Uitspraak
RECHTBANK Overijssel
1.De procedure
2.De inleiding: waar de zaak over gaat
[partij B] betwist dat bedrag verschuldigd te zijn en stelt juist meer te hebben betaald dan wat zij aan materiaal geleverd heeft gekregen. Daarom vordert [partij B] in reconventie betaling van € 50.390,28 dan wel € 17.173,40. De rechtbank wijst de vordering van [partij A] in conventie toe en wijst de vordering van [partij B] in reconventie af. [partij B] wordt ook veroordeeld in de buitengerechtelijke incassokosten en de proces- en nakosten van deze procedure. De motivering van deze beslissing volgt hierna.
3.De feiten
‘(…)
- Alle facturen van [partij A] aan het adres van uw cliënte vinden hun grondslag in de tussen partijen gesloten (consignatie)overeenkomsten. Uw cliënte heeft de bewuste voorraden wel degelijk gebruikt en waar zulks mogelijk niet het geval is, verzocht zij [partij A] per heden nog immer niet om onverkochte voorraden aan haar te mogen retourneren (…).- Een andere reden voor (gewijzigde en) latere facturatie door [partij A] , vloeit voort uit een gewijzigde wens van uw cliënte. Waar [partij A] in maart 2019 eerder een levering aan uw cliënte factureerde onder de noemer “customer experience”, is dit vervolgens op verzoek van uw cliënte gewijzigd in “customer consignment” (…).- Waar uw cliënte voorheen de door haar verbruikte/verkochte voorraden consequent en accuraat aan [partij A] doorgaf en laatstgenoemde op basis van die gegevens de consignatievoorraden steeds conform afspraken aanvulde en zij op basis van concrete hoeveelheden kon factureren, stagneerden die opgaven op een gegeven moment (…).- Aangezien de verbruikshoeveelheden niet meer consequent werden opgegeven, zag [partij A] zich op een gegeven moment genoodzaakt om niet alleen feitelijke leveringen bij uw cliënte in rekening te brengen, maar zulks (op basis van haar leveringsvoorwaarden) aan te vullen, als waren per saldo de volledige consignatievoorraden verbruikt (…).(…)’.
4.Het geschil
Zelfs al zou wel de gehele handelsrelatie tussen partijen als uitgangspunt worden genomen, dan zou dit nog steeds leiden tot dezelfde uitkomst. Tegenover alle betalingen van [partij B] staan dan alle facturen van [partij A] , wat eveneens leidt tot een openstaand saldo van € 38.702,54.
5.De beoordeling in conventie en in reconventie
€ 13.724,27 inclusief BTW bedraagt, maar € 20.596,01 inclusief btw. De rechtbank komt tot de conclusie dat de drie restfacturen van € 6.865,34 per stuk op de juiste wijze tot stand zijn gekomen en terecht aan [partij B] in rekening zijn gebracht.
€ 2.298,00(€ 766,00 x 3 punten: dagvaarding, conclusie van antwoord in
Totaal € 5.242,22
6.De beslissing
3 mei 2023.