4.4.1Ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal zich allereerst buigen over de vraag of, en zo ja in welke mate, sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe dient te worden vastgesteld wat de oorzaak is van het overlijden van [slachtoffer] en wanneer het letsel van [slachtoffer] is ontstaan.
4.4.1.1 Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] ?
Direct na het overlijden van [slachtoffer] op 13 december 2020 heeft een schouw plaatsgevonden. De schouwarts heeft in de hersenen convulsies en een inklemmingsbeeld bij uitgebreide intracerebrale bloedingen geconstateerd en ziet aanwijzingen voor traumatisch schedelhersentrauma. Door de oogarts zijn retinabloedingen geconstateerd. De schouwarts heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden als gevolg van het hersenletsel.
Op 15 december 2020 werd een sectie uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en werd aanvullend onderzoek ingezet. Drs. D.J. Rijken (hierna: Rijken), forensisch patholoog en verbonden aan het NFI, heeft zijn bevindingen opgetekend in het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 12 april 2021, waarin onder meer het volgende wordt geconstateerd:
‘Bij sectie waren er bloeduitstortingen in de schedelholte. Aan het voorhoofd en de hoofdhuid waren enkele onderhuidse bloeduitstortingen. Er was een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies ter hoogte van beide hersenhelften, als ook een grote bloeduitstorting in de rechterhersenhelft met doorbraak naar het oppervlak (bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies). De bloeduitstorting rond het ruggenmerg past bij een uitbreiding van de bloeduitstorting in de schedelholte (onder het harde hersenvlies).
Neuropathologisch onderzoek toonde traumatische beschadiging van zenuwceluitlopers en veralgemeende beschadiging van zenuwcellen door zuurstoftekort. Hierbij was ernstige hersenzwelling met tekenen van inklemming. Bij deze bevindingen zijn
hersenfunctiestoornissen (met overige orgaanfunctiestoornissen tot gevolg) te verwachten op basis waarvan de onwelwording, de noodzaak tot ziekenhuisopname en het ontstaan van een
uitzichtloze situatie zondermeer kan worden verklaard.
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies toont volgens de neuropatholoog
tekenen van organisatie, passend bij een ouderdom van circa twee weken ten tijde
van het overlijden. Er waren verder tekenen van bijkomende bloeduitstorting in de
vorm van recente bloedmassa's zonder tekenen van celverval en/of organisatie. (…)
Bij de mate van hersenletsel is niet te verwachten dat betrokkene nog 'normaal' gefunctioneerd zou hebben.
Bij oog pathologisch onderzoek werden zeer uitgebreide bloeduitstortingen
gezien in het netvlies van beide ogen, met omvatting van meer dan 95% van het
netvliesoppervlak en aanwezigheid in alle netvlieslagen. Ook waren er bloedingen in
het glasvocht en rond de oogzenuwen (met uitbreiding in het omliggende
vetweefsel). Het netvlies toonde beiderzijds een plooi ter hoogte van de gele vlek
(macula). In het netvlies van het linkeroog en in beide oogzenuwen was neerslag
van ijzerpigment, passend bij een of meerdere (al dan niet bijkomende) incident(en)
van mogelijk meer dan twee dagen voor het overlijden.(…)
De bevindingen in de schedelholte en rond de oogzenuwen zijn ontstaan door:
Niet-accidenteel ofwel toegebracht letsel: schudtrauma ofwel repeterend
acceleratie-deceleratie trauma (voorheen 'shaken baby syndrome' genoemd), in
combinatie met stomp botsende krachtinwerking (zoals stompen en slagen al
dan niet met of tegen structuren).
Accidenteel letsel: stomp botsende krachtinwerking op het hoofd in de vorm van
hoogenergetisch trauma (zoals een zwaar verkeersongeval of een val van grote
hoogte). Simpele 'huis-, tuin- en keukenongevallen' (geringe accidenten) zijn
alleszins onvoldoende om het vastgestelde letselbeeld te verklaren.
Gezien de onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd is sprake geweest van
meervoudige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. (…)
Gezien de (combinatie van de) sectiebevindingen kan een ziekelijke en/of geboorte gerelateerde oorzaak voor de traumatische letsels uitgesloten worden.’
Rijken heeft geconcludeerd:
‘Bij [slachtoffer] , 4 maanden oud, wordt de onwelwording en het uiteindelijke
overlijden verklaard door de gevolgen van ernstig hoofdletsel, ontstaan door stomp
botsende krachtinwerking in combinatie met dynamische krachtinwerking (passend
bij schudtrauma ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma). Er waren voorts
aanwijzingen voor een bijkomend incident circa twee weken voor het overlijden.’
Op 16 februari 2021 heeft dr. W.A. Karst (hierna: Karst), forensisch arts KNMG, zijn voorlopige interpretatie van het letsel opgesteld naar aanleiding van een vraag van de officier van justitie. Karst schrijft dat de sectiebevindingen passen bij een forse krachtsinwerking, zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte of een verkeersongeval. Geringe ongevallen, zoals de val van een bed, bank of commode genereren te weinig krachten om het letsel bij [slachtoffer] te kunnen verklaren.
Op 21 juni 2021 is in opdracht van de rechter-commissaris een rapport uitgebracht door prof. Dr. P.A.M. Hofman (hierna: Hofman) en prof. Dr. S.G.F. Robben (hierna: Robben), beiden forensisch radioloog en verbonden aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum, afdeling forensische radiologie. In het rapport ‘Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ hebben Hofman en Robben het aangetroffen letsel beschreven als (onder meer): uitgebreide ischemische en hemorragische hersenafwijkingen (verwikkelingen van zuurstoftekort in de hersenen en bloedingen in de hersenen),
subdurale bloederige vochtcollecties (chronische subdurale hematomen),
(bloedingen tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies), subarachnoïdale bloedstolsels (tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies) en retina afwijkingen (in het netvlies van het oog). Hofman en Robben beschrijven meerdere scenario’s uit de forensische literatuur waaruit blijkt dat kinderen jonger dan 1 jaar relatief veel vallen terwijl ze gedragen worden en daarbij relatief ernstiger letsel oplopen dan oudere kinderen of kinderen die niet gedragen worden. Echter, ernstige intracraniële afwijkingen zoals vastgesteld bij [slachtoffer] zijn zeldzaam en fatale gevallen zijn uiterst zeldzaam. Hofman en Robben concluderen dat de letsels bij [slachtoffer] veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese non-accidental injury (toegebracht letsel) dan onder de hypothese accidental injury (letsel als gevolg van een ongeval).
In opdracht van de rechter-commissaris heeft dr. H.G.T. Nijs (hierna: Nijs), forensisch arts KNMG en verbonden aan het NFI, een medisch forensisch onderzoek verricht.
In het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022 heeft Nijs de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd en de vraagstellingen als volgt beantwoord.
Uit het neuropathologisch onderzoekis gebleken dat op een aantal plaatsen in de hersenen sprake was van traumatische axonale schade (door krachtsinwerkingen veroorzaakte beschadiging van de zenuwceluitlopers), hetgeen wijst op grote doorgemaakte krachtsinwerkingen. Daarnaast is er, naast een recente subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstorting, ook een eerdere subdurale bloeduitstorting geconstateerd, die gedateerd werd op circa twee weken voor het overlijden. Er is een subarachnoïdale (onder het zachte hersenvlies gelegen) bloeduitstorting geconstateerd, die vermoedelijk het gevolg was van een bloeduitstorting rechts in de hersenen met uitbreiding naar het hersenoppervlak.
Nijs schrijft dat de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies een aanwijzing kunnen zijn voor het ontstaan van het hersenletsel. Uit onderzoek blijkt dat voor het ontstaan van deze subdurale bloedingen veel krachtsinwerking nodig is. De combinatie van bevindingen in hoofd, zoals die bij [slachtoffer] zijn beschreven, zijn in algemene zin het gevolg van fors repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd. Nijs concludeert dat het aantreffen van subdurale bloeduitstortingen iets waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan bij accidenteel trauma.
Er zijn geen aanwijzingen gevonden in de medische gegevens voor aanlegstoornissen en/of ziekelijke afwijkingen in de hersenen.
Uit het oogpathologisch onderzoekbleek beiderzijdse aanwezigheid van een plooi in het
netvlies, glasvochtbloeding en bloedingen in de oogzenuwschedes en in het aangrenzende vetweefsel. Nijs beschrijft dat netvliesbloedingen een medische oorzaak kunnen hebben of kunnen zijn ontstaan door een forse krachtsinwerking. Netvliesbloedingen als gevolg van een krachtsinwerking ontstaan direct en passen ook bij het type krachtsinwerking waarbij subdurale bloedingen ontstaan. Nijs concludeert dat het aantreffen van de netvliesbloedingen, afzonderlijk bezien, waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking dan bij accidentele krachtsinwerking.
Bij [slachtoffer] is geen medische oorzaak geconstateerd voor de netvliesbloedingen. De netvliesbloedingen passen voorts niet bij eigen toedoen of gedragingen van het kind en/of bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen.
Bij [slachtoffer] zijn drie onderhuidse bloedingen aangetroffen, één op het achterhoofd en twee op het voorhoofd. De aangetroffen blauwe plekken, kunnen passen bij stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking op het hoofd. Nijs concludeert dat deze blauwe plekken op het hoofd bij een jong premobiel kind iets waarschijnlijker zijn onder de hypothese niet-accidentele krachtinwerking dan bij een accidentele krachtsinwerking.
Er zijn geen medische oorzaken gevonden, zoals een stollingsstoornis of een andere medische (ziekelijke) oorzaak, die de bloeduitstortingen zouden kunnen verklaren.
Nijs concludeert dat de combinatie van medische bevindingen en dan met name de traumatische axonale schade, die wijst op grote doorgemaakte krachtsinwerkingen op het hoofd met ‘shearing forces’ (afschuifkrachten) en ‘rotational forces’ (krachten met een draaimoment) inwendig in de hersenen, de schade aan de ogen en de drie blauwe plekken op het hoofd bewijswaarde toevoegen richting niet-accidentele krachtsinwerkingen. Nijs concludeert verder dat de likelihood ratio voor het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen (hersenletsel) voor niet-accidentele versus accidentele veroorzakende krachtsinwerking circa 50 bedraagt.(De rechtbank begrijpt hieruit dat het letsel van [slachtoffer] 50 keer beter past bij het scenario dat het toegebracht letsel betreft dan dat het een accidenteel letsel betreft).
Op grond van conclusies van de forensisch radiologen Hofman en Robben, de NFI-rapportages van Rijken en Nijs en de toelichting van Nijs als deskundige ter terechtzitting van 11 april 2023, met inachtneming van de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een voorafgaand aan haar overlijden opgetreden ernstig hersenletsel dat is ontstaan door een hevige niet-accidentele krachtinwerking (toegebracht letsel).
4.4.1.2 Wanneer is het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
Het precieze tijdstip van het ontstaan van het letsel is niet vastgesteld door de deskundigen. Nijs schrijft daarover dat op basis van studies waarin bekennende daders een directe aanvang van klinische symptomen bij een kind aangeven en de medisch logisch verklaarbare directe aanvang van de klinische verschijnselen, geconcludeerd kan worden dat het zeer aannemelijk is dat de klinische symptomen bij ernstig toegebracht hersenletsel direct na een forse krachtsinwerking op het hoofd ontstaan.Nijs benoemt als klinische verschijnselen bijvoorbeeld bleekheid, ademhalingsstoornissen, slapte, trekkingen, hartslagproblemen en/of bewustzijnsverlies.
[naam 1] (de vrouw van verdachte, hierna: [naam 1] ) heeft verklaard dat het gezin op 12 december 2020 om 10:00 uur ’s ochtends wakker werd en na een half uur is opgestaan. [naam 1] heeft [slachtoffer] een flesje gegeven en haar op het roze speelkleed in de woonkamer gelegd.Daarna hebben [naam 1] , [naam 2] en verdachte buiten de kerstverlichting opgehangen. [slachtoffer] bleef ondertussen op het speelkleed in de woonkamer liggen. [naam 1] heeft verklaard dat ze meerdere malen naar binnen in de huiskamer heeft gekeken en zag dat [slachtoffer] gewoon normaal was.
Uit onderzoek van de telefoongegevens van [naam 1] blijkt dat [naam 1] om 12:54 uur de verbinding met de thuis-wifi verliest.[naam 1] heeft verklaard dat ze met [naam 2] naar de Coop is gereden om mayonaise te kopen.Op camerabeelden van de Coop is te zien dat [naam 1] en [naam 2] om 13:00 uur de Coop inlopen en er om 13:12 uur weer uitlopen.
[naam 1] wordt om 13:13 uur gebeld door verdachte dat het niet goed gaat met [slachtoffer] .
Om 13:22 uur hebben verdachte en [naam 1] contact met de huisartsenpost opgenomen waarbij verdachte vertelt dat [slachtoffer] opeens wegviel en stopte met ademen, ze helemaal bleek werd en een blauwe tong had en dat haar ogen wegdraaiden. Tijdens dit gesprek is op de achtergrond het gekreun van [slachtoffer] hoorbaar.Als de ambulance om 13:29 uur arriveert, treft ambulanceverpleegkundige [naam 3] [slachtoffer] in de woning aan. [naam 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] bleek was en heel onregelmatig ademde, dat ze apathisch was en een slap hoofd en nekje had.
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat [slachtoffer] op 12 december 2020 om 12:54 uur normaal functioneerde en er geen sprake was van klinische verschijnselen, en dat dat om 13:13 uur wel het geval was. Het fatale letsel moet dan ook op die dag tussen 12:54 uur en 13:13 uur aan [slachtoffer] zijn toegebracht.
4.4.1.3 Heeft verdachte het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
Verdachte heeft over het verloop van de ochtend van 12 december 2020 verschillende verklaringen afgelegd.
In het eerste verhoor op 14 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij samen met [naam 1] en [naam 2] buiten de kerstverlichting heeft opgehangen en dat [naam 1] vervolgens heeft gezegd dat ze even naar de supermarkt wilde gaan om broodjes te halen. [naam 1] en [naam 2] zijn toen met de auto naar de supermarkt gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij de hogedrukspuit uit de schuur heeft gepakt en buiten om het huis naar de voorkant van het huis is gelopen. Toen hij voor het huis bij de auto was, hoorde hij [slachtoffer] stevig huilen en is hij naar binnen gegaan. Verdachte heeft zijn slippers uitgedaan en zijn sloffen aangetrokken. Hij is naar [slachtoffer] toegelopen die nog steeds hard huilde. Verdachte zag dat [slachtoffer] één handje in haar mond had. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] optilde en toen zag dat haar ogen heel groot werden en dat ze slap werd. Vervolgens werd [slachtoffer] bleek en begon naar adem te snakken. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat de tong van [slachtoffer] blauw was. Hij heeft toen meteen zijn vrouw gebeld, die er binnen een minuut was.
Op 15 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] tegen zich aan hield en haar troostte, terwijl hij zijn vrouw belde. Vervolgens is hij in de auto gestapt en naar zijn vrouw toegereden met [slachtoffer] in zijn armen.In de volgende verhoren op 5 en 6 januari 2021 heeft verdachte gezwegen over het voorval op 12 december 2020.
Op 13 januari 2021 heeft verdachte verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] een nat handje en een nat gezichtje had door het sabbelen. Hij heeft [slachtoffer] opgepakt en op zijn linkerschouder gelegd om met haar naar boven te lopen om een doekje te pakken. Toen hij de trap opliep, gleed hij op de zesde trede uit en probeerde met zijn rechterhand de leuning te grijpen. Hij greep mis en viel met [slachtoffer] naar beneden en kwam op [slachtoffer] terecht onderaan de trap.Verdachte heeft verklaard dat hij niet eerder heeft durven verklaren over de val van de trap, omdat hij bang was voor de reactie van [naam 1] .Op 18 februari 2021 heeft een reconstructie plaatsgevonden om dit scenario te onderzoeken.
De verdediging heeft ook ter zitting aangevoerd dat het letsel is ontstaan door deze val van de trap.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit scenario ontkracht door de bevindingen en conclusies van Karst, Hofman en Robben, en Nijs.
Karst heeft in zijn voorlopige bevindingen geconcludeerd dat in het door verdachte beschreven incident op de trap onvoldoende krachten beschreven zijn om de combinatie van letsels en het overlijden van [slachtoffer] te kunnen verklaren. Hij schrijft dat de afstand tussen het hoofd van [slachtoffer] en de trap ruimschoots minder dan 100 centimeter zal zijn geweest. Valpartijen van die afstand komen op jonge leeftijd geregeld voor en leiden zeer zelden tot ernstig hersenletsel. Mocht het hersenletsel van [slachtoffer] door de val zijn veroorzaakt dan zou sprake moeten zijn van complicerende factoren, zoals een hoge startsnelheid van verdachte of een draaibeweging van het hoofd van [slachtoffer] .
Hofman en Robben hebben in hun rapportage geconcludeerd dat de letsels van [slachtoffer] veel waarschijnlijker zijn bij de hypothese toegebracht letsel dan bij een ongeval als de val van de trap zoals door verdachte geschetst.
Nijs concludeert dat het zeer ernstige hersen- en oogletsel bij [slachtoffer] niet past bij de val van de trap. Nijs baseert dat op de verklaring van verdachte dat hij met een normale snelheid de trap op is gelopen en dat uit die verklaring niet blijkt van een substantiële rotatiecomponent voor het hoofd van [slachtoffer] vlak voor het eerste botsend contact met de trap. De initiële valhoogte van [slachtoffer] was 1 tot 1,5 meter en na het eerste botsend/schuivend contact met de trap volgden meerdere bots-/schuifcontacten met de trapdelen. De combinatie van de lage snelheid en de geringe hoogte van de val maakt dat de krachtsinwerking te beperkt is om het letsel van [slachtoffer] te hebben veroorzaakt. Nijs constateert daarbij dat het opvallend is dat [slachtoffer] geen oppervlakkige huidbeschadigingen, kras/schaafletsel of botbreuken door de val heeft opgelopen. De toedracht zoals geschetst door verdachte past niet bij het letsel van [slachtoffer] .
Er moet een forse krachtsinwerking van forse repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd geweest zijn om het ernstige hersen- en oogletsel te hebben veroorzaakt.
De rechtbank neemt de conclusies van Nijs over en stelt met inachtneming van de rest van het dossier, vast dat het ernstige hersenletsel bij [slachtoffer] niet veroorzaakt kan zijn door de val van de trap.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat het letsel van [slachtoffer] geen medische oorzaak heeft maar dat het letsel is ontstaan door een forse krachtsinwerking van forse repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank komt op basis van de conclusies van de deskundigen, met inachtneming van de rest van het dossier, tot de conclusie dat de door verdachte gegeven toedracht (de val van de trap) het letsel van [slachtoffer] dat tot haar dood heeft geleid, niet kan verklaren, omdat daar geen hevige krachtsinwerking uit valt af te leiden. Dit betekent dat sprake is van toegebracht letsel
dat is ontstaan op 12 december 2020 tussen 12:54 uur en 13:13 uur, toen verdachte als enige bij [slachtoffer] aanwezig was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen wat exact de geweldshandelingen zijn geweest die het fatale letsel bij [slachtoffer] hebben veroorzaakt.
4.4.1.4 Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat vol opzet niet kan worden bewezen.
Om tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Ondanks de vragen die de politie, de officier van justitie en de rechtbank hebben gesteld over de handelingen die verdachte heeft verricht bij [slachtoffer] , is onduidelijk gebleven welke handelingen verdachte precies heeft verricht. Het ernstige hersen- en oogletsel dat bij [slachtoffer] is vastgesteld en de conclusies van de deskundigen daarover, wijzen op een krachtig schudden, dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld, dan wel een combinatie van beide, waarbij sprake geweest moet zijn van een forse krachtsinwerking. Deze krachtsinwerking was dermate ernstig dat het leven van [slachtoffer] niet meer kon worden gered en heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die verdachte moet hebben verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] en daarmee het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.