Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.Het onderzoek op de terechtzitting
2.De tenlastelegging
3. De voorvragen
4.De bewijsmotivering
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het procesverbaal van de terechtzitting van 8 mei 2023;
- het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 11 april 2022, met bijlagen, pagina’s 268-313;
- het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 30 april 2022, met bijlagen, pagina’s 314-322.
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals opgenomen in het procesverbaal van de terechtzitting van 8 mei 2023;
- het procesverbaal van bevindingen van 28 december 2021, pagina’s 40-41.
door een loopaf te schieten. De verbalisant beschrijftdat dit gaspistool derhalve een vuurwapen is in de zin artikel 2, eerste lid, categorie III onder 1, in verband met artikel 1, aanhef en onder 3, van de Wet wapens en munitie (WWM). [7] Het patroonmagazijn van het wapen was gevuld met veertien knalpatronen van het kaliber 8 mm knall. Dit is munitie in de zin van categorie III van artikel 2 lid 2 Wet Wapens en Munitie (WWM). [8] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen en de munitie zijn eigendom waren.
5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
6.De strafbaarheid van verdachte
7.De op te leggen straf of maatregel
8.De toegepaste wettelijke voorschriften
9.De beslissing
overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 Wet milieubeheer, opzettelijk begaan;
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en munitie, en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
gevangenisstrafvoor de duur van
256 (tweehonderdzesenvijftig) dagen;
240 (tweehonderdveertig) dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde niet is nagekomen:
algemene voorwaardedat de verdachte:
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen;