In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. Eiseres in conventie, [partij 1] B.V., vorderde betaling van facturen ter hoogte van € 63.035,59, terwijl gedaagde in conventie, [partij 2] B.V., betwistte dat zij contractspartij was. De rechtbank oordeelde dat [partij 1] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, omdat de facturen waren gericht aan [bedrijf] GmbH en niet aan [partij 2]. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat [partij 2] de contractspartij was en wees de vorderingen in conventie af.
In reconventie vorderde [partij 2] de opheffing van een door [partij 1] gelegd beslag op haar eigendommen. De rechtbank oordeelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat de vorderingen van [partij 1] waren afgewezen. [partij 1] werd veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het beslag op te heffen, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000,00. Daarnaast werd [partij 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [partij 2] had geleden door het onrechtmatige beslag. De proceskosten in reconventie werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.
De rechtbank heeft in deze uitspraak duidelijk gemaakt dat bewijslevering cruciaal is in civiele procedures en dat onterecht gelegde beslagen kunnen leiden tot aansprakelijkheid voor schade.