ECLI:NL:RBOVE:2023:1610

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
C/08/295205 / KG ZA 23-74
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor gebruik van perceel op grond van ladderrecht voor metselwerkzaamheden aan woning

In deze zaak vordert eiser, op basis van artikel 5:56 BW (het ladderrecht), toestemming om gebruik te maken van het perceel van gedaagden voor metselwerkzaamheden aan zijn in aanbouw zijnde woning. Gedaagden weigeren deze toestemming en stellen dat zij gewichtige redenen hebben, waaronder een lopende procedure tegen de omgevingsvergunning van eiser. De voorzieningenrechter oordeelt dat gedaagden geen gewichtige redenen hebben om het gebruik van hun perceel te weigeren. Het belang van eiser om zijn woning af te bouwen weegt zwaarder dan de bezwaren van gedaagden. De voorzieningenrechter wijst de vordering van eiser toe, met de bepaling dat hij gebruik mag maken van het perceel van gedaagden voor de duur van één maand, met een dwangsom voor het geval gedaagden in gebreke blijven. Tevens worden gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : C/08/295205 / KG ZA 23-74
PROCES-VERBAALvan de mondelinge uitspraak van 26 april 2023 in de zaak van:
[eiser], wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. M.H.J. Booijink te Almelo,
tegen

1.[gedaagde 1] , wonende te [woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde 2], wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna gezamenlijk te noemen [gedaagde 1 en 2] ,
advocaat: mr. P.F. Wolbers te Hengelo.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2023.
Tegenwoordig:
- mr. A.M. van Diggele, voorzieningenrechter;
- mr. S.M. Diepenmaat, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschenen:
- de heer [eiser] , bijgestaan door zijn advocaat mr. Booijink;
- de heer en mevrouw [gedaagde 1 en 2] , bijgestaan door hun advocaat mr. Wolbers.
De voorzieningenrechter stelt vast dat beide partijen zijn verschenen.
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter ter zitting mondeling uitspraak gedaan.

1.De beslissing

De voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde 1 en 2] om [eiser] toe te staan om vanaf 1 mei 2023 voor de duur van één maand, gebruik te maken van het perceel van [gedaagde 1 en 2] , ten behoeve van het door [eiser] te (laten) verrichten van werkzaamheden aan de woning gelegen aan de
[adres] te [woonplaats 2] , welke werkzaamheden zullen bestaan uit het opmetselen van de buitenmuur alsmede andersoortige werkzaamheden die hiermee samenhangen, op straffe van een dwangsom van € 200,- voor iedere dag dat [gedaagde 1 en 2] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 15.000,-;
veroordeelt [gedaagde 1 en 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.141,57, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
veroordeelt [gedaagde 1 en 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [gedaagde 1 en 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en explootkosten van betekening van het vonnis en te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
verklaart dit vonnis tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.

2.De gronden van de beslissing

2.1.
[eiser] vordert op grond van artikel 5:56 BW (het ladderrecht) gebruik te mogen maken van het perceel van [gedaagde 1 en 2] om metselwerkzaamheden te verrichten aan zijn in aanbouw zijnde woning. Hiervoor is nodig dat een deel van de schutting van [gedaagde 1 en 2] tijdelijk, gedurende enkele weken, gedemonteerd wordt.
2.2.
[gedaagde 1 en 2] willen niet dat [eiser] gebruik maakt van hun perceel voor de werkzaamheden en weigeren toestemming. [gedaagde 1 en 2] voeren aan dat zij een gewichtige reden hebben voor deze weigering, inhoudende dat er over de bouw van de woning van [eiser] nog een zaak aanhangig is bij de bestuursrechter. In deze procedure zijn [gedaagde 1 en 2] opgekomen tegen de aan [eiser] verleende omgevingsvergunning voor deze bouw. [gedaagde 1 en 2] willen niet dat de bouw wordt afgerond, terwijl er nog een procedure loopt die zou kunnen meebrengen dat de werkzaamheden (deels) ongedaan moeten worden gemaakt. Daarnaast maken [gedaagde 1 en 2] zich zorgen over de veiligheid van hun eigendommen wanneer de schutting wordt verwijderd, ervaren zij overlast van bouwvuil en zijn er praktische bezwaren in verband met het vieren van een verjaardag en vakantie.
2.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Het spoedeisend belang in deze zaak volgt voldoende uit het feit dat het niet spoedig afwerken van de woning van [eiser] kan leiden tot bouwkundige- en constructieve gebreken door blootstelling aan het weer, alsook uit de oplopende bouwkosten.
2.4.
Artikel 5:56 BW bepaalt dat wanneer het voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van een onroerende zaak noodzakelijk is van een andere onroerende zaak tijdelijk gebruik te maken, de eigenaar van deze zaak gehouden is dit na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toe te staan, tenzij er voor deze eigenaar gewichtige redenen bestaan dit gebruik te weigeren of tot een later tijdstip te doen uitstellen.
2.5.
Beoordeeld moet worden, of [gedaagde 1 en 2] gewichtige redenen hebben om het gebruik van hun perceel door [eiser] te weigeren of uit te stellen. Bij de beantwoording van deze vraag moeten de belangen van partijen worden afgewogen en moet worden beoordeeld of de gevorderde voorzieningen gerechtvaardigd zijn.
Voor toewijzing van deze vordering in kort geding is ook nodig dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter, later oordelend, ook tot het oordeel zal komen dat de vordering dient te worden toegewezen.
2.6.
Het belang van [eiser] is er in gelegen dat de werkzaamheden aan zijn woning op korte termijn kunnen worden afgerond en het in aanbouw zijnde gedeelte niet langer blootgesteld blijft aan het weer waardoor (verdere) schade en bouwkosten worden voorkomen. Daartegenover staan de belangen van [gedaagde 1 en 2] om geen (tijdelijke) last te ondervinden van de werkzaamheden, zolang nog geen rechterlijk oordeel is geveld in de door hen aangespannen procedure tegen de omgevingsvergunning, alsook de aangevoerde praktische bezwaren.
2.7.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangen van [eiser] zwaarder wegen dan de belangen van [gedaagde 1 en 2] . Daarbij weegt de voorzieningenrechter mee dat aan [eiser] een omgevingsvergunning voor de bouw van zijn woning is verleend en er daarom vanuit moet worden gegaan dat [eiser] gerechtigd is om te bouwen. Ter zitting heeft [eiser] onweersproken gesteld dat de bouw niet afwijkt van de omgevingsvergunning en aldus de aanbouw onderdeel is van het oorspronkelijke bouwplan. Het is begrijpelijk dat [gedaagde 1 en 2] , gelet op hun bezwaren tegen deze bouw, nog geen last van die bouw willen ondervinden voordat de bestuursrechter uitspraak heeft gedaan over de verleende omgevingsvergunning. Echter, het afwachten van deze uitspraak kan in redelijkheid niet van [eiser] worden gevergd. Deze uitspraak wordt niet op dusdanig korte termijn verwacht en deze uitspraak hoeft ook geen definitief oordeel te zijn over de vergunning, nu van deze uitspraak nog in hoger beroep kan worden gegaan. Aldus kan de onzekerheid van [gedaagde 1 en 2] over de omgevingsvergunning nog lange tijd voortduren. Bovendien is de last die [gedaagde 1 en 2] kunnen ervaren door het gebruik van hun perceel tijdelijk van aard en dient [eiser] eventuele schade die ontstaat door gebruik van het perceel aan [gedaagde 1 en 2] te vergoeden. Het belang dat [eiser] heeft bij het spoedig afronden van de bouw en het voorkomen van (verdere) schade die weersomstandigheden kunnen veroorzaken zolang de bouw niet wordt afgerond, wegen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder. De voorzieningenrechter geeft [eiser] mee om bij de uitvoering van de werkzaamheden zoveel mogelijk rekening te houden met de ter zitting geuite wensen van [gedaagde 1 en 2] , bijvoorbeeld waar het betreft de exacte periode van uitvoering en het waarborgen van veiligheid van eigendommen.
2.8.
De conclusie is dat de voorzieningenrechter de vorderingen van [eiser] toewijst, met dien verstande dat de termijn waarbinnen [eiser] gebruik mag maken van het perceel van [gedaagde 1 en 2] wordt beperkt tot één maand, aldus van 1 mei 2023 tot 1 juni 2023. Ook wordt de dwangsom gematigd.
2.9.
[gedaagde 1 en 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
  • griffierecht € 314,00
  • kosten dagvaarding € 130,57
  • salaris advocaat € 697,00
Totaal € 1.141,57
2.10.
De nakosten en rente over de proceskosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. A.M. van Diggele, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
Waarvan proces-verbaal,
De rechter