ECLI:NL:RBOVE:2023:1676

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
08-240155-22, 08 231847 22, 08-318629-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling, mishandeling en opzettelijke beschadiging van andermans goed

Op 8 mei 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere feiten, waaronder poging tot zware mishandeling, mishandeling en opzettelijke beschadiging van andermans goed. De verdachte, geboren in 1994 en verblijvende in de PI Vught, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en moest schadevergoedingen betalen aan de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 19 september 2022 in Zwolle een steen had gegooid naar de auto van slachtoffer 1, wat leidde tot schade aan de auto en een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor de inzittende. Daarnaast had de verdachte ook schade toegebracht aan voertuigen van andere slachtoffers, waaronder de Nationale Politie en slachtoffer 2. De rechtbank achtte de verdachte gedeeltelijk toerekeningsvatbaar, gezien zijn psychische toestand, en ontsloeg hem van rechtsvervolging voor de mishandeling van slachtoffer 3, omdat hij ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een zorgmachtiging voor verplichte geestelijke gezondheidszorg, en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan de richtlijnen van de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 08-240155-22, 0823184722 en 08-318629-21 (t.t.z. gevoegd) (P)
Datum vonnis: 8 mei 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 in [geboorteplaats] ,
nu verblijvende in de PI Vught (PPC).

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 24 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Ruessink en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.P. Poppe, advocaat in Kampen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Voor de leesbaarheid van dit vonnis nummert de rechtbank de feiten van de zaak met parketnummer 0824015522 als feiten 1, 2, 3 en 4, het feit van de zaak met parketnummer 0823184722 als feit 5 en het feit van de zaak met parketnummer 08-318629-21 als feit 6.
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 1] door een steen te gooien tegen een voorbijrijdende auto waarin die [slachtoffer 1] zat
(primair),dan wel dat hij die [slachtoffer 1] heeft bedreigd door een steen tegen de auto te gooien waarin die [slachtoffer 1] reed
(subsidiair).
feit 2:een personenauto van [slachtoffer 2] heeft beschadigd;
feit 3:een personenauto van de Nationale Politie heeft beschadigd;
feit 4:een personenauto van [slachtoffer 1] heeft beschadigd;
feit 5:een gebiedsverbod voor de binnenstad van Zwolle heeft overtreden;
feit 6:[slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] te duwen en/of met zijn, verdachtes, lichaam die [slachtoffer 3] tegen een kozijn te duwen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een steen of tegel, althans een zwaar en hard voorwerp, op/tegen de met als bestuurster voornoemde [slachtoffer 1] voorbijrijdende personenauto heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairalthans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Zwolle [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ of met zware mishandeling, door een steen of tegel, althans een zwaar en hard voorwerp, op/tegen de met als bestuurster voornoemde [slachtoffer 1] voorbijrijdende personenauto te gooien;
2
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt;
3
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan de Nationale Politie, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt;
4
hij op of omstreeks 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/ of weggemaakt;
5
hij op of omstreeks 13 september 2022 te Zwolle opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel, te weten een gebiedsverbod, krachtens een wettelijk voorschrift, te weten de Algemeen Plaatselijke Verordening Zwolle en/of artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, hem uitgereikt door [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , hoofdagent van politie en/of [verbalisant 3] , hoofdagent van politie, inhoudende dat hij, verdachte, zich gedurende vierentwintig (24) uren niet mocht bevinden in de binnenstad van de gemeente Zwolle door, zich op voornoemde datum om 15.30 uur in/op, althans op een openbare weg of plaats, te weten de Diezerstraat, gelegen in voornoemd gebied te bevinden;
6
hij op of omstreeks 18 november 2020 te Zwolle [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] (met kracht) te duwen en/ of met zijn, verdachtes, lichaam die [slachtoffer 3] tegen een kozijn, althans hard voorwerp, te duwen/ drukken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken vanwege het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet, en daarmee ook van het onder 4 ten laste gelegde omdat sprake is van eendaadse samenloop. Ten aanzien van het onder 1 subsidiair, 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Wat betreft het onder 5 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feiten 1 en 4
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 19 september 2022 in Zwolle een steen gegooid tegen de voorruit van de personenauto waarin aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) op dat moment reed. De voorruit en achteruitkijkspiegel van de auto zijn daardoor beschadigd geraakt.
De overwegingen en conclusies van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] . Uit de verklaring van verdachte leidt de rechtbank niet af dat verdachte de intentie had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Van vol opzet is dus geen sprake. Dit neemt niet weg dat er wel sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, in dit geval zwaar lichamelijk letsel, is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft een steen tegen de rijdende personenauto van [slachtoffer 1] gegooid. [slachtoffer 1] verklaart dat zij een harde klap hoorde en dat de achteruitkijkspiegel afbrak en op haar arm viel. [slachtoffer 1] kreeg allemaal glassplinters over zich heen. Verbalisant [verbalisant 4] zag dat er een grote ster zat in de voorruit van de personenauto van [slachtoffer 1] . Getuige [getuige 1] verklaart dat verdachte stenen naar de voorbijrijdende auto’s gooide en de tweede auto die voorbij reed raakte met een steen. Ook hoorde hij duidelijk een klap toen de steen de auto van [slachtoffer 1] raakte.
De rechtbank stelt vast dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] als gevolg van de gedragingen van verdachte aanmerkelijk is geweest. Verdachte heeft met een steen gericht op de rijdende auto van [slachtoffer 1] gegooid. Er zit een grote ster in de voorruit van de auto en [slachtoffer 1] kreeg glassplinters over zich heen. Door het handelen van verdachte had de ruit kunnen breken en had de steen [slachtoffer 1] kunnen raken. De rechtbank acht de kans groot dat door rondvliegend glas of glassplinters en/of doordat een steen het hoofd van de inzittende raakt, zwaar lichamelijk letsel kan ontstaan. Door een steen tegen de voorruit van een auto te gooien, vlakbij (het hoofd van) [slachtoffer 1] die de auto bestuurde, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het onder 1 en 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] :
  • het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 april 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] van 19 september 2022;
  • het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 4] van 19 september 2022.
Ten aanzien van feit 5
De rechtbank stelt vast dat het gebiedsverbod en een akte van uitreiking daarvan ontbreken in het dossier. Derhalve blijkt uit de stukken niet voor welk gebied het verbod gold en of de kennisgeving van het gebiedsverbod daadwerkelijk aan verdachte is uitgereikt, dat hij kennis heeft genomen van de inhoud daarvan en dat hij dit gebiedsverbod heeft overtreden. De rechtbank acht dan ook niet bewezen wat aan verdachte onder 5 is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
Ten aanzien van feit 6
De rechtbank stelt op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 18 november 2020 heeft verdachte in een instelling van Dimence psychiatrisch verpleegkundige [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) tegen een kozijn geduwd en hem met zijn lichaam tegen datt kozijn gedrukt gehouden, waardoor [slachtoffer 3] klem zat. [slachtoffer 3] heeft pijn en schouderletsel aan het incident overgehouden.
De aangifte van [slachtoffer 3] vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 2] . De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [slachtoffer 3] heeft mishandeld.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen en de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 primair
hij op 19 september 2022 te Zwolle ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een steen, tegen de met als bestuurster voornoemde [slachtoffer 1] voorbijrijdende personenauto heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2
hij op 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto die aan [slachtoffer 2] toebehoorde heeft beschadigd;
feit 3
hij op 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan de Nationale Politie toebehoorde heeft beschadigd;
feit 4
hij op 19 september 2022 te Zwolle opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto, die aan [slachtoffer 1] , toebehoorde heeft beschadigd;
feit 6
hij op 18 november 2020 te Zwolle [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] te duwen en met zijn,
verdachtes, lichaam die [slachtoffer 3] tegen een kozijn te drukken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 primair en feit 4 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55 Sr. De bewezenverklaarde gedragingen leveren een zodanig samenhangend, zich op dezelfde tijd en plaats afspelend, feitencomplex op dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen hooguit enigszins uiteenloopt.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair en feit 4
de eendaadse samenloop van:
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
en
het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 2 en feit 3
telkens het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 6
het misdrijf:
mishandeling.

6.De strafbaarheid van verdachte

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte strafbaar is en de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van een of meerdere feiten, de feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
In het kader van de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van 18 januari 2023 opgemaakt door drs. P. Vroon, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van dr. S.J. Roza, psychiater. In dit rapport komt, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren.
Bij verdachte is sprake van een schizofreniestoornis en er bestaat een verband tussen de stoornis en de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten adviseren de deskundigen om deze feiten tenminste in sterk verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit onthouden de deskundigen zich van een formeel advies, omdat verdachte zich weinig kan herinneren en er te weinig andere informatie beschikbaar is over het functioneren van verdachte in november 2020. De deskundigen beschrijven dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit verbleef in een High Intensive Care kliniek en vermoedelijk ernstig psychotisch ontregeld was.
Op grond van het dossier en de behandeling ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet vast komen te staan dat bij verdachte ten tijde van de onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde feiten ieder inzicht in de gevolgen van zijn handelen ontbrak. De rechtbank zal verdachte dan ook niet volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over om verdachte het onder 1 tot en met 4 bewezen verklaarde in verminderde mate toe te rekenen.
Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij die dag angstig was en zich weinig van de gebeurtenissen van die dag kan herinneren. Gelet op de verklaring van verdachte en de deskundigenrapportage overweegt de rechtbank dat er ten tijde van het feit bij verdachte sprake was van een stoornis onder invloed waarvan hij het tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte ten tijde van het feit volledig ontoerekeningsvatbaar was en daarom niet strafbaar voor dat feit is. De rechtbank zal verdachte ten aanzien van onder feit 6 bewezen verklaarde dan ook ontslaan van alle rechtsvervolging.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 9 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en met de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
De officier van justitie heeft daarnaast een verzoekschrift ingediend om een zorgmachtiging voor verdachte te verlenen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) waarin als vorm van verplichte zorg is opgenomen het toedienen van medicatie.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en aan een beschadiging van haar auto door daar een steen tegen te gooien. [slachtoffer 1] is willekeurig het slachtoffer geworden van het handelen van verdachte. Tot op heden ervaart zij angstgevoelens tijdens het autorijden, zo blijkt uit het schadeonderbouwingsformulier en wat ter terechtzitting is besproken. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan beschadiging van auto’s van de Nationale Politie en [slachtoffer 2] .
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 25 april 2023. Daaruit blijkt dat verdachte op 7 april 2023 door het Gerechtshof ArnhemLeeuwarden is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden vanwege mishandeling.
De rechtbank heeft acht geslagen op voornoemde PJ-rapportage van 18 januari 2023 van drs. P. Vroon, waarin over het recidiverisico en de afdoening het volgende is geadviseerd. Verdachte heeft een schizofreniestoornis in combinatie met een stoornis in het gebruik van cannabis. Door tekortschietend ziekte-inzicht ontbreekt het verdachte aan de wil om gestructureerd medicatie te blijven gebruiken. Verdachte heeft in de afgelopen jaren cannabis en alcohol ingezet als zelfmedicatie, maar daardoor nemen de symptomen van de schizofreniestoornis toe. Verdachte vertoont dreigend en agressief gedrag, vooral in periodes van psychotische ontregeling. Dat is een complicerende factor in het vinden en behouden van noodzakelijke psychiatrische zorg voor verdachte in de reguliere geestelijke gezondheidszorg. Het recidiverisico voor gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matighoog tot hoog vanwege de ernst van de psychiatrische stoornis van verdachte, het ontbreken van responsiviteit en de vele maatschappelijke verliezen die verdachte door zijn stoornis heeft geleden. Ook zijn er weinig tot geen beschermende factoren. De onderzoekers adviseren om de zaak af te doen met een zorgmachtiging die ten uitvoer wordt gelegd in een forensisch-psychiatrische zorginstelling, in combinatie met een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, urinecontroles en verbod op middelengebruik, monitoring van adequate zorg in de forensische zorginstelling en toewerken naar beschermd of begeleid wonen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de aanvullende PJ-rapportage van 15 februari 2023 van dr. S.J. Roza, psychiater. De onderzoeker staat achter het advies van 18 januari 2023 om een zorgmachtiging met opname in een forensisch kader te combineren met een voorwaardelijk strafrechtelijk kader. In antwoord op vragen van de officier van justitie, beschrijft de onderzoeker dat de kans groot is dat verdachte zich onttrekt aan opname als die opname plaatsvindt in een voorwaardelijk kader en de zorgmachtiging alleen ziet op verplichte inname van medicatie.
Op 8 februari 2023 heeft de reclassering geadviseerd tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een forensisch klinische zorginstelling, een ambulante behandeling aansluitend op de klinische opname, begeleid of beschermd wonen of maatschappelijke opvang, het opvolgen van richtlijnen van de reclassering voor wat betreft alcohol- en drugsgebruik en meewerken aan schuldhulpverlening. De reclassering heeft geadviseerd om de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren vanwege de kans op een misdrijf met schade voor personen en om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen.
Strafmodaliteit en zorgmachtiging
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, en met een proeftijd van drie jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, passend en geboden is.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Verdachte heeft een ernstige psychiatrische stoornis en weinig ziekte-inzicht. Het recidiverisico, het risico op letselschade en het risico op onttrekking aan de voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als hoog. Wanneer verdachte zonder behandeling en voorwaarden terug in de maatschappij zou komen, is het risico op nieuwe geweldsfeiten gericht tegen personen en goederen groot.
De officier van justitie heeft een verzoek ingediend tot het verlenen van een zorgmachtiging. Dit verzoek is tegelijk met deze strafzaak behandeld. De rechtbank acht verplichte zorg in een civiel kader aangewezen en heeft daarom in de zaak met rekestnummer 295402 / FA RK 23-1037 bij beschikking van 8 mei 2023 een zorgmachtiging verleend. Ten tijde van de behandeling van het verzoek en de strafzaak was nog niet bekend of, en zo ja wanneer, verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden kan worden opgenomen in een forensisch psychiatrische kliniek. Om te voorkomen dat verdachte in een vacuüm terechtkomt en ernstig nadeel ontstaat voor andere personen, goederen en verdachte zelf, heeft de rechtbank in de zorgmachtiging, anders dan door de officier van justitie verzocht, de verplichte zorg opname in een zorginstelling opgenomen voor de maximale duur van drie maanden.
De zorgmachtiging is uitvoerbaar bij voorraad. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven twee weken na het uitspreken van dit vonnis of met ingang van het moment dat de zorgmachtiging ten uitvoer wordt gelegd, als dat eerder is. Hiermee kan worden voorkomen dat verdachte zonder enige vorm van zorg op straat komt.

8.De schade van benadeelden

8.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 508,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de volgende posten:
- eigen risico verzekering: € 100,--;
- panty: € 8,75.
Ter vergoeding van immateriële schadevergoeding wordt een bedrag van € 400,-- gevorderd.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 696,96, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde schade betreft materiële schade en bestaat uit de posten:
- verloren arbeidsuren: € 576,--;
- BTW: € 120,96.
Benadeelde partij Nationale Politie
De Nationale Politie heeft zich via de gemachtigde de heer [gemachtigde] als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 643,53 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Dit betreft materiële schade in de vorm van reparatiekosten van de politieauto.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 2.438,57,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schadevergoeding bestaat uit de posten fysiotherapie van € 1.632,50, eigen risico zorgverzekering van € 376,23, extra premiekosten van € 97,20 en reiskosten van € 332,64.
Ter vergoeding van immateriële schadevergoeding wordt een bedrag van € 750,-- gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , Politie Oost-Nederland en [slachtoffer 3] geheel moeten worden toegewezen. Wat betreft de vordering van [slachtoffer 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is tot een bedrag van € 202,-- en voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de vorderingen van [slachtoffer 1] en de Politie Oost-Nederland. Wat betreft [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat zij nietontvankelijk moeten worden verklaard in hun vorderingen.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door de onder 1 en 4 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 508,75, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De opgevoerde schade is onvoldoende komen vast te staan, omdat de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd, terwijl door of namens verdachte de omvang ervan gemotiveerd is betwist. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden.
De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Benadeelde partij Nationale Politie
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het onder 3 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadepost is niet voldoende betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 643,53, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
De vordering heeft betrekking op het onder 6 ten laste gelegde. Omdat verdachte van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank de benadeelde partij op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Schadevergoedingsmaatregel [slachtoffer 1]
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij [slachtoffer 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten 1 en 4 is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Schadevergoedingsmaatregel Nationale Politie
De rechtbank zal ten aanzien van de Nationale Politie afzien van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat de Nationale Politie als overheidsinstantie in staat moet worden geacht om de aan haar verschuldigde schadevergoeding te innen, althans om zich daartoe van juridische bijstand te voorzien. Daarmee ontvalt naar het oordeel van de rechtbank het belang voor de Nationale Politie bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 63 Sr.

10. De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
poging tot zware mishandeling;
feit 2, feit 3 en feit 4
(telkens) het misdrijf:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 6
het misdrijf:
mishandeling.
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het onder 6 bewezen verklaarde en ontslaat verdachte op dat onderdeel van alle rechtsvervolging;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
3 (drie) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering in de regio waar verdachte klinisch wordt geplaatst, op de door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang deze instelling dat nodig acht;
- zich laat opnemen in een forensisch klinische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich ambulant laat behandelen bij een forensische zorginstelling, te bepalen door de reclassering, indien en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht. De behandeling start aansluitend op de klinische opname na aanmelding door de toezichthouder. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verblijft in een instelling voor forensisch beschermd wonen, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische opname. Het verblijft duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- zich houdt aan de richtlijnen van de reclassering voor wat betreft alcohol- en drugsgebruik, ook als dit abstinentie inhoudt. Verdachte werkt mee aan de uitvoering van structurele urinecontroles en/of blaastesten;
- meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] (feit 6) in het geheel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feiten 1 en 4) toe tot een bedrag van € 508,75 (bestaande uit € 108,75 materiële schadevergoeding en € 400,-- immateriële schadevergoeding);
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 508,75 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij Nationale Politie (feit 3): van een bedrag van € 643,53 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2022);
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij Nationale Politie gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van de bewezen verklaarde feiten tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 508,75, (zegge: vijfhonderdacht euro en vijfenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 september 2022 ten behoeve van de benadeelde [slachtoffer 1] , en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 10 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het moment dat verdachte op grond van de zorgmachtiging wordt opgenomen in een zorginstelling en uiterlijk met ingang van 22 mei 2023.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.W. van Tol, voorzitter, mr. G.H. Meijer en mr. J. de Ruiter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Lautenbag, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Feit 1 en 4
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022434433. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 24 april 2023, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik was bij de Parkschool in Zwolle. Ik heb daar een losliggende stoeptegel gepakt en die tegel op de grond gegooid zodat hij in stukken brak. Ik heb de stukken steen op auto’s gegooid. Ik heb een steen tegen de voorbijrijdende auto van [slachtoffer 1] gegooid.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] van 19 september 2022, pagina 17, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit : Zware mishandeling (poging)
Plaats delict : Zwolle
Pleegdatum : 19 september 2022
Ik doe aangifte van poging zware mishandeling en vernieling van mijn personenauto merk Volkswagen Touran. Ik reed met mijn voertuig over de Westerlaan in de richting van de Willemskade. Toen ik ter hoogte van de Parkschool reed hoorde ik opeens een harde klap en gelijk viel er iets op mijn rechterarm. Ik voelde gelijk pijn aan mijn rechterarm hierdoor.
Ik ben daarna gelijk zo snel mogelijk met mijn voertuig op de Westerlaan gestopt en zag dat er een grote schade aan de voorruit was en dat tevens de achteruitkijkspiegel beschadigd is en de verlichting binnen in het voertuig beschadigd is.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 19 september 2022, pagina 38, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Vandaag 19-09-2022 liep ik samen met mijn vriend over de Westerlaan te Zwolle. Ter hoogte van de parkschool zag ik een man. Vervolgens zag ik dat hij stenen naar de voorbij rijdende auto's gooide. Ik zag dat hij de 2e auto die voorbij reed raakte met een steen. Ook hoorde ik duidelijk een klap.
Feit 6
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2021226221. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] van 20 mei 2021, pagina’s 5 en 6, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Feit : eenvoudige mishandeling
Plaats delict : Zwolle
Pleegdatum : 18 november 2020
Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met zijn linkerschouder een harde duw gaf. Door deze duw kwam ik heel hard met mijn linkerschouder tegen het kozijn van het voorportaal aan. Ik voelde dat [verdachte] mij hard met zijn linkerschouder en de rest van zijn lichaam tegen het kozijn bleef duwen. Ik zag dat [verdachte] het kozijn vastpakte. Ik voelde dat ik klem zat.
Ik voelde pijn aan mijn linker pols, linker onderarm en linker schouder. Ik voelde
direct toen [verdachte] mij zo hard tegen het kozijn duwde en ik klem zat ook pijn. De pijn in mijn schouder bleef . Het bleek dat mijn pees ingescheurd was, en dat hier vocht zat.
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 23, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik weet dat u van mij een verklaring op wil nemen met betrekking tot een incident op
18 november 2021 (de rechtbank begrijpt: 18 november 2020) waarbij een collega van mij genaamd [slachtoffer 3] gewond is geraakt. [verdachte] is een grote vent en ik zag dat hij met zijn volle gewicht een duw gaf tegen [slachtoffer 3] waardoor hij klem kwam te zitten tussen het kozijn en [verdachte] . [slachtoffer 3] is wat kleiner van postuur en zat dus echt klem.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer 2022434433. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.