In deze zaak gaat het om een bemiddelingsovereenkomst tussen een uitzendbureau, H.M.B. Uitzendorganisatie B.V., en een voormalige uitzendkracht, [eiser]. De kantonrechter heeft op 2 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het beroep van [eiser] op vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst wegens bedrog en misbruik van omstandigheden is verworpen. De rechter heeft echter partijen in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen waarom er mogelijk sprake kan zijn van dwaling in verband met de toepasselijkheid van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op de rechtsverhouding tussen hen.
De procedure begon met een tussenvonnis van 1 november 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 maart 2023. [eiser] heeft gesteld dat hij een bemiddelingsovereenkomst met HMB heeft gesloten, maar dat deze overeenkomst tot stand is gekomen onder valse voorwendselen. Hij vordert vernietiging van de overeenkomst en terugbetaling van de bemiddelingsvergoeding die hij aan HMB heeft betaald. HMB heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] onvoldoende feiten heeft aangedragen om zijn stellingen te onderbouwen. Wel heeft de rechter aangegeven dat er mogelijk een discussie is over de toepasselijkheid van de Waadi en dat [eiser] de gelegenheid krijgt om zijn standpunt hierover nader toe te lichten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij HMB vier weken de tijd krijgt om te reageren op de argumenten van [eiser].