ECLI:NL:RBOVE:2023:1903

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
08.005449.21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van een grote hoeveelheid hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf

Op 23 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen van een grote hoeveelheid hennep. De verdachte is schuldig bevonden aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek artikel 3 onder B, door in de uitoefening van een beroep of bedrijf 1330 hennepplanten te telen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zittingen op 25 oktober 2022, 17 januari 2023 en 25 april 2023 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. N. Menouar, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.B.J.G. Baggen, gehoord. De rechtbank heeft de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de vondst van de hennepkwekerij als bewijs gebruikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de gevolgen voor de maatschappij, en heeft de straf bepaald op basis van de oriëntatiepunten voor straftoemeting. De uitspraak is openbaar uitgesproken en is niet ondertekend door de voorzitter, mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, die niet in de gelegenheid was om dit te doen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.005449.21 (P)
Datum vonnis: 23 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 25 oktober 2022, 17 januari 2023 en 25 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Menouar en van wat door verdachte en zijn raadsmand mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat in Arnhem, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met anderen bedrijfsmatig een grote hoeveelheid hennep heeft geteeld of aanwezig heeft gehad.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 9 november 2020 te Staphorst tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in de uitoefening van een beroep op bedrijf opzettelijk heeft geteeld, bereid, bewerkt, verwerkt, verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 1330 hennepplanten, zijnde een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft wat betreft het ten laste gelegde feit gewezen op de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 april 2023; [2]
- het proces-verbaal van bevindingen van het aantreffen van de hennepkwekerij van 15 december 2020, inclusief fotobijlage en ruimlijst. [3]
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 november 2020 te Staphorst tezamen en in vereniging met anderen in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk heeft geteeld een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet, te weten 1330 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf:
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van uren voor de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de duur van de geëiste taakstraf te matigen, onder meer vanwege het tijdsverloop tussen het moment van inverzekeringstelling van verdachte en de inhoudelijke behandeling van de strafzaak.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Verdachte heeft samen met anderen in een pand beroeps-/bedrijfsmatig hennep geteeld. In totaal ging het om een hoeveelheid van 1330 hennepplanten. Het telen van hennep is een misdrijf dat veiligheidsrisico’s met zich brengt en dat vaak gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Daar komt bij dat het gebruik van hennep schadelijk is voor de volksgezondheid, in vergaande mate sociaal ontwrichtend kan werken en voor overlast kan zorgen. Door zijn handelen heeft verdachte een bijdrage geleverd aan de illegale handel in softdrugs en de negatieve gevolgen die dergelijke handel voor de maatschappij kan hebben.
Wat betreft de hoogte van de straf en de strafmodaliteit heeft de rechtbank gekeken naar de door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ontwikkelde oriëntatiepunten voor straftoemeting. Het oriëntatiepunt voor straftoemeting ten aanzien van het telen van hennep tussen de vijfhonderd en duizend hennepplanten (hoogste categorie) is een taakstraf voor de duur van 180 uren alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. Het aantal aangetroffen hennepplanten in de zaak van verdachte zit ruim boven deze hoeveelheid. Daarmee is sprake van een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. De rechtbank houdt hier in strafverzwarende zin rekening mee.
Tenslotte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit.
Alles afwegende acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaren, alsook een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis indien niet (naar behoren) verricht, passend en geboden.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 47 Sr.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
medeplegen van het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van een middel;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf
in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 2 (twee) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
200 (tweehonderd) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
- beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de taakstraf in mindering wordt gebracht, waarbij als maatstaf geldt dat voor de eerste zestig dagen doorgebracht in verzekering of voorlopige hechtenis, twee uren en voor de resterende dagen één uur per dag aftrek plaatsvindt.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. A.J. de Loor en mr. L.M.B. Soppe, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Bruin, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2023.
Buiten staat
Mr. C.C.S. Bordenga-Koppes is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON1R020089 / Koffervis. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 25 april 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Pagina’s 119 tot en met 138 en pagina 141.