ministerie hebben ten aanzien van een aantal gebruikersnamen geconcludeerd dat op basis van de gevonden aanwijzingen de identiteit van de gebruiker kan worden vastgesteld.
Verdachte, door de politie en ter terechtzitting geconfronteerd met onderzoeksbevindingen, heeft zich beroepen op zijn zwijgrecht dan wel ontkend. Ook voor wat betreft de bijnamen en gebruikersnamen heeft verdachte overwegend ontkend of gezwegen.
Verdachte is door de politie geïdentificeerd als de gebruiker van de EncroChat-accounts ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 2] ’
.De feiten en omstandigheden die aan deze identificaties ten grondslag hebben gelegen, zijn opgenomen in ‘het proces-verbaal identificatie encrogebruiker [alias 1] en [alias 2] als [verdachte] & koppelen bijnamen [alias 3] en [alias 4] aan [verdachte] ’.
De rechtbank stelt op basis van dat proces-verbaal vast dat de accounts ‘ [alias 1] ’ en ‘ [alias 2] ’ achtereenvolgens door dezelfde persoon zijn gebruikt die de bijnamen “ [alias 3] ” en/of “ [alias 4] ” dan wel variaties daarop heeft, terwijl in de woning van medeverdachte [medeverdachte 8] meerdere notities zijn aangetroffen met berekeningen waarop de bijnaam ‘ [alias 3] ’ voorkomt.
Hoewel het voorstelbaar is dat verdachte de bijnamen ‘ [alias 3] ’ en/of ‘ [alias 4] ’ zou kunnen hebben, kan de rechtbank dit op basis van het dossier niet vaststellen. Dat geldt ook voor de bijnaam ‘ [alias 3] ’ op de aangetroffen notities. Het feit dat met de accounts ‘ [alias 2] ’ en ‘ [alias 1] ’ berichten zijn verstuurd die als identificerend ten aanzien van verdachte kunnen worden aangemerkt zoals:
“[alias 5]” en
Broer van d zelfmoord poging ligt in zhus” maken dit niet anders, te meer niet nu de rechtbank niet over de stukken beschikt op basis waarvan de politie deze conclusie baseert.
4.4.2
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de feiten en omstandigheden die door de politie zijn opgenomen in het voornoemde proces-verbaal van identificatie weliswaar de nodige overeenkomsten worden gezien tussen de gebruiker van de twee EncroChat-accounts en verdachte, maar dat deze ook in onderling verband en samenhang bezien onvoldoende onderscheidend zijn voor een identificatie van verdachte als gebruiker van de genoemde accounts. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet onomstotelijk volgt dat met ‘ [alias 3] ’ en ‘ [alias 4] ’ verdachte wordt bedoeld en dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte degene is die als ‘ [alias 3] ’ op de hiervoor genoemde notities vermeld staat.
Ook op basis van de overige bevindingen in het dossier kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte betrokkenheid heeft gehad bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte een wezenlijke en/of significante bijdrage heeft geleverd aan het vervaardigen en/of verkopen van amfetamine en/of MDMA en evenmin dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die gericht was op de productie van synthetische harddrugs en de voorbereiding daarvan.
De rechtbank zal verdachte, gelet op het bovenstaande, vrijspreken. Zij zal ook het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.K. Huisman, voorzitter, mr. C.J. Sangers-de Jong en
mr. N.J.C. Monincx, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Leyendijk, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2023.