ECLI:NL:RBOVE:2023:1532

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
10161385 \ CV EXPL 22-3896
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en betaling achterstallige energiekosten

In deze zaak vordert Rubicon Investments B.V. de ontbinding van een huurovereenkomst met gedaagde partijen, alsook betaling van achterstallige energiekosten. Rubicon stelt dat gedaagde c.s. in gebreke is gebleven met de betaling van de overeengekomen kosten voor gas, water en elektra, en beroept zich op een artikel in de huurovereenkomst dat prijsverhogingen mogelijk maakt. De kantonrechter oordeelt echter dat het beding inzake prijsverhogingen als oneerlijk moet worden aangemerkt volgens de Richtlijn oneerlijke bedingen. Dit betekent dat Rubicon geen aanspraak kan maken op de verhoging van de energiekosten, waardoor er geen betalingsachterstand is ontstaan. De vorderingen van Rubicon worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van gedaagde c.s. Het vonnis is gewezen op 25 april 2023 en openbaar uitgesproken door de kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10161385 \ CV EXPL 22-3896
Vonnis van 25 april 2023
in de zaak van
RUBICON INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Zevenaar en kantoorhoudende te Zeist,
eisende partij,
hierna te noemen: Rubicon,
verschenen in persoon,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde] c.s.,
gemachtigde: mr. R. Hoekstra van Anker Rechtshulp B.V..

1.De beslissing in het kort

1.1.
Rubicon vordert in deze procedure ontbinding van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst, met veroordeling van [gedaagde] c.s. tot ontruiming van het gehuurde, op straffe van verbeurte van een dwangsom. Verder vordert Rubicon veroordeling van [gedaagde] c.s. tot vergoeding van schade en tot betaling van achterstallige energiekosten en de proceskosten.
1.2.
De kantonrechter wijst de vorderingen van Rubicon af.
Rubicon beroept zich ter onderbouwing van haar vordering(en) op een artikel uit de huurovereenkomst met betrekking tot een tussentijdse verhoging van de energiekosten.
De kantonrechter beslist dat sprake is van een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen en dat dit daarom buiten toepassing dient te worden gelaten. Daardoor kan Rubicon geen aanspraak maken op een verhoging van de overeengekomen prijs voor gas, water en elektra en is er dus geen sprake van een betalingsachterstand van [gedaagde] c.s.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 januari 2023,
- het bericht van Rubicon met producties, door de rechtbank ontvangen op 6 maart 2023,
- de aanvullende productie 7 van de zijde van [gedaagde] c.s., door de rechtbank ontvangen op 15 maart 2023,
- de mondelinge behandeling van 27 maart 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de ter zitting overgelegde schriftelijke toelichting van [gedaagde] c.s. op de foto's die als productie 7 zijn overgelegd.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] c.s. huurt met ingang van 1 juni 2000 de woning aan [het adres] in [woonplaats] . Het pand bestaat uit een winkelruimte en een woongedeelte en [gedaagde] c.s. huurt het woongedeelte. Hij huurde dat in eerste instantie van de rechtsvoorganger van Rubicon (de heer [A] ) en sinds 2007 van Rubicon.
De winkelruimte staat al geruime tijd leeg.
3.2.
In de huurovereenkomst tussen [gedaagde] c.s. en de rechtsvoorganger van Rubicon is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:
“(…)
HUURPRIJS
Artikel 3
1. De huurprijs bedraagt eenduizend gulden ( 1000,00) per maand. Tevens dient huurder maandelijks te voldoen een bedrag van driehonderdvijftig gulden ( 350,00), voor het gebruik van gas, water en electra. Bovengemiddelde prijsstijgingen van de energiekosten kunnen door de verhuurder worden doorberekend. (…)
LASTEN EN KOSTEN
Artikel 14
Met uitzondering van de premie van de opstalverzekering en de zakelijke eigenaarslasten komen alle andere kosten en lasten, daaronder begrepen de kosten van een glasverzekering voor rekening van de huurder. De kosten van de energievoorziening (gas, water, electra) zullen door de huurder aan de verhuurder worden voldaan op de wijze als omschreven in artikel 3. (…)”.
3.3.
Bij brief van 17 maart 2022 schreef (de gemachtigde van) [gedaagde] c.s. het volgende aan Rubicon:
“ (…)
Met grote verbazing nam cliënt kennis van uw brief d.d. 14 maart jl. Zomaar uit het niets verzoekt u cliënt om binnen veertien dagen een bedrag van € 11.698,55 aan u over te maken en doet u eveneens de mededeling dat het maandbedrag per direct met € 275,56 wordt verhoogd.
Niet valt in te zien op welke grond u meent aanspraak te kunnen maken op het bedrag ad. € 11.698,55. Cliënt betaalt namelijk elke maand keurig het afgesproken bedrag voor gas, water en elektra en heeft daarmee aan zijn verplichtingen voldaan.
(…)”.
3.4.
Bij e-mailbericht van 29 maart 2022 heeft Rubicon het volgende aan (de gemachtigde van) [gedaagde] c.s. geschreven:
“(…)
Wegens de explosieve stijgingen van de recente periode heeft Rubicon Investments haar verbruik gecontroleerd en is deze tot de conclusie gekomen dat de bijdrage die uw client doet niet afdoende is om het daadwerkelijke verbruik te kunnen voldoen.
Conform de wettelijke bepalingen inzake verjaring heeft Rubicon de jaren voorafgaand aan 1 maart 2017 voor eigen rekening genomen en verzoeken wij uw client de overige bedragen zoals gespecificeerd in onze brief van 10 maart jl. te voldoen. Indien gewenst kunnen wij uiteraard de afrekeningen van de energieleverancier overhandigen en mocht uw client niet in staat zijn dit bedrag ineens te voldoen zijn wij uiteraard bereid om een minnelijke betalingsregeling te treffen.
De verhoging van € 275,56 komt mede voort uit destijgingvan energieprijzen, wij verzoeken uw client dit per ommegaande te voldoen.
(…)”.

4.Het geschil

4.1.
Rubicon vordert - samengevat weergegeven - dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat de huurovereenkomst vanaf 1 december 2022 wordt ontbonden,
II. [gedaagde] c.s. veroordeelt om het gehuurde binnen een maand na betekening van het vonnis te verlaten en te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag, met een maximum van € 50.000,00,
III. Rubicon machtigt de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen indien [gedaagde] c.s. met het gevorderde onder II in gebreke is,
IV. [gedaagde] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van € 1.500,00 voor iedere maand dat zij het gehuurde in bezit houden, te rekenen vanaf 1 december 2022,
V. [gedaagde] c.s. veroordeelt tot betaling van de achterstallige energiekosten,
VI. [gedaagde] c.s. veroordeelt in de kosten van het geding.
4.2.
Rubicon voert daartoe aan dat [gedaagde] c.s. is tekortgeschoten in de nakoming van de huurovereenkomst. Zij stelt dat [gedaagde] c.s. in gebreke is gebleven met de betaling van de over de afgelopen vijf jaar doorgevoerde prijsverhogingen in de energiekosten.
Volgens Rubicon is die tekortkoming ernstig genoeg om ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen.
4.3.
[gedaagde] c.s. voert verweer.
[gedaagde] c.s. concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Rubicon, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Rubicon, met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Rubicon in de kosten van deze procedure.
[gedaagde] c.s. voert allereerst aan dat Rubicon haar vordering niet, althans onvoldoende, heeft onderbouwd en dat de vordering alleen al om die reden afgewezen dient te worden.
Verder stelt [gedaagde] c.s. zich op het standpunt dat er geen grondslag is om eventuele prijsverhogingen aan hem door te berekenen en bestrijdt hij (subsidiair) de gestelde omvang daarvan. Meer subsidiair meent [gedaagde] c.s. dat de handelswijze van Rubicon, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, onaanvaardbaar is.
[gedaagde] c.s. stelt zich op het standpunt dat Rubicon de energiekosten niet eenzijdig kan verhogen. Hij heeft in dat verband aangevoerd dat het overeengekomen bedrag voor gas, water en elektra niet het karakter heeft van een voorschot waarover na afloop van een bepaalde periode een afrekening zal volgen, maar dat sprake is van een vast bedrag.
Hij betwist ook dat er in dit geval sprake is van bovengemiddelde prijsstijgingen en is daarom van mening dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan door steeds het vast overeengekomen bedrag voor gas, water en elektra te voldoen.
Verder heeft [gedaagde] c.s. (naar de kantonrechter begrijpt, subsidiair) de door Rubicon overgelegde afrekeningen betwist. [gedaagde] c.s. heeft in dat verband aangevoerd dat er één meter is voor zowel de woning als het winkelpand, zodat op de afrekening niet is af te lezen welk verbruik bij de woning hoort en welk verbruik bij het winkelpand. [gedaagde] c.s. stelt dat er, ondanks dat het winkelpand leeg staat, ter voorkoming van bevriezing wel sprake is van verbruik in het winkelpand. Ook lopen de leidingen van [gedaagde] c.s. door het koude winkelpand, waardoor extra energie gevraagd wordt om het woonhuis van [gedaagde] c.s. te verwarmen. Bovendien verblijft [gedaagde] c.s. veel op een camping en maakt hij gebruik van een houtkachel. Hij meent daarom dat de door Rubicon overgelegde afrekeningen niet, althans niet volledig voor rekening van [gedaagde] c.s. dienen te komen.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Rubicon vordert ontbinding van de huurovereenkomst, nu [gedaagde] c.s. volgens haar niet aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Vaststaat dat [gedaagde] c.s. van het begin af aan (dus inmiddels al 23 jaar lang) steeds de in artikel 3 lid 1 van de huurovereenkomst genoemde huurprijs en de daarin genoemde verbruiksvergoeding voor gas, water en elektra heeft voldaan.
Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een tekortkoming, is van belang of Rubicon (ook) aanspraak kan maken op de door haar met terugwerkende kracht gefactureerde (en door [gedaagde] onbetaald gelaten) prijsverhogingen ter zake de energiekosten.
5.2.
[gedaagde] c.s. is van mening dat dat niet zo is. Hij stelt zich op het standpunt dat partijen een vast bedrag voor de energiekosten zijn overeengekomen en dat hij dit altijd netjes heeft betaald.
Voor het doorberekenen van prijsverhogingen bestaat volgens hem geen grondslag.
5.3.
Rubicon beroept zich ter onderbouwing van haar vordering op de artikelen 3 en 14 van de tussen partijen gesloten huurovereenkomst. Zij stelt dat op grond van artikel 14 alle kosten voor rekening van de huurder komen. Daaronder vallen naar haar mening ook de energiekosten. Dat zij prijsverhogingen mag doorberekenen, volgt volgens Rubicon ook uit artikel 14, nu daarin wordt verwezen naar artikel 3.
5.4.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Partijen zijn het er, gelet op hun uitlatingen ter zitting, over eens dat er sprake is van bedrijfsmatige verhuur aan particulieren en daarmee van een consumentenovereenkomst.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie te Luxemburg (HvJ EG arrest van 4 juni 2009, C-243/08, Panon) dient de kantonrechter, in het geval er sprake is van een consumentenovereenkomst, ambtshalve te beoordelen of bedingen als de onderhavige vanwege hun onredelijk bezwarend karakter nietig zijn. Dat heeft de kantonrechter ter zitting ook met partijen besproken.
De kantonrechter zal moeten beoordelen of sprake is van een oneerlijk beding als bedoeld in Richtlijn 93/13 EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn). De Richtlijn is ook van toepassing is op een huurovereenkomst voor woonruimte, gesloten tussen een verhuurder, die handelt in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit en een huurder die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen, nu deze overeenkomsten in de considerans van de Richtlijn niet zijn uitgesloten en dit recht doet aan de door de Richtlijn beoogde bescherming van de consument.
5.5.
Artikel 3 lid 1 van de Richtlijn bepaalt het volgende:
“Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.”
Artikel 5 van de Richtlijn bepaalt dat, in geval van overeenkomsten waarvan alle of bepaalde aan de consument voorgestelde bedingen schriftelijk zijn opgesteld, deze bedingen steeds duidelijk en begrijpelijk moeten zijn opgesteld. In geval van twijfel over de betekenis van een beding, wordt het beding in het voordeel van de consument uitgelegd.
Beslissend hierbij is of de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd voor een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument. Daarbij gaat het niet alleen om de vraag of de bedingen woordelijk duidelijk zijn, maar (vooral) ook om de vraag of de consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die voor hem uit de overeenkomst voortvloeien kan inschatten.
Voor wijzigingsbedingen, waaronder het in deze zaak aan de orde zijnde prijsverhogings-beding, geldt dat van bijzonder belang is of het beding vermeldt wanneer wel of niet wordt gewijzigd (de gronden voor wijziging) en op welke wijze en op basis van welke factoren de wijziging/verhoging wordt berekend.
Voldoet een beding niet aan het hiervoor omschreven transparantievereiste, dan is dat een omstandigheid die moet meewegen bij de beoordeling van de oneerlijkheid van een beding.
5.6.
De kantonrechter is van oordeel dat artikel 3 van de huurovereenkomst niet voldoet aan het transparantievereiste. Uit het beding volgt immers slechts dat huurder een bedrag van  350,00 is verschuldigd voor het gebruik van gas, water en licht, en dat ‘
bovengemiddelde prijsstijgingen van de energiekosten door de verhuurder kunnen worden doorberekend’. Of een prijsverhoging zal plaatsvinden, is afhankelijk van de wil van de verhuurder. Een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende consument kan uit het beding niet afleiden welke economische gevolgen het beding heeft, in die zin dat voor hem duidelijk is met welke kosten hij in de toekomst rekening moet houden. De huurder is bekend met de overeengekomen prijs voor gas, water en licht ( 350,00), maar kan uit het wijzigingsbeding niet afleiden of en zo ja, in welke situaties, om welke redenen en aan de hand waarvan het bedrag voor gas, water en licht zal worden gewijzigd. Het is immers niet duidelijk wat moet worden verstaan onder een bovengemiddelde prijsstijging, op welke manier deze zou moeten worden berekend en in welke gevallen/wanneer dit tot een verhoging van het bedrag voor gas, water en licht zou kunnen leiden.
5.7.
Gelet op het voorgaande komt de kantonrechter tot de conclusie dat het wijzigingsbeding zoals opgenomen in artikel 3 van de huurovereenkomst moet worden aangemerkt als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn. Dat leidt ertoe dat het beding zal worden vernietigd en dat Rubicon geen beroep kan doen op dit artikel. Dat betekent dat er geen sprake kan zijn van een verhoging van de energiekosten op basis van (artikel 3 van) de tussen partijen gesloten huurovereenkomst.
5.8.
Rubicon heeft verder gesteld dat ook uit artikel 14 van de tussen partijen gesloten overeenkomst volgt dat zij prijsverhogingen mag doorberekenen. Zij meent namelijk dat in dat artikel staat dat alle kosten voor rekening van huurder komen. De kantonrechter volgt haar daarin niet. In artikel 14 wordt ten aanzien van de kosten voor energievoorziening (gas, water, electra) expliciet verwezen naar artikel 3 van de overeenkomst, zodat artikel 14 niet als grondslag voor prijsverhogingen ten aanzien van de energievoorzieningen kan dienen.
5.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat er geen sprake is van een betalingsachterstand ten aanzien van de energiekosten, zodat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming door [gedaagde] c.s. Dat betekent dat de vorderingen van Rubicon worden afgewezen.
5.10.
Rubicon is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] c.s. als volgt vastgesteld:
- salaris gemachtigde € 792,00 (2 punten x € 396,00)

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
wijst de vorderingen van Rubicon af,
6.2.
veroordeelt Rubicon in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 792,00,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Smit, kantonrechter, en op 25 april 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. A.M.S. Kuipers.