ECLI:NL:RBOVE:2023:1639

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
10057973 \ CV EXPL 22-2885
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de vernietiging van een bemiddelingsovereenkomst tussen een uitzendbureau en een uitzendkracht

In deze zaak gaat het om een bemiddelingsovereenkomst tussen een uitzendbureau, H.M.B. Uitzendorganisatie B.V., en een voormalige uitzendkracht, [eiser]. De kantonrechter heeft op 2 mei 2023 een tussenuitspraak gedaan waarin het beroep van [eiser] op vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst wegens bedrog en misbruik van omstandigheden is verworpen. De rechter heeft echter partijen in de gelegenheid gesteld om nader te onderbouwen waarom er mogelijk sprake kan zijn van dwaling in verband met de toepasselijkheid van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi) op de rechtsverhouding tussen hen.

De procedure begon met een tussenvonnis van 1 november 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 30 maart 2023. [eiser] heeft gesteld dat hij een bemiddelingsovereenkomst met HMB heeft gesloten, maar dat deze overeenkomst tot stand is gekomen onder valse voorwendselen. Hij vordert vernietiging van de overeenkomst en terugbetaling van de bemiddelingsvergoeding die hij aan HMB heeft betaald. HMB heeft verweer gevoerd en betwist dat er sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] onvoldoende feiten heeft aangedragen om zijn stellingen te onderbouwen. Wel heeft de rechter aangegeven dat er mogelijk een discussie is over de toepasselijkheid van de Waadi en dat [eiser] de gelegenheid krijgt om zijn standpunt hierover nader toe te lichten. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij HMB vier weken de tijd krijgt om te reageren op de argumenten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 10057973 \ CV EXPL 22-2885
Vonnis van 2 mei 2023
in de zaak van
[eiser], handelend onder de naam
[bedrijf 1],
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. C.W. Simonis,
tegen
de besloten vennootschap
H.M.B. UITZENDORGANISATIE B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] en kantoorhoudende in [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen HMB ,
gemachtigde: mr. F.H.A. Groenendal.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 november 2022, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zou worden gehouden;
- de mondelinge behandeling van 30 maart 2023, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
1.2.
Ten slotte heeft de kantonrechter bepaald dat vandaag vonnis zal worden gewezen.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de bemiddelingsovereenkomst die HMB met [eiser] heeft gesloten, op grond waarvan [eiser] een bemiddelingsvergoeding verschuldigd is over de uren die hij als zzp’er bij [bedrijf 3] (de voormalige inlener) heeft gewerkt. De vraag is of deze overeenkomst vernietigbaar is wegens bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling.
2.2.
De kantonrechter verwerpt het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden. In verband met het beroep op (wederzijdse) dwaling zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten met betrekking tot de toepasselijkheid van de Waadi op de rechtsverhouding tussen partijen nader toe te lichten.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is lasser. Van 20 mei 2018 tot 4 oktober 2019 is [eiser] op basis van een uitzendovereenkomst in dienst geweest van HMB . In die tijd is [eiser] ingeleend door [bedrijf 3]
3.2.
In het najaar van 2019 wilde [bedrijf 3] [eiser] overnemen. Eerst was het de bedoeling dat [eiser] in loondienst zou komen, maar [eiser] wilde meer vakantiedagen dan [bedrijf 3] kon aanbieden. Daarom is hij als zzp’er voor [bedrijf 3] gaan werken. Op 1 oktober 2019 hebben [eiser] en [bedrijf 3] daartoe schriftelijk een overeenkomst van opdracht gesloten. Het overeengekomen loon van [eiser] bedroeg € 38,00 per uur exclusief btw.
3.3.
Rond 7 oktober 2019 hebben [eiser] en HMB een schriftelijke bemiddelingsovereenkomst gesloten. In deze bemiddelingsovereenkomst staat dat de intermediair ( HMB ) de zelfstandige ( [eiser] ) en de opdrachtgever ( [bedrijf 3] ) met elkaar in contact brengt. De vergoeding voor die dienstverlening bestaat volgens de overeenkomst uit een variabele vergoeding van € 3,00 per uur exclusief btw.
3.4.
[eiser] heeft tot de zomer van 2020 op basis van de bemiddelingsovereenkomst met HMB als zzp’er voor [bedrijf 3] gewerkt. [eiser] heeft 1089,25 uren voor [bedrijf 3] gewerkt, waarover HMB de overeengekomen bemiddelingsvergoeding bij [eiser] in rekening heeft gebracht. [eiser] heeft in totaal een bemiddelingsvergoeding van € 3.953,97 inclusief btw aan HMB betaald. Na de zomer van 2020 heeft [eiser] nog een periode rechtstreeks voor [bedrijf 3] gewerkt.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat de bemiddelingsovereenkomst met HMB door bedrog, misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling tot stand is gekomen. [eiser] vordert daarom dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bemiddelingsovereenkomst tussen [eiser] en HMB van 7 oktober 2019 op grond van bedrog, misbruik van omstandigheden of dwaling zal vernietigen;
II. HMB veroordeelt om aan [eiser] een bedrag van € 3.953,97 (terug) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 oktober 2020, dan wel vanaf de datum van de dagvaarding;
III. HMB veroordeelt in de buitengerechtelijke incassokosten van € 520,40.
4.2.
HMB voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.

5.De beoordeling

5.1.
Blijkens de dagvaarding en de conclusie van antwoord zijn partijen het niet eens over de berekening van het aantal uren dat [eiser] voor [bedrijf 3] gewerkt zou hebben voordat hij door [bedrijf 3] kon worden overgenomen en vanaf welke datum die uren berekend zouden moeten worden. Ter zitting is gebleken dat beide partijen vinden dat het debat hierover voor de beoordeling van het onderhavige geschil niet relevant is. De kantonrechter zal deze discussie dan ook buiten beschouwing laten.
5.2.
[eiser] heeft aan zijn beroep op vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst wegens bedrog, misbruik van omstandigheden en dwaling het volgende ten grondslag gelegd. Op het moment dat [eiser] niet in loondienst, maar als zzp’er voor [bedrijf 3] besloot te gaan werken, heeft [eiser] contact opgenomen met HMB . In een gesprek met de heer [medewerker] van HMB heeft [medewerker] volgens [eiser] gezegd dat [eiser] alleen via een bemiddelingsovereenkomst voor [bedrijf 3] kon werken. HMB zou [eiser] tegemoetkomen en een bemiddelingsvergoeding van € 3,00 per uur berekenen in plaats van de gebruikelijke € 5,00 per uur. Geheel te goeder trouw heeft [eiser] daarmee ingestemd. Bij [bedrijf 3] heeft [eiser] vervolgens een loon van € 38,00 per uur gevraagd, zodat hij € 35,00 per uur zou overhouden. Ongeveer een half jaar later hoorde [eiser] van [bedrijf 3] dat hij geen bemiddelingsovereenkomst met HMB had hoeven sluiten om voor [bedrijf 3] te kunnen werken. Toen HMB daarmee werd geconfronteerd, is HMB gestopt met het factureren van de bemiddelingsvergoeding aan [eiser] . Naar de mening van [eiser] heeft HMB hem misleid door hem onder valse voorwendselen de bemiddelingsovereenkomst te laten tekenen. Als [eiser] had geweten dat een bemiddelingsovereenkomst met bemiddelingsvergoeding niet nodig waren om voor [bedrijf 3] te kunnen werken, dan had hij de bemiddelingsovereenkomst niet gesloten, aldus [eiser] .
5.3.
Volgens HMB bestaat er geen grond voor vernietiging van de bemiddelingsovereenkomst. [eiser] is naar HMB gekomen, omdat hij er met [bedrijf 3] niet uitkwam. Daarom heeft HMB – na de bemiddeling al mondeling te zijn overeengekomen – bemiddeld bij de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht tussen [eiser] en [bedrijf 3] . HMB heeft met [bedrijf 3] onderhandeld en is met [bedrijf 3] een uurloon van € 38,00 overeengekomen. HMB heeft daarvoor via de bemiddelingsovereenkomst een vergoeding in rekening gebracht. Dit is voor HMB een gebruikelijke werkwijze. [eiser] ging als zzp’er werken voor [bedrijf 3] en had daardoor commercieel belang bij de overeenkomst. HMB heeft het contact tussen [eiser] en [bedrijf 3] tot stand gebracht en had recht op een vergoeding. HMB betwist dat zij [eiser] heeft misleid; zij stelt de overeenkomst juist aan [eiser] te hebben meegegeven en te hebben geadviseerd er een advocaat naar te laten kijken. Bovendien handelde [eiser] zelf ook in de uitoefening van zijn bedrijf en niet als werknemer in loondienst. Dat HMB na de mededeling van [bedrijf 3] is gestopt met het factureren van de bemiddelingsvergoeding, is omdat HMB een afweging heeft gemaakt tussen het behouden van haar klant en het geschil met [eiser] over de bemiddelingsvergoeding.
Bedrog (artikel 3:44 lid 1 en 3 BW)
5.4.
De kantonrechter overweegt dat voor bedrog is vereist dat HMB opzettelijk aan [eiser] een onjuiste mededeling heeft gedaan of een feit dat zij had moeten mededelen, heeft verzwegen, waardoor zij [eiser] tot het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst heeft bewogen. [eiser] heeft niet voldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat daar sprake van is geweest. Mede gelet op het feit dat HMB heeft toegelicht dat zij de vergoeding in rekening brengt voor haar bemiddelingswerkzaamheden en dat dat een gebruikelijke werkwijze is in haar bedrijf en de uitzendbranche, is van opzet om [eiser] te misleiden niets gebleken. Het beroep van [eiser] op bedrog slaagt niet.
Misbruik van omstandigheden (artikel 3:44 lid 1 en 4 BW)
5.5.
Ook voor een beroep op misbruik van omstandigheden heeft [eiser] onvoldoende gesteld. Voor een geslaagd beroep op deze vernietigingsgrond is onder andere vereist dat sprake is van een bijzondere omstandigheid, zoals een noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid. Daarnaast moet sprake zijn van het bevorderen van het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst terwijl HMB had moeten weten dat [eiser] daartoe niet verplicht was, en van causaal verband tussen de bijzondere omstandigheid en het sluiten van de bemiddelingsovereenkomst. Daarvan is in dit geval niets gebleken. Tijdens de mondelinge behandeling is juist gebleken dat HMB meent dat zij de juiste informatie heeft verstrekt. Ook heeft HMB onweersproken gesteld dat het sluiten van een bemiddelingsovereenkomst een gebruikelijke werkwijze is binnen haar bedrijf en in de uitzendbranche, en dat de bemiddelingsvergoeding dus niet alleen in de situatie met [eiser] op deze manier is overeengekomen. Tot slot heeft HMB onweersproken gesteld dat zij de bemiddelingsovereenkomst aan [eiser] heeft meegegeven en hem heeft geadviseerd er een advocaat naar te laten kijken. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op misbruik van omstandigheden niet.
Dwaling (artikel 6:228 BW)
5.6.
Het standpunt van [eiser] dat HMB hem had moeten informeren over het overnamerecht dat is opgenomen in de overeenkomst tussen HMB en [bedrijf 3] , leidt niet tot een geslaagd beroep op dwaling (dan wel bedrog of misbruik van omstandigheden). Weliswaar is in de uitzendingsovereenkomst tussen HMB en [bedrijf 3] bepaald dat [bedrijf 3] een ingeleende werknemer mag overnemen, maar dat is een contractuele afspraak tussen HMB en [bedrijf 3] . Daar kan [eiser] zonder nadere toelichting geen rechten aan ontlenen. Bovendien kan uit die afspraak niet worden afgeleid dat [eiser] en HMB geen nadere voorwaarden over een overname kunnen afspreken.
5.7.
Ter zitting heeft [eiser] aanvullend betoogd dat sprake is van (wederzijdse) dwaling. Volgens [eiser] is in dit geval namelijk de Wet allocatie arbeid door intermediairs (hierna: Waadi) van toepassing op de rechtsverhouding tussen partijen en geldt de Waadi ook ten opzichte van [eiser] als zzp’er. Volgens [eiser] brengt dat mee dat HMB de totstandkoming van een overeenkomst tussen [eiser] en [bedrijf 3] niet mag belemmeren en van [eiser] geen financiële vergoeding mocht vragen. De dwaling over de toepasselijkheid van de Waadi en de rechten en verplichten die daaruit voortvloeien, bestond niet alleen bij [eiser] , maar ook aan de zijde van HMB , want (ook) zij weet kennelijk niet dat de overeenkomst in strijd is met de Waadi zodat sprake is van wederzijdse dwaling, aldus [eiser] .
5.8.
HMB heeft betwist dat de Waadi in deze situatie van toepassing is, omdat het gaat over een bemiddelingsovereenkomst met een zelfstandige.
5.9.
[eiser] heeft pas tijdens de mondelinge behandeling een beroep op de Waadi gedaan. Daardoor is het debat tussen partijen over de toepasselijkheid van de Waadi niet afgerond. De kantonrechter zal partijen de gelegenheid geven om hun standpunten nader toe te lichten. Het is in dit geval aan [eiser] om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat de Waadi op de rechtsverhouding tussen [eiser] , HMB en [bedrijf 3] van toepassing is. De algemene stelling dat de Waadi ook van toepassing is op zzp’ers is daarvoor niet voldoende. Per situatie moet feitelijk worden getoetst of is voldaan aan de omschrijving van het begrip ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ in de zin van artikel 1 lid 1, onder c, Waadi (vgl. ECLI:NL:HR:2022:751). Daarna moet beoordeeld worden of de bemiddelingsvergoeding als tegenprestatie in strijd is met de Waadi. De kantonrechter zal [eiser] daarom in de gelegenheid stellen om nader te onderbouwen waaruit blijkt dat de Waadi van toepassing is en waarom sprake is van (wederzijdse) dwaling. Daarna krijgt HMB vier weken de tijd voor het nemen van een antwoordakte.
5.10.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
dinsdag 30 mei 2023om [eiser] in de gelegenheid te stellen om bij akte nader te onderbouwen waaruit blijkt dat de Waadi van toepassing is en waarom sprake is van (wederzijdse) dwaling, waarna HMB vier weken de tijd krijgt om daarop bij antwoordakte te reageren;
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.N.R. Wegerif en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2023. (SB)