ECLI:NL:RBOVE:2023:1607

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
3 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
C/08/285275 / HA ZA 22-314
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot betaling van koopprijs van sanitair units na ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel op 3 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] B.V. en [gedaagde] B.V. De eiseres vorderde betaling van de resterende koopprijs van geleverde sanitair units, terwijl de gedaagde stelde dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde inderdaad de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden, omdat de leverancier, [bedrijf 1], tekort was geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De units waren niet tijdig geleverd en vertoonden gebreken, met name op het gebied van de elektrische aansluiting, wat veiligheidsrisico's met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde de overeenkomst kon ontbinden op basis van de tekortkomingen van [bedrijf 1]. Hierdoor werd de vordering van de eiseres afgewezen en werd zij veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de kosten aan de zijde van de gedaagde begroot op € 4.369,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige en deugdelijke nakoming van contractuele verplichtingen en de gevolgen van ontbinding in het geval van tekortkomingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/285275 / HA ZA 22-314
Vonnis van 3 mei 2023
in de zaak van
[eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres, hierna genoemd: “ [eiseres] ”,
advocaat: mr. P.M. Jongeling,
tegen
[gedaagde] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde, hierna genoemd: “ [gedaagde] ”,
advocaat: mr. S.J. Bruins Slot.

1.Samenvatting

1.1.
[gedaagde] heeft zogenaamde sanitair units (hierna: “de units”) gekocht en geleverd gekregen van de heer [naam] , handelend onder de naam [website 1] (hierna: “ [bedrijf 1] ”). De units zijn door [eiseres] geproduceerd. Afgezien van een aanbetaling, heeft [gedaagde] de met [bedrijf 1] overeengekomen koopprijs onbetaald gelaten. [eiseres] vordert dat [gedaagde] de resterende koopprijs aan haar betaalt, waarbij [eiseres] stelt dat [bedrijf 1] haar de opdracht (last) heeft gegeven om deze vordering op [gedaagde] te innen. [gedaagde] voert daartegen aan dat zij de koopovereenkomst met [bedrijf 1] rechtsgeldig heeft ontbonden. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [gedaagde] op ontbinding slaagt. De vordering van [eiseres] zal daarom worden afgewezen.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de rechtbank het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), feiten uiteenzetten die tussen partijen niet ter discussie staan (onder 3.), en de vordering nader omschrijven (onder 4.).

2.Het procesverloop

2.1.
[eiseres] heeft [gedaagde] in deze procedure betrokken bij dagvaarding van 23 augustus 2022. [gedaagde] voert verweer, waartoe zij een conclusie van antwoord heeft genomen. Op 19 oktober 2022 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen, waarin is bepaald dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 februari 2023. Daarbij heeft [eiseres] gebruik gemaakt van spreekaantekeningen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat vonnis zal worden gewezen.
3. Vaststaande feiten
3.1.
Bij de beoordeling wordt uitgegaan van de volgende vaststaande feiten:
( a) In augustus 2022 heeft [gedaagde] een inkooporder aan [bedrijf 1] toegezonden voor de levering van de units tegen een prijs van € 49.610 inclusief btw, volgend op een door [bedrijf 1] uitgebrachte offerte. Vervolgens heeft [bedrijf 1] een factuur aan [gedaagde] verstuurd voor een aanbetaling van € 14.883 inclusief btw, samen met een orderbevestiging. [gedaagde] heeft de aanbetaling voldaan.
( b) De units zijn begin november 2021 door [bedrijf 1] aan [gedaagde] geleverd. [gedaagde] heeft [bedrijf 1] op 23 november 2021 in gebreke gesteld met betrekking tot de elektrische en sanitaire aansluiting van de units, waarbij [bedrijf 1] is aangemaand om de gebreken uiterlijk op 14 december 2021 te verhelpen.
( c) [gedaagde] heeft op 22 december 2021 aan [bedrijf 1] verklaard de overeenkomst te ontbinden.

4.De vordering

4.1.
[eiseres] vordert (verkort weergegeven) veroordeling van [gedaagde] om haar € 34.727 te betalen, te vermeerderen met wettelijke handelsrente.
4.2.
[eiseres] legt daaraan ten grondslag dat [bedrijf 1] uit hoofde van de koopovereenkomst een vordering op [gedaagde] heeft tot betaling van de resterende koopprijs; en dat [eiseres] bevoegd is om deze vordering te innen (op eigen naam) op grond van lastgeving door [bedrijf 1] .
4.3.
[gedaagde] voert als verweer aan dat zij de overeenkomst heeft ontbonden, zodat zij van haar betalingsverbintenis is bevrijd.

5.De beoordeling

De lastgeving aan [eiseres]

5.1.
Aanvankelijk bestreed [gedaagde] dat [eiseres] voor de ingestelde rechtsvordering een toereikende lastgevingsovereenkomst met [bedrijf 1] heeft gesloten. Dat verweer heeft [gedaagde] tijdens de mondelinge behandeling laten vallen. Daar staat tegenover dat partijen tijdens de zitting een in het proces-verbaal vastgelegde (vaststellings)overeenkomst hebben gesloten, met de strekking dat [eiseres] de aanbetaling die [gedaagde] aan [bedrijf 1] heeft gedaan zal terugbetalen, vermeerderd met kosten voor het stallen van de units, als haar vordering onherroepelijk wordt afgewezen.
De overeenkomst
5.2.
De rechtbank kwalificeert de overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijf 1] , net als partijen, als een koopovereenkomst.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de algemene voorwaarden van [gedaagde] op de overeenkomst van toepassing en niet vernietigbaar, anders dan [eiseres] betoogt. Dit oordeel wordt als volgt gemotiveerd.
5.3.1.
De overeenkomst is tot stand gekomen doordat [bedrijf 1] het in de inkooporder van [gedaagde] vervatte aanbod heeft aanvaard. Die aanvaarding is gelegen in de toezending van de factuur met orderbevestiging door [bedrijf 1] . In de inkooporder van [gedaagde] zijn algemene inkoopvoorwaarden op de overeenkomst van toepassing verklaard. Bovenaan de inkooporder is namelijk vermeld dat de order wordt verstrekt “
conform de algemene inkoopvoorwaarden van [gedaagde] B.V.”. Daarnaast staat onderaan de inkooporder (op beide pagina’s): “
Unless otherwise agreed in writing all our Purchase Orders are subject to the General Purchase Terms and Conditions of [gedaagde] . These general terms and conditions can be found on our website [website 2]”. Anders dan [eiseres] bepleit, zien deze twee verwijzingen op dezelfde set voorwaarden en behoorde [bedrijf 1] dat redelijkerwijs ook te begrijpen. De inkooporder, die per e-mail als pdf-bestand aan [bedrijf 1] is toegezonden, bevat in de tekst van de Engelstalige verwijzing een hyperlink naar een webpagina. De webpagina verwijst met een hyperlink naar slechts één set voorwaarden, zo heeft [gedaagde] onweersproken gesteld.
5.3.2.
Anders dan [eiseres] betoogt, komt geen werking toe aan de verwijzing naar de algemene voorwaarden van [bedrijf 1] die is opgenomen in haar offerte. De offerte moet namelijk geacht worden door [gedaagde] te zijn verworpen, aangezien de inkooporder daarvan significant afwijkt (artikel 6:255 lid 1 BW); de inkooporder vermeldt anders dan de offerte dat [bedrijf 1] de units na levering ook moest opbouwen, en de aanbetaling is verminderd van vijftig procent naar dertig procent.
5.3.3.
Aan de in de factuur van [bedrijf 1] opgenomen verwijzing naar haar algemene voorwaarden komt evenmin werking toe. [bedrijf 1] heeft na het versturen van die factuur namelijk nadrukkelijk aanvaard dat (uitsluitend) de algemene voorwaarden van [gedaagde] op de overeenkomst van toepassing zijn behoudens een enkel artikel, zo stelt de rechtbank vast. In reactie op de ontvangst van de bewuste factuur heeft [gedaagde] aan [bedrijf 1] bericht dat háár algemene voorwaarden van toepassing zijn, zoals vermeld in de inkooporder. Vervolgens hebben [bedrijf 1] en [gedaagde] telefonisch gesproken over de inkoopvoorwaarden van [gedaagde] , waarbij [bedrijf 1] heeft aangegeven dat zij niet kon voldoen aan het daarin opgenomen artikel 9.1 (waarin is bepaald dat de verkoper over een bepaalde ISO-certificering moet beschikken), zo staat niet ter discussie. Vervolgens heeft [bedrijf 1] een aangepaste factuur met orderbevestiging aan [gedaagde] toegezonden waarop is vermeld: “
Met betrekking tot de algemene inkoopvoorwaarden van [ [gedaagde] ] artikel 9.1 moet ik hierbij aangeven dat wij niet voldoen aan de norm van ISO-certificering. Heden met [ [gedaagde] ] hierover gesproken en afgesproken dat dit artikel niet van toepassing is. Verder akkoord”. De enige redelijke uitleg van deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [eiseres] betoogt, dat [bedrijf 1] heeft ingestemd met de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden van [gedaagde] behoudens artikel 9.1.
5.3.4.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] geen redelijke mogelijkheid aan [bedrijf 1] heeft geboden om kennis te nemen van haar algemene inkoopvoorwaarden, zoals bedoeld in artikel 6:233 sub b BW. Uit het voorgaande volgt immers dat [bedrijf 1] feitelijk kennis heeft genomen van die voorwaarden en de toepasselijkheid daarvan expliciet heeft aanvaard, afgezien van artikel 9.1. In het licht van die omstandigheid is onaanvaardbaar dat [eiseres] zich beroept op de vernietigingsgrond van artikel 6:233 sub b BW (artikel 6:248 lid 2 BW). Zodoende kan in het midden blijven of, naar ter discussie staat, [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gegeven tot kennisneming van haar voorwaarden door middel van de hyperlink in de inkooporder.
Het beroep op ontbinding slaagt
5.4.
Iedere tekortkoming van [bedrijf 1] in de nakoming van een van haar verbintenissen geeft aan [gedaagde] de bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 lid 1 BW). Daarnaast is voor de bevoegdheid tot ontbinding vereist dat [bedrijf 1] in verzuim is geraakt (artikel 6:265 lid 2 BW).
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] de overeenkomst rechtsgeldig heeft ontbonden. Zoals hierna zal worden gemotiveerd, is [bedrijf 1] namelijk tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, is [bedrijf 1] in verzuim geraakt en staat de tenzij-bepaling uit artikel 6:265 BW niet aan ontbinding in de weg.
Tekortkoming
5.6.
De rechtbank stelt vast dat [bedrijf 1] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst.
5.6.1.
Ten eerste heeft [bedrijf 1] de units niet binnen de overeengekomen levertermijn geleverd. De units zijn begin november 2021 geleverd, terwijl de door [bedrijf 1] geaccepteerde inkooporder een leverdatum van 29 september 2021 vermeldt. Hoewel de factuur van [bedrijf 1] een levertijd noemt van “ongeveer zes weken of zoveel korter indien mogelijk”, is niet gesteld of gebleken dat [gedaagde] daaruit heeft moeten begrijpen dat [bedrijf 1] wilde afwijken van de levertermijn uit de inkooporder. Gerekend vanaf de factuurdatum, namelijk 18 augustus 2021, verstreek de daarin opgenomen zes weken-termijn op 19 september 2021, wat aansluit bij de levertermijn uit de inkooporder. Bovendien mocht [gedaagde] uit het gegeven dat [bedrijf 1] in reactie op haar order een factuur met orderbevestiging toezond, als uitgangspunt afleiden dat [bedrijf 1] de condities van haar order aanvaardde. Als [bedrijf 1] niettemin zou hebben bedoeld om door middel van haar factuur een afwijkend tegenvoorstel te doen met betrekking tot de levertermijn, dan had het op haar weg gelegen om dat nadrukkelijk aan de orde te stellen.
5.6.2.
Ten tweede zijn de door [bedrijf 1] geleverde units gebrekkig, waardoor zij niet voldoen aan de koopovereenkomst. De gebreken zien met name op de elektrische aansluiting van de units. Hiernaar is op 16 december 2021 in opdracht van [gedaagde] onderzoek gedaan door een deskundige, namelijk Net-Linq Inspectie & Advies B.V. (hierna: “Net-Linq”). Net-Linq concludeert in haar rapport van 22 december 2021 dat de elektrische installatie van de units niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, dat het risico bestaat dat de units onder spanning komen te staan en dat sprake is van brandgevaar. Zij adviseert om de units in de huidige staat niet in gebruik te nemen. [eiseres] heeft de door Net-Linq gerapporteerde veiligheidsrisico’s niet gemotiveerd bestreden.
Verzuim
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank is [bedrijf 1] in verzuim geraakt, anders dan [eiseres] betoogt.
5.7.1.
In de eerste plaats volgt het verzuim van [bedrijf 1] op grond van artikel 6:83 sub a BW uit het overschrijden van de overeengekomen levertermijn (zie 5.4.2). [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat de levertermijn uit de inkooporder niet als fatale termijn is bedoeld.
Ook uit artikel 13.1 van de algemene inkoopvoorwaarden van [gedaagde] volgt dat het verzuim door de te late levering is ingetreden, zonder dat daarvoor een ingebrekestelling was vereist. Dat [bedrijf 1] wel (onverplicht) door [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om de gebreken van de units te herstellen, maakt anders dan [eiseres] betoogt niet zonder meer dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van haar rechten uit het toen reeds ingetreden verzuim.
5.7.2.
Los van het voorgaande, volgt het verzuim van [bedrijf 1] ook uit het feit dat zij de gebreken van de units niet binnen de termijn uit de ingebrekestelling heeft verholpen (artikel 6:82 BW). Anders dan [eiseres] betoogt, moet de door [gedaagde] uitgebrachte ingebrekestelling geacht worden zich ook uit te strekken tot de veiligheidsrisico’s rond de elektrische aansluiting van de units waarover Net-Linq later heeft gerapporteerd. De ingebrekestelling vermeldt dat zowel de elektrische als de sanitaire aansluiting van de units niet voldoet en dat alle problemen op 14 december 2021 moeten zijn opgelost, met verwijzing naar een opsomming van geconstateerde problemen uit een tweetal eerdere e-mails van [gedaagde] (waarbij de ene e-mail ziet op de elektrische aansluiting en de andere e-mail op de sanitaire aansluiting). In haar bewuste e-mail betreffende de elektrische aansluiting schreef [gedaagde] verder: “
Kortom, de elektra is niet volgens de norm geïnstalleerd. Graag horen we hoe en hoe snel e.e.a. opgelost kan worden. We zouden de units graag op korte termijn in gebruik willen nemen, maar dat is niet mogelijk op deze manier”. [bedrijf 1] heeft uit de ingebrekestelling moeten begrijpen dat [gedaagde] zodanig herstel verlangde dat de units daarna met betrekking tot (onder meer) de elektrische aansluiting volledig aan de overeenkomst zouden voldoen. Kennelijk hééft [bedrijf 1] de ingebrekestelling ook zo begrepen; [bedrijf 1] antwoordde daarop namelijk, onder meer, dat zij de elektrische installatie conform de normen zou laten aanpassen en dat [gedaagde] erop kon vertrouwen dat de units daarna aan de normen zouden voldoen. Om de units in overeenstemming te brengen met de overeenkomst was (mede) noodzakelijk om de bewuste veiligheidsrisico’s weg te nemen, ook al waren deze niet inbegrepen in door [gedaagde] gedeelde opsomming. Het lag op de weg van [bedrijf 1] als professioneel verkoper om zelfstandig na te gaan welk herstel verricht moest worden voor een behoorlijke nakoming van haar prestatieplicht.
De tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW
5.8.
[eiseres] stelt dat het tekortschieten van [bedrijf 1] de ontbinding van de overeenkomst niet rechtvaardigt. [eiseres] beroept zich aldus op de tenzij-bepaling uit artikel 6:265 BW (zie 5.4).
5.9.
Het beroep van [eiseres] op de tenzij-bepaling van artikel 6:265 BW slaagt niet.
5.9.1.
In de eerste plaats zijn [bedrijf 1] en [gedaagde] rechtsgeldig overeengekomen dat de tenzij-bepaling in dit geval niet van toepassing is, zodat [bedrijf 1] zich daarop niet kan beroepen. Op grond van artikel 13.1 van de inkoopvoorwaarden van [gedaagde] geldt een van de wet afwijkende ontbindingsregeling. Deze bepaling luidt als volgt: “Leverancier is zonder nadere ingebrekestelling in verzuim: indien de Leverancier één of meer van haar verplichtingen uit hoofde van de Overeenkomst niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomt. [gedaagde] is, onverminderd de overige aan haar toekomende rechten en zonder verplichting tot schadevergoeding bevoegd de Overeenkomst geheel of gedeeltelijk met onmiddellijke ingang op te zeggen of te ontbinden dan wel de (verdere) uitvoering van de Overeenkomst op te schorten. Tevens is [gedaagde] in genoemde gevallen gerechtigd de Overeenkomst voor rekening en risico van Leverancier door één of meer derden te laten uitvoeren”. Zelfs als de tekortkoming van [bedrijf 1] de ontbinding daadwerkelijk niet zou rechtvaardigen, staat dat volgens deze afwijkende regeling niet aan de ontbinding in de weg.
5.9.2.
Los van het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de vastgestelde tekortkoming de ontbinding van de overeenkomst wel degelijk rechtvaardigt. Immers, de gebreken in de elektrische aansluiting brengen risico’s met zich mee die aan veilige ingebruikname van de units in de weg staan. Daar komt bij dat [gedaagde] in haar ingebrekestelling al had aangekondigd, en vervolgens nog meermaals had bevestigd (bij e-mails van 8 en 13 december 2021), dat zij tot ontbinding zou overgaan als de gebreken niet tijdig zouden worden hersteld.
Afwijzing van de vordering
5.10.
Uit het voorgaande volgt dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen. Immers, door de ontbinding van de overeenkomst is [gedaagde] bevrijd van haar verplichting tot betaling van de koopprijs.
Proceskostenveroordeling
5.11.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op:
  • € 2.837,00 aan griffierecht,
  • € 1.532,00 aan salaris advocaat (2 punten, tarief III),
in totaal € 4.369,00.
5.12.
De door [gedaagde] gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing is vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak begroot op € 4.369, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 157, te vermeerderen met € 82 indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden;
6.4.
verklaart de onderdelen 6.2 en 6.3 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H. Margadant en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2023. (HJB)