ECLI:NL:RBOVE:2023:1757

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
C/08/278773 / HA ZA 22-95
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen in conventie en veroordeling tot opheffing van beslag in reconventie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen. Eiseres in conventie, [partij 1] B.V., vorderde betaling van facturen ter hoogte van € 63.035,59, terwijl gedaagde in conventie, [partij 2] B.V., betwistte dat zij contractspartij was. De rechtbank oordeelde dat [partij 1] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd, omdat de facturen waren gericht aan [bedrijf] GmbH en niet aan [partij 2]. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat [partij 2] de contractspartij was en wees de vorderingen in conventie af.

In reconventie vorderde [partij 2] de opheffing van een door [partij 1] gelegd beslag op haar eigendommen. De rechtbank oordeelde dat het beslag onrechtmatig was, omdat de vorderingen van [partij 1] waren afgewezen. [partij 1] werd veroordeeld om binnen 24 uur na betekening van het vonnis het beslag op te heffen, met een dwangsom van € 5.000,00 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van € 50.000,00. Daarnaast werd [partij 1] aansprakelijk gesteld voor de schade die [partij 2] had geleden door het onrechtmatige beslag. De proceskosten in reconventie werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

De rechtbank heeft in deze uitspraak duidelijk gemaakt dat bewijslevering cruciaal is in civiele procedures en dat onterecht gelegde beslagen kunnen leiden tot aansprakelijkheid voor schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/278773 / HA ZA 22-95
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F. Kolkman te Almelo,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[partij 2] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.W. Weenink te Almelo.
Partijen zullen hierna [partij 1] en [partij 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het (verdere) verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 augustus 2022,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de zijde van [partij 1] van
29 november 2022,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor van de zijde van [partij 2] van
6 februari 2023,
- de conclusie na enquête en contra enquête van de zijde van [partij 1] van 8 maart 2023,
- de conclusie na enquête en contra enquête van de zijde van [partij 2] van 8 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis van 31 augustus 2022, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, heeft de rechtbank [partij 1] opgedragen te bewijzen dat:
  • [partij 2] haar contractspartij was en dat tussen partijen is afgesproken dat [partij 1] de facturen zou toezenden aan [bedrijf] GmbH;
  • partijen (mondeling) zijn overeengekomen dat [partij 2] stallingskosten verschuldigd is en dat [partij 1] voor rekening van [partij 2] onderhoud heeft verricht aan de machines.
2.2.
Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [partij 1] drie getuigen voorgebracht, te weten de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en de heer [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ).
2.3.
[partij 2] heeft in contra-enquête twee getuigen doen horen, te weten de heer [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) en de heer [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ).
2.4.
De rechtbank zal hierna beoordelen of [partij 1] op basis van het door haar bijgebrachte bewijs, in het licht bezien van hetgeen [partij 2] daartegenover heeft gesteld, geslaagd is in de aan haar opgedragen bewijslevering.
De gevorderde factuurbedragen
2.5.
[partij 1] vordert in conventie betaling van door haar gestuurde facturen met een totaalbedrag van € 63.035,59. [partij 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ten aanzien van de gevorderde facturen geen contractspartij van [partij 1] is, nu de facturen zijn gericht aan [bedrijf] GmbH en de werkzaamheden ook zijn uitgevoerd in opdracht van [bedrijf] GmbH, zodat [partij 2] ten onrechte is gedagvaard. [partij 1] heeft erkend dat de facturen (in eerste instantie) waren gericht aan [bedrijf] GmbH, maar [partij 1] stelt in dat verband dat partijen de afspraak hebben gemaakt dat [partij 2] de contractspartij is, maar dat de facturen op verzoek van [partij 2] werden toegezonden aan [bedrijf] GmbH. [partij 1] is opgedragen dat te bewijzen.
2.6.
De rechtbank stelt voorop dat er aanvankelijk sprake was van een samenwerking tussen [partij 1] en [partij 2] in Nederland. Later is de samenwerking uitgebreid met werkzaamheden in Duitsland en is de Duitse [bedrijf] GmbH opgericht. Vanaf dat moment kwamen er (ook) opdrachten vanuit Duitsland en de facturen daarvoor werden verzonden aan en betaald door [bedrijf] GmbH. De rechtbank constateert dat geen enkele getuige heeft verklaard dat, ten aanzien van de facturen waarvan [partij 1] in deze procedure betaling vordert, de hoofdopdrachtgever [partij 2] was, maar dat er gefactureerd werd aan [bedrijf] GmbH. Uit de getuigenverklaringen blijkt juist dat er voor de Duitse opdrachten een andere procedure van factureren bestond, dan voor de Nederlandse opdrachten. Voor de Nederlandse projecten werd gebruik gemaakt van de inschrijvings- en samenwerkingsovereenkomst (door [partij 1] overgelegd als productie 12). Dat deze overeenkomst alleen bedoeld was voor de Nederlandse projecten, zoals door getuige [getuige 4] is verklaard, blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de omstandigheid dat de overeenkomst is opgesteld om te voldoen aan Nederlandse wet- en regelgeving, er wordt in de overeenkomst immers verwezen naar de CS-OOO, een Nederlandse regeling die niet in Duitsland geldt. De overeenkomst ziet dus niet op de Duitse projecten. In Duitsland werd gewerkt met een offerte en een kosteninschatting. De rechtbank is dus van oordeel dat het [partij 1] duidelijk was waar een factuur naartoe moest. De werkzaamheden waarop de facturen waarvan [partij 1] in deze procedure betaling vordert zien, zijn allemaal uitgevoerd in Duitsland (de rechtbank verwijst hierbij naar r.o. 3.2. van haar tussenvonnis van 31 augustus 2022, waarin een opsomming van de facturen en de werkzaamheden waarop deze zien is opgenomen). Uit de feiten en omstandigheden blijkt bovendien dat de onderhavige facturen (in eerste instantie) allemaal naar [bedrijf] GmbH zijn gestuurd. Er leek dus geen onduidelijkheid te bestaan over de vraag waar de facturen naartoe moesten. Deze werkwijze doet vermoeden dat de opdrachtgever voor de werkzaamheden die zijn gefactureerd [bedrijf] GmbH was. Dat [getuige 4] zowel bij [partij 2] als bij [bedrijf] GmbH werkzaam is, heeft klaarblijkelijk niet tot onduidelijkheid geleid waar de facturen naartoe gestuurd moesten worden. Dat, in tegenstelling tot de hiervoor omschreven werkwijze, [partij 2] de contractspartij was ten aanzien van deze facturen en partijen de afspraak zouden hebben gemaakt dat de facturen op verzoek van [partij 2] werden toegezonden aan [bedrijf] GmbH is, zoals gezegd, niet uit de getuigenverklaringen gebleken.
2.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, concludeert de rechtbank dat [partij 1] , in het licht van de betwisting van [partij 2] , niet is geslaagd in de aan haar opgedragen bewijslevering. De rechtbank gaat er vanuit dat [bedrijf] GmbH de contractspartij van [partij 1] was ten aanzien van de door haar gestuurde facturen. Dat betekent dat de vorderingen ten aanzien van [partij 2] afgewezen zullen worden.
De stallings- en onderhoudskosten
2.8.
[partij 1] heeft verder gesteld dat [partij 2] machines op het terrein van [partij 1] heeft gestald en dat [partij 1] daaraan onderhoud heeft verricht. De kosten daarvan bedragen € 28.500,00 (€ 18.500,00 aan stallingskosten en € 10.000,00 aan onderhoudskosten). Ter terechtzitting heeft [partij 1] gesteld dat de heren [getuige 2] en [getuige 4] een mondelinge afspraak hebben gemaakt over de stallings- en reparatiekosten. [partij 1] is opgedragen deze afspraak te bewijzen.
2.9.
De rechtbank zal hierna, voor zover van belang, kort weergeven wat er door de verschillende getuigen ten aanzien van de stallings- en onderhoudskosten is verklaard.
2.10.
[getuige 1] heeft - onder meer - het volgende verklaard:
“We hebben nooit echt afspraken gemaakt over stallingskosten. [bedrijf] zette spullen bij ons neer. We hebben daar geen facturen voor gestuurd. Later heb ik wel medegedeeld dat wij stallingskosten in rekening gingen brengen. Als ik naar de winkel ga, moet ik daar ook voor betalen bij de kassa. Ik heb die mededeling gedaan, vorig jaar na de zomer. Volgens mij heeft dhr. [naam 1] gereageerd en gezegd dat hij de kosten exceptioneel hoog vond. Ik heb toen gezegd dat de kosten betaald moesten worden omdat wij vanuit Duitsland niet betaald kregen. (…)
[naam 2] heeft samen met [naam 3] in kaart gebracht welke herstelwerkzaamheden er door ons zijn uitgevoerd. Het betreffen werkzaamheden aan onze eigen machines en aan machines van [bedrijf] . Dhr. [getuige 2] heeft op dit punt de zaak behartigd. Er was sprake van een intensief samenwerkingsverband en uit commercieel oogpunt is er toen veel met elkaar geregeld en opgelost. De herstelkosten zijn in het verleden wel vaker gefactureerd. Sowieso voor wat betreft de werkzaamheden aan de machines van [bedrijf] , maar ook in de situatie dat wij aanpassingen moesten doen aan onze machines. Dat ging altijd in goed overleg. Ik zou moeten nakijken uit welke facturen het een en ander blijkt.”
2.11.
[getuige 3] heeft - onder meer - het volgende verklaard:
“Door mij zijn geen facturen opgesteld in het kader van stallingskosten. Ik weet niet of daar afspraken over zijn gemaakt. Met mij is ook nooit gesproken over het in rekening brengen van stallingskosten.
Ik kan mij herinneren dat er één project is geweest waarbij er herstelwerkzaamheden zijn gefactureerd door [partij 1] aan [bedrijf] . Ik weet niet of die factuur betaald is. Het betrof een reparatie van een boor. Ik kan me ook herinneren dat er een keer een factuur is gestuurd voor aanpassingswerkzaamheden. Dat betrof de aanpassing van een kraan in verband met een boor- of prikstelling van [bedrijf] . Ik weet niet of die factuur betaald is. Ik weet niet welke afspraken zijn gemaakt over herstel- en aanpassingswerkzaamheden.”
2.12.
[getuige 2] heeft - onder meer - het volgende verklaard:
“Er zijn geen afspraken gemaakt over stallingskosten met mij. Toen ik bij [partij 1] zat, zijn er geen stallingskosten gefactureerd. Ik heb daar nooit met [naam 4] over gesproken.
[partij 1] heeft herstelwerkzaamheden verricht voor [bedrijf] . Dat betrof altijd herstelwerkzaamheden aan machines van [bedrijf] . Dat ging in overleg met [bedrijf] . Alle herstelkosten die ik heb ingediend bij [bedrijf] , zijn betaald. Er zijn volgens mij geen nadere werkzaamheden verricht, die niet gefactureerd werden.”
2.13.
[getuige 4] heeft - onder meer - het volgende verklaard:
“We hebben geen afspraken gemaakt over het betalen van stallingskosten. Wij mochten onze machines stallen op het terrein van [partij 1] . [partij 1] had gezegd dat daar voldoende ruimte voor was. zij hadden daar ook belang bij, want zij deden ook het transport. (…)
Partijen hebben geen afspraken gemaakt over reparatiekosten. Ik kan mij herinneren dat [partij 1] ooit een reparatie heeft gedaan en dat zij daar een kostenoverzicht over hebben gestuurd en dat die kosten door de B.V. zijn betaald. (…) Het is denk ik ook wel eens voorgekomen dat [partij 1] machines heeft aangepast op onze machines, maar daarvoor werden geen kosten in rekening gebracht.”
2.14.
[getuige 5] heeft - onder meer - het volgende verklaard:
“Mij zijn geen afspraken bekend over het in rekening brengen van stallingskosten voor de machines van [bedrijf] die bij [partij 1] hebben gestaan.
In het verleden zijn er wel eens wat aanpassingen verricht door [partij 1] aan onze machines. Voor deze kosten zijn gewoon facturen gestuurd en die zijn allemaal betaald. Onderhoud van de machines werd door de leverancier verricht. Er staan geen bedragen open in het kader van aanpassingskosten.”
2.15.
De rechtbank concludeert dat [partij 1] niet in haar bewijsopdracht op dit punt is geslaagd. Uit geen van de getuigenverklaringen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat partijen (concrete) afspraken hebben gemaakt over het in rekening brengen van stallings- en/of onderhoudskosten. Ook uit de overige door [partij 1] overgelegde stukken blijkt niet (althans onvoldoende) dat partijen dergelijke afspraken hebben gemaakt. Bovendien zijn de door [partij 1] gefactureerde stallings- en onderhoudskosten, in het licht van de betwisting daarvan door [partij 2] , niet, althans onvoldoende, onderbouwd. Dit betekent dat [partij 1] niet is geslaagd in de bewijsopdracht op dit punt en dat het door haar gevorderde bedrag aan stallings- en onderhoudskosten van in totaal € 28.500,00 wordt afgewezen.
Conclusie
2.16.
De conclusie van het voorgaande is dat de vorderingen in conventie zullen worden afgewezen.
2.17.
[partij 1] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [partij 2] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
4.732,00
(4,00 punten × € 1.183,00)
Totaal
7.569,00
in reconventie
2.18.
De afwijzing van de vorderingen in conventie betekent dat [partij 1] ten onrechte conservatoir beslag heeft gelegd op de sondeerwagen en het sondeerplatform. Dit betekent dat de vordering van [partij 2] tot veroordeling van [partij 1] tot opheffing van het gelegde beslag, onder verbeurte van een dwangsom, zal worden toegewezen, met dien verstande dat de rechtbank de dwangsom zal beperken tot € 5.000,00 en zal maximeren op een bedrag van € 50.000,00.
2.19.
[partij 2] vordert tevens een verklaring voor recht dat het door [partij 1] gelegde beslag onrechtmatig is en dat [partij 1] aansprakelijk is voor de door [partij 2] dientengevolge geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Die vordering zal worden toegewezen, aangezien de vordering van [partij 1] wordt afgewezen en daardoor het beslag onrechtmatig blijkt te zijn gelegd.
2.20.
[partij 2] vordert verder een voorschot op de definitieve schadevaststelling ter hoogte van € 15.000,00. [partij 2] heeft daartoe aangevoerd dat haar schade bestaat uit stagnatieschade in verband met de beslaglegging. [partij 1] zou namelijk hebben verhinderd dat [partij 2] over de twee machines waarop beslag is gelegd kon beschikken gedurende drie dagen.
[partij 1] is van mening dat [partij 2] geen stagnatieschade heeft geleden omdat het gelegde beslag haar niet hindert om de betreffende machines te gebruiken.
2.21.
De rechtbank overweegt dat [partij 2] het door haar gevorderde voorschotbedrag, in het licht van de gemotiveerde betwisting door [partij 1] , onvoldoende heeft onderbouwd. Op dit moment staat onvoldoende vast dat [partij 2] daadwerkelijk schade heeft geleden doordat zij de machines niet zou kunnen gebruiken. Dat betekent dat het door [partij 2] gevorderde voorschot op de definitieve schadevaststelling ter hoogte van € 15.000,00 zal worden afgewezen.
2.22.
Omdat partijen in reconventie beiden deels in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten in reconventie worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [partij 1] in de proceskosten, aan de zijde van [partij 2] begroot op € 7.569,00,
3.3.
verklaart dit vonnis in conventie voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.4.
veroordeelt [partij 1] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis over te gaan tot het (doen) opheffen van de gelegde beslagen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag(deel) dat [partij 1] daarmee in gebreke blijft, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
3.5.
verklaart voor recht dat het door [partij 1] gelegde beslag onrechtmatig is en dat [partij 1] aansprakelijk is voor de door [partij 2] dientengevolge geleden schade en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.6.
compenseert de kosten van de procedure in reconventie tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.7.
verklaart dit vonnis in reconventie ten aanzien van onderdeel 3.4. uitvoerbaar bij voorraad,
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023.