ECLI:NL:RBOVE:2023:1743

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
15 mei 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
AK_22_573
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke handhavingszaken met betrekking tot het Bouwbesluit en de Wet milieubeheer

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel zich moeten buigen over de vraag of zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep van [naam vennootschap] B.V. tegen een last onder dwangsom opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De last onder dwangsom was opgelegd vanwege overtredingen van het Bouwbesluit 2012 en de Wet milieubeheer, met betrekking tot sloopwerkzaamheden van asbesthoudende materialen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de last onder dwangsom niet splitsbaar is, omdat deze betrekking heeft op een onsplitsbaar handhavingsbesluit. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel zij bevoegd is om te oordelen over de handhaving van het Bouwbesluit, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerste en enige aanleg bevoegd is om kennis te nemen van het beroep dat betrekking heeft op de handhaving van de Wet milieubeheer. Daarom heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en het beroep doorverwezen naar de Afdeling voor verdere behandeling. De rechtbank heeft tevens bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht zal worden terugbetaald, aangezien zij geen griffierecht verschuldigd is in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 22/573

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vennootschap] B.V., eiseres

(gemachtigde: mr. S. van Gent),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zwolle, verweerder

(gemachtigden: mr. J.A.H. Renger en F. van der Spek).

Inleiding

Verweerder heeft bij besluit van 12 februari 2021 aan eiseres een last onder dwangsom opgelegd. Deze last houdt in dat de sloopwerkzaamheden met betrekking tot asbesthoudende materialen op het perceel [adres] te Zwolle moeten worden stilgelegd in verband met overtreding van artikelen uit het Bouwbesluit 2012 en de Wet milieubeheer.
Met het besluit van 20 april 2021 is de stillegging opgeheven en is de last onder dwangsom per deze datum ingetrokken.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiseres heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2021 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 26 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank ziet zich allereerst (ambtshalve) voor de vraag gesteld of zij bevoegd is om kennis te nemen van het ingediende beroep. Op grond van artikel 8:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank, tenzij een andere bestuursrechter bevoegd is ingevolge hoofdstuk 2 van de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, dan wel ingevolge een ander wettelijk voorschrift.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder overtredingen van artikel 1.26, artikel 8.1, eerste lid, en artikel 8.2, eerste lid, onder a en b, van het Bouwbesluit 2012 en artikel 10.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer ten grondslag gelegd.
3. Voor zover de last onder dwangsom betrekking heeft op handhaving van het Bouwbesluit 2012, is de rechtbank bevoegd om in eerste aanleg kennis te nemen van het beroep. Voor zover de last onder dwangsom betrekking heeft op handhaving van de Wet milieubeheer is echter de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in eerste en enige aanleg bevoegd kennis te nemen van het beroep. Dit volgt uit artikel 8:6 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb. De rechtbank is daarom in zoverre niet bevoegd om kennis te nemen van het beroep.
4. De rechtbank overweegt voorts dat de Afdeling ook in eerste en enige aanleg bevoegd is, als het gaat om een ondeelbaar handhavingsbesluit waaraan een bestuursorgaan niet alleen een overtreding ten grondslag heeft gelegd waarover uitsluitend de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd is, maar ook een overtreding waarover de rechtbank in eerste aanleg – en de Afdeling in hoger beroep – rechtsmacht heeft. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:905.
5. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval sprake van een onsplitsbaar handhavingsbesluit. De last onder dwangsom is dus niet splitsbaar. Eiseres is namelijk gelast om de uitvoering van de werkzaamheden te staken en gestaakt te houden. De overtredingen die aan het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd, zien op hetzelfde feitencomplex. Daarom is de Afdeling in eerste en enige aanleg bevoegd om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank zal het beroep dan ook doorsturen naar de Afdeling ter verdere behandeling.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart zich onbevoegd. Zij mag de zaak dus niet behandelen. Omdat de rechtbank onbevoegd is, is eiseres op grond van art. 2.5, zesde lid, van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2021 geen griffierecht verschuldigd. Het door eiseres betaalde griffierecht zal worden terugbetaald. Voor een vergoeding van haar proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- zendt het beroepschrift, met de daarbij behorende stukken, ter behandeling als beroep in eerste aanleg door aan de Afdeling;
- bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.G.M. van Montfort, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.