Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
- het tussenvonnis van 5 februari 2020, waartegen tussentijds appel is ingesteld;
- het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 februari 2022;
- de akte uitlating van [Partij B] ;
- de akte uitlating tevens akte tot wijziging/vermeerdering van eis van [Partij A] ;
- de akte uitlating eiswijziging van [Partij B] ;
- de op 14 juli en 4 oktober 2022 door de rechtbank aangekondigde rechterswisselingen;
- het verzoek van [Partij A] om een nadere mondelinge behandeling;
- de e-mail van mr. Ter Horst van 19 januari 2023 met daarbij gevoegd het vonnis van 2 november 2022 in de zaak met zaaknummer C/08/260628 / HA ZA 21-25;
2.De verdere beoordelingin conventie en in reconventieWat is er verder gebeurd?2.1. In het tussenvonnis van 5 februari 2020 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de beëindigingsovereenkomst van 14/16 juli 2015 (hierna te noemen: de beëindigingsovereenkomst) op 8 augustus 2017 niet rechtsgeldig is ontbonden en heeft de rechtbank overwogen dat partijen langs de in die overeenkomst aangegeven weg tot een waardering van de onderneming moeten komen. De rechtbank heeft daarom de zaak verwezen naar de rol voor uitlating partijen omtrent de voortgang van de ontvlechting van hun vennootschapsrelatie c.q. de resterende omvang van hun geschil. [Partij A] heeft vervolgens tussentijds hoger beroep ingesteld tegen dat vonnis. Bij arrest van 1 februari 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis in kwestie bekrachtigd en de zaak in de stand van de procedure waarin deze zich bevindt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en afdoening. In dat arrest heeft het hof geconstateerd dat sprake is van een leemte in de rechtsverhouding tussen partijen, nu in de beëindigingsovereenkomst geen specifieke termijn te vinden is waarbinnen [Partij B] – na vaststelling door de deskundigen – het bedrag waarmee hij bij voortzetting van de onderneming zou worden overbedeeld, aan [Partij A] dient te voldoen. Het hof heeft die leemte nader ingevuld door het volgende te overwegen:
aanwijzenvan een deskundige. Vast staat dat hij aan die veroordeling heeft voldaan. Hierna is tussen partijen discussie ontstaan over de door de deskundigen opgestelde taxatieopdracht, die uiteindelijk heeft geleid tot de – onterechte – ontbinding van de beëindigingsovereenkomst. [Partij B] is vervolgens op basis van de in het vonnis in kort geding van 23 november 2015 verleende machtiging overgegaan tot het zelf aanwijzen van een nieuwe deskundige, waarna een nieuwe groep van drie deskundigen is ontstaan. [Partij A] heeft geweigerd informatie te verstrekken aan die deskundigen.