4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de dossierstukken het volgende vast.
Op 23 februari 2022 hebben medeverdachten [medeverdachte 1] (verder: ‘ [medeverdachte 1] ’), [medeverdachte 2] (verder: ‘ [medeverdachte 2] ’) en [medeverdachte 3] (verder: ‘ [medeverdachte 3] ’) zich naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres] in [woonplaats 2] begeven. [medeverdachte 1] sprak met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] af om daar het geld op te halen, dat hij eerder in een enveloppe in de badkamer van die woning zou hebben verstopt. Bij de woning aangekomen, hebben zij gewacht tot [slachtoffer] de woning verliet en vertrok.
Daarna zijn zij de woning met een sleutel binnengegaan. Terwijl zij in de woning zochten naar het geld kwam [slachtoffer] binnen. Om te voorkomen dat de aanwezigheid van [slachtoffer] de zoektocht naar het geld in de weg zou staan hebben [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer] mishandeld en bedreigd. Uiteindelijk hebben zij samen met [medeverdachte 3] diverse goederen uit de woning weggenomen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn bij vonnissen van heden (parketnummers 08.046692.22 en 08.046671.22) door de rechtbank voor diefstal, met geweld, in vereniging veroordeeld, en
[medeverdachte 3] is bij vonnis van heden (parketnummer 08.109330.22) voor diefstal in vereniging veroordeeld.
De rechtbank ziet zich in onderhavige zaak voor de vraag gesteld of verdachte een strafbare rol bij deze diefstal met geweld heeft gehad en zo ja, welke.
Uit het dossier leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte heeft op enig moment de sleutel van de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats 2] , waar hij op dat moment zelf ook woonde, aan [medeverdachte 1] gegeven. Verder bevond verdachte zich in de buurt van deze woning op het moment dat de medeverdachten deze woning met de door hen gestolen goederen hadden verlaten, en is hij hierna met hen naar het treinstation Kampen-Zuid meegelopen, terwijl de medeverdachten de buit in tassen bij zich hadden.
Medeplegen:
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezen verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
Zoals hiervoor overwogen leidt de rechtbank uit het dossier af dat verdachte op enig moment de sleutel van de woning aan [medeverdachte 1] heeft gegeven, dat hij zich na afloop van de overval in de buurt van de woning bevond en dat hij toen met de medeverdachten naar het station is meegelopen.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het ten laste gelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht.
Voor de stelling van de officier van justitie ter zitting dat verdachte voorafgaand aan de overval met de medeverdachte van het station naar het huis is meegelopen en dat verdachte daar tijdens de overval in de buurt op hen heeft gewacht, ontbreekt bewijs in het dossier.
Gelet op het voorgaande wordt de afwezigheid van verdachte bij de uitvoering niet zodanig gecompenseerd door diens rol in de voorbereiding of door diens rol ná het delict, zodat niet van medeplegen kan worden gesproken, en daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
Medeplichtigheid:
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op zijn handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Zoals hiervoor overwogen stelt de rechtbank vast dat verdachte de huissleutel van zijn woning aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. Niet is duidelijk op welk moment dat is geweest. [medeverdachte 2] heeft in dit verband in zijn verhoor bij de politie op 25 februari 2022 verklaard: “
Die man heeft de sleutel aan [medeverdachte 1] gegeven. Ik weet niet wanneer dat was.” (dossierpagina 222).
[medeverdachte 1] heeft in zijn verhoor bij de politie op 30 maart 2022 verklaard: “
Ik weet niet meer precies voor wat maar die (sleutel) had ik daarvoor al gekregen. Ik heb daar ook niets over afgesproken.” (dossierpagina 166).
Niet is uitgesloten dat verdachte de sleutel op zondagochtend 20 februari 2022 al aan [medeverdachte 1] heeft gegeven, toen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de woning gingen zoeken naar het geld.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat verdachte opzet heeft gehad op het behulpzaam zijn bij en/of het verschaffen van gelegenheid en middelen tot het hier ten laste gelegde gronddelict, te weten diefstal met geweld, in vereniging, en dat evenmin bewezen is dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op dat delict.
Dit betekent dat het subsidiair tenlastegelegde evenmin is bewezen en dat verdachte ook daarvan zal worden vrijgesproken.