ECLI:NL:RBOVE:2023:169

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
C/08/282074 / JE RK 22-1021
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing en toetsing van het perspectiefbesluit van de gecertificeerde instelling

In deze beschikking van de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, is op 10 januari 2023 uitspraak gedaan over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De zaak betreft een visieverschil tussen de moeder en de gecertificeerde instelling (GI) over het doel van de hulpverlening: thuisplaatsing of opgroeien in het pleeggezin. De rechtbank heeft de GI verzocht om een onderzoek naar het perspectief van [de minderjarige], aangezien deze koerswijziging van de GI diep ingrijpt op het recht op familie- en gezinsleven van de moeder. De rechtbank heeft vastgesteld dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt, en dat de moeder niet in staat is om de hechtingsproblematiek van [de minderjarige] te erkennen, wat de relatie tussen hen onder druk zet.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, inclusief eerdere beschikkingen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige]. De rechtbank heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 augustus 2023 en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De rechtbank hoopt dat er snel professionele hulp kan worden ingezet om de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders te bevorderen, en dat de emotionele toestemming van de moeder voor het perspectief van [de minderjarige] snel kan worden ervaren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK OVERIJSSEL
Familierecht en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Almelo
Zaakgegevens : C/08/282074 / JE RK 22-1021
datum uitspraak: 10 januari 2023
beschikking van de meervoudige kamer inzake verlenging machtiging uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
de gecertificeerde instelling, hierna te noemen: de GI,
gevestigd te Hengelo (O),
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] , hierna te noemen [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[A], hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. A.A.M. de Ruiter-Oude Ophuis,
en
de heer en mevrouw [B],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende op een geheim adres.
Als informant is aangemerkt:
[C],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Op 26 juli 2022 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gegeven, gevolgd door een herstelbeschikking van de rechtbank van 22 augustus 2022.
1.2.
Op 16 december 2022 is het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (verder te noemen: de raad) binnengekomen.
1.3.
Op 20 december 2022 heeft de mondelinge behandeling van deze zaak met gesloten deuren plaatsgevonden. Verschenen en gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. De Ruiter-Oude Ophuis,
- de vader,
- de pleegvader, de heer [B] ,
- [D] namens de raad,
- [E] en [F] namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten wordt verwezen naar de beschikking van 26 juli 2022.
2.2.
Bij voormelde beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot
11 augustus 2023 en is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 11 maart 2023, welke laatste beslissing bij beschikking van 22 augustus 2022 is hersteld in die zin dat de machtiging uithuisplaatsing is verlengd tot 11 februari 2023. Iedere verdere beslissing over de machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden tot aan de mondelinge behandeling van 20 december 2022.

3.Het advies van de raad

3.1.
De raad adviseert om meerdere redenen dat het perspectief van [de minderjarige] moet worden bepaald bij zijn pleegouders, waarbij er in het kader van de ondertoezichtstelling een duidelijke omgangsregeling moet zijn met zijn vader en moeder. De raad verwacht dat door het scheppen van duidelijkheid voor [de minderjarige] zijn opstandige gedrag in sterke mate zal verdwijnen waardoor er rust zal gaan ontstaan bij [de minderjarige] . Van belang is dat de hulp van Karakter zo spoedig mogelijk wordt opgestart. Met de rust die ontstaat op het moment dat het perspectief voor [de minderjarige] duidelijk is, kan er worden gewerkt aan de hulpverlening voor de hechtingsproblematiek en de verwerking van ingrijpende levensgebeurtenissen waarmee hij is geconfronteerd. Plaatsing bij moeder is geen optie omdat moeder de problematiek die er is tussen haar en [de minderjarige] niet erkent en herkent. Het ontkennen van de hechtingsproblematiek door moeder, maakt dat de ouder-kind relatie onder druk staat en wankel is en waardoor het contact voor een kind risicovol is. In de hulpverlening die de moeder wel heeft gehad, is de hechtingsproblematiek nooit een issue geweest. Feit is ook dat moeder geen tegenspraak duldt, dat zij wil bepalen voor anderen wat er moet gebeuren en dat zij, als het tegenzit, anderen verantwoordelijk maakt voor de oplossingen. Ook dat is volgens de raad een risico bij thuisplaatsing.

4.De standpunten

4.1.
Voor moeder is het op dit moment een brug te ver is om te zeggen dat zij zich kan vinden in de raadsrapportage en dat zal ze dus ook niet doen. Wel is het moeder duidelijk geworden dat [de minderjarige] belang heeft bij duidelijkheid en die duidelijkheid is er zeer recent gekomen door de raadsrapportage. Moeder heeft en houdt een vurige wens dat [de minderjarige] bij haar zal opgroeien, maar conformeert zich aan de conclusie van de raad. Mocht de rechtbank het advies van de raad overnemen, dan zal zij geen hoger beroep instellen tegen die beslissing. Op die manier hoopt moeder ook dat er enige ruimte gaat ontstaan in de samenwerking van moeder met de pleegouders. Moeder heeft daar hulp bij nodig en is bereid om alle hulp die nodig is, te accepteren. Mocht [de minderjarige] bij moeder terug komen, dat zal het contact met pleegouders moeten stoppen. Volgens moeder kan zij de zorg van [de minderjarige] op zich nemen omdat haar relatie met [G] recent is beëindigd.
4.2.
De GI ondersteunt de raadsrapportage en het advies dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt. In de afgelopen periode heeft de GI onvoldoende gezien dat het moeder lukt om [de minderjarige] op de eerste plek te zetten. Het lukt moeder niet om een stabiele situatie te creëren en om in mogelijkheden te denken, bijvoorbeeld als omgang in het huis van haar inmiddels ex-partner geen optie meer is. Het is jammer dat moeder in de afgelopen drie jaren niet voor [de minderjarige] heeft gekozen. De GI handhaaft haar verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de nog resterende periode van zes maanden.
4.3.
De pleegvader stelt dat het afgelopen half jaar [de minderjarige] geen goed heeft gedaan. Hij was niet welkom in [plaats] en sommige weekenden zijn onverantwoord geweest. [de minderjarige] heeft veel onrust en onzekerheid ervaren. Na de omgangsweekenden had hij een aantal dagen nodig om te acclimatiseren. Het gedrag van [de minderjarige] is inmiddels wat normaler nu er geen weekendregelingen zijn. Pleegvader begrijpt dat moeder op dit moment haar emotionele toestemming niet kan geven, nu het raadsonderzoek heel recent is afgerond, maar die emotionele toestemming is voor [de minderjarige] wel essentieel voor de langere termijn.
4.4.
De vader ziet wel een positieve ontwikkeling bij moeder in vergelijking met hoe hij haar in het verleden kende. De vader is pas sinds juni 2022 in beeld bij [de minderjarige] . Hij heeft sindsdien omgang met [de minderjarige] en die momenten zijn opgebouwd tot momenteel eens per maand een dag. De vader is niet op de hoogte van de geschiedenis die de andere betrokkenen over en weer met elkaar hebben. De vader is gefrustreerd over het feit dat hij altijd buiten de deur is gehouden. In de basis is vader van mening dat een kind bij een van de ouders moet opgroeien. Het is voor vader lastig om te zeggen of [de minderjarige] beter af is in het pleeggezin.

5.De beoordeling

5.1.
De inhoud van voormelde tussenbeschikking geldt als hier herhaald en ingelast. Daarin heeft de rechtbank geoordeeld, kort samengevat, dat het perspectief van [de minderjarige] nog steeds niet door een toereikend onderzoek is onderzocht en vastgesteld. Daarom is de raad om een onderzoek verzocht. Het advies van de raad is onder 3.1. verkort weergegeven. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat alle informanten die door de raad zijn betrokken in het onderzoek hebben laten weten dat het in het belang van [de minderjarige] is dat zijn perspectief zo snel als mogelijk duidelijk wordt.
5.2.
Formeel-juridisch gezien ligt enkel aan de rechtbank voor het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor de resterende duur van zes maanden. Waar het in deze zaak daadwerkelijk én in de praktijk om draait, is het visieverschil over het doel waaraan wordt gewerkt in het kader van de (ondertoezichtstelling en) machtiging uithuisplaatsing. Het doel, ofwel het perspectief, waarnaar dient te worden toegewerkt is namelijk bepalend voor de in te zetten hulpverlening. De taak van de GI binnen de kinderbeschermingsmaatregelen is ervoor te zorgen dat, met behulp van hulpverlening, de ouders de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging zelf weer kunnen dragen. Het uitgangspunt bij een machtiging uithuisplaatsing is dat in het belang van het kind zoveel als mogelijk wordt toegewerkt naar thuisplaatsing bij ouders, dan wel naar de situatie dat ouders die verantwoordelijkheid op afstand kunnen dragen ingeval het in het belang van het kind is dat hij elders opgroeit. Op het moment dat het perspectief niet meer bij de ouders ligt, maar bij bijvoorbeeld het pleeggezin, betekent dit dat de hulpverlening doorgaans niet meer gericht zal zijn op het werken naar thuisplaatsing, maar op het bevorderen van een bestendige toekomst van het kind in het pleeggezin en ondersteunen van ouders bij het invullen van hun rol van ouder op afstand. In de wet wordt het perspectiefbesluit of het opvoedbesluit echter niet genoemd. De mogelijkheid om zo’n besluit ter toetsing aan de rechtbank voor te leggen ontbreekt eveneens in de wet. De rechtbank is ermee bekend dat in de jurisprudentie met dit vraagstuk verschillend wordt omgegaan. Hoewel de wet op dit moment veelal zo wordt uitgelegd dat op het moment dat de GI beslist dat het perspectief niet meer thuis ligt, de raad moet worden verzocht onderzoek te doen naar een gezagsbeëindiging, is de rechtbank van oordeel dat de huidige praktijk zich niet leent voor een dergelijke zwart-wit benadering.
5.3.
Van een onderzoek naar gezagsbeëindiging is in deze zaak geen sprake, terwijl de GI al enige tijd geleden heeft bepaald dat het perspectief van [de minderjarige] in het pleeggezin ligt. Deze koerswijziging van de GI grijpt echter wel zodanig diep in op het recht op familie- en gezinsleven van de moeder, dat de rechtbank van oordeel is dat een rechterlijke toetsing van dit perspectiefbesluit dient plaats te vinden binnen het kader van het voorliggende verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing.
5.4.
Voor [de minderjarige] is het van groot belang dat hij zo spoedig als mogelijk duidelijkheid krijgt over waar hij zal opgroeien. De rechtbank is door het onderzoek van de raad en wat tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht, voldoende geïnformeerd om [de minderjarige] die duidelijkheid te geven.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het perspectief van [de minderjarige] het advies van de raad moet worden gevolgd. [de minderjarige] laat forse gedragsproblemen zien die worden veroorzaakt door de langdurige onzekerheid die hij ervaart over zijn opgroeisituatie en door kindfactoren, waaronder hechtingsproblematiek. Het contact dat [de minderjarige] met moeder heeft, speelt hierin ook een grote rol. Dat sprake is van hechtingsproblematiek, wordt door moeder niet herkend. Zij legt de oorzaak van de gedragsproblemen van [de minderjarige] buiten zichzelf, en maakt daarnaast [de minderjarige] deelgenoot van haar problemen en visie. Een voorbeeld hiervan is dat [de minderjarige] denkt dat hij de oorzaak is van de relatiebreuk tussen moeder en [G] . De weekendregeling tussen moeder en [de minderjarige] is nu enige tijd gestopt omdat dit contact niet in het huis van [G] mocht plaatsvinden. Niet gebleken is dat moeder in die situatie actief handelt door met alternatieven te komen, zodat [de minderjarige] geen last hoeft te hebben van haar privéproblemen. Het lukt moeder niet om [de minderjarige] op eerste plaats te zetten in haar leven. In dat verband vindt de rechtbank het ook zorgelijk dat moeder van mening is dat het contact met het pleeggezin op enig moment er totaal niet meer zou moeten zijn, mocht [de minderjarige] bij haar mogen wonen. Daarmee gaat moeder voorbij aan het belang van [de minderjarige] die een groot aantal jaren van zijn leven tot nu toe in dit pleeggezin heeft gewoond. De rechtbank twijfelt niet aan de liefde van moeder voor [de minderjarige] , maar het ontkennen van de problematiek van [de minderjarige] in combinatie met de wijze waarop er contact is tussen moeder en [de minderjarige] , maakt dat de relatie tussen moeder en [de minderjarige] onder druk staat en contact voor [de minderjarige] risicovol is. De zorgen over [de minderjarige] zijn zodanig, dat terugplaatsing bij moeder onder de omstandigheden zoals die nu zijn, niet in het belang van [de minderjarige] is. Het risico is te groot dat de problematiek van [de minderjarige] zich dan verder zal ontwikkelen. Het is in het belang van [de minderjarige] dat hij opgroeit in het pleeggezin.
5.6.
Hoewel de moeder emotioneel gezien niet haar toestemming kan geven voor het bepalen van het perspectief bij pleegouders, heeft de moeder aangegeven dat zij niet in hoger beroep zal gaan, op het moment dat de rechtbank conform de raadsrapportage zal beslissen. De rechtbank begrijpt dit standpunt van moeder nu de rapportage dateert van 16 december 2022 en de mondelinge behandeling al op 20 december 2022 heeft plaatsgevonden. De impact van een dergelijk advies is immers voorstelbaar en daarvoor moet de tijd worden genomen, die het verdient. Voor [de minderjarige] is het wél van groot belang dat hij die emotionele toestemming snel gaat ervaren gelet op het feit dat de gedragsproblemen die [de minderjarige] laat zien, worden veroorzaakt door de hechtingsproblematiek. Pleegvader erkent dat de verstandhouding tussen pleegouders en moeder te wensen overlaat, maar vindt ook dat die emotionele toestemming van moeder daarin essentieel is. Moeder is bereid om hiervoor het gesprek aan te gaan en hulp te aanvaarden. De rechtbank hoopt dat moeder hier ook daadwerkelijk op korte termijn toe kan overgaan, zodat professionele hulp zo spoedig mogelijk kan worden ingezet. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling ter bevordering van het contact en de samenwerking tussen moeder en de pleegouders voorgesteld dat systeemtherapie voor moeder en pleegouders en speltherapie voor [de minderjarige] worden ingezet. Hopelijk kan een en ander zo spoedig mogelijk starten.
5.7.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [de minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek). De rechtbank zal dit verzoek van de GI dan ook toewijzen. De machtiging is ervoor nodig om de plek van [de minderjarige] in het pleeggezin te waarborgen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de resterende duur, te weten tot 11 augustus 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Pieters, mr. W.M.B. Elferink en mr. C.A. Peterzon, allen kinderrechters, in tegenwoordigheid van J.H.A.L. Koelen-Goosink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2023.
[plaats]