4.3Het oordeel van de rechtbank
De feiten en omstandigheden
Uit de bewijsmiddelen en de behandeling ter terechtzitting op 21 april 2023 volgt dat verdachte op 13 januari 2022 als bestuurder van een bestelbus van het merk Fiat, type Scudo,
voorzien van het kenteken [kenteken 1] , heeft gereden op de Haersingel in de gemeente Hellendoorn. Hij kwam uit de richting van Hulsen en reed in de richting van Lemele.
[slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) reed op dat moment vanuit de tegenovergestelde richting eveneens over de Haersingel. Hij reed in een personenauto van het merk Toyota, type Yaris, voorzien van het kenteken [kenteken 2] . Op de achterbank van de door het slachtoffer bestuurde auto zaten zijn beide dochters van anderhalf en bijna drie jaar oud.
Verdachte is met de bestelbus op de linker weghelft die bestemd is voor het verkeer uit tegengestelde richting gaan rijden. Daar is hij in aanrijding gekomen met de personenauto van het slachtoffer. Als gevolg van dit ongeval heeft het slachtoffer lichamelijk letsel opgelopen.
Gezien de rijrichting van verdachte vond het ongeval plaats in een flauwe bocht naar links op het weggedeelte bestemd voor het tegemoetkomende verkeer. De rijbaan was door middel van een doorgetrokken witte streep verdeeld in twee rijstroken. Tussen de twee rijstroken was een tussenstrook gesitueerd met daarin een verhoogde midden geleider.
Beide voertuigen verkeerden in een voldoende rij-technische staat van onderhoud en vertoonden geen gebreken die eventueel de oorzaak of van invloed zouden kunnen zijn geweest op het ontstaan dan wel het verloop van het ongeval.
Uit de uitgevoerde alcoholtest blijkt dat geen van beide bestuurders die dag alcohol had gedronken.
Verklaring verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij zich het ongeval niet kan herinneren. Het laatste dat hij weet is dat hij die dag rond Nijverdal reed. Het eerste dat hij zich herinnert is dat zijn auto andersom op de weg stond. Op dat moment besefte hij dat er een verkeersongeluk was geweest. Hij weet dat het slachtoffer letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor het ontstaan van dit verkeersongeval.
Schuld in de zin van het primair ten laste gelegde artikel 6 WVW 1994
De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat verdachte een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor [slachtoffer] lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW). Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, onachtzaamheid en/of onoplettendheid van verdachte. Daarbij is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en verder naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan.De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam rijgedrag?
Uit de stukken in het dossier kan worden afgeleid dat sprake was van een overzichtelijk weggedeelte. Het ongeval vond plaats in een flauwe bocht naar links. De verdachte is ter plaatse goed bekend. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op een steenworp afstand woont van de plek waar de aanrijding heeft plaatsgevonden. Terwijl verdachte in de naar links verlopende bocht reed en het tegemoetkomend verkeer reeds op korte afstand was genaderd, heeft hij (kennelijk) zijn aandacht in onvoldoende mate op het overige verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse gericht en daarbij een aantal verkeersregels overtreden.
De rechtbank stelt in verband daarmee vast dat verdachte niet (voortdurend) de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft gehouden en dat hij niet het verloop van die weg/rijbaan heeft gevolgd. Voorts heeft verdachte in strijd met artikel 3 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet aan zijn verplichting voldaan zoveel mogelijk rechts te houden. De rechtbank stelt verder vast dat verdachte, in strijd met het gestelde in artikel 76 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de doorgetrokken strepen, die zich niet langs de rand van de rijbaanverharding bevonden, heeft overschreden. Hij heeft zich met zijn bestelbus gedeeltelijk links van die doorgetrokken strepen bevonden en hij is gedeeltelijk rijdend op de voor het tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook van die weg in aanrijding gekomen met de auto van het slachtoffer.
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat voornoemde gedragingen van verdachte geen ruimte laten voor het oordeel dat sprake was van een momentane onoplettendheid aan de zijde van verdachte.
Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de omstandigheden waaronder die gedragingen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte aanmerkelijk onoplettend en onachtzaam heeft gereden en dat het aldus aan verdachtes schuld – in de zin van ernstige schuld – te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel, sprake is van letsel dat als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt.
Uit het voorgaande volgt dat het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.