ECLI:NL:RBOVE:2023:1467

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
08/005148-21 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door vader van vier maanden oude dochter

Op 25 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die werd beschuldigd van de doodslag op zijn vier en een halve maand oude dochter. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van het kind op 13 december 2020, na een melding van een medische noodsituatie. Het kind vertoonde ernstige symptomen, waaronder bleekheid en ademhalingsproblemen, en werd naar het ziekenhuis gebracht, waar werd vastgesteld dat zij ernstig hersenletsel had opgelopen. De rechtbank concludeerde dat het letsel was veroorzaakt door een forse krachtsinwerking, die niet kon worden verklaard door een ongeval, maar door opzettelijk geweld door de vader. De verdachte had verschillende verklaringen afgelegd over de toedracht van het letsel, waaronder een val van de trap, maar de rechtbank oordeelde dat deze verklaringen niet konden verklaren hoe het letsel was ontstaan. De deskundigen concludeerden dat het letsel veel waarschijnlijker het gevolg was van niet-accidentele krachtsinwerking. De rechtbank achtte het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het kind bewezen, maar sprak hem vrij van het in hulpeloze toestand brengen van het kind, omdat hij wel degelijk hulp heeft ingeschakeld. De rechtbank rekende het de verdachte zwaar aan dat hij het leven van zijn dochter had ontnomen, wat onherstelbaar leed heeft veroorzaakt voor de nabestaanden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08/005148-21 (P)
Datum vonnis: 25 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. J. Osinga en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.B. Pieters, advocaat in Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Ten aanzien van het eerste feit komt de verdenking er - kort en zakelijk weergegeven - op neer dat verdachte, samen met een ander of alleen, zodanig geweld tegen zijn bijna vijf maanden oude dochtertje [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft gebruikt of haar zo hevig heeft geschud, dat zij kort daarop is overleden. Dit wordt verdachte op verschillende juridische manieren verweten: primair als doodslag, subsidiair als zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend en meer subsidiair als dood door schuld.
Het tweede feit dat verdachte wordt verweten is dat hij [slachtoffer] in een hulpeloze toestand heeft gebracht en gelaten, als gevolg waarvan [slachtoffer] is overleden.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2020 tot en met 12 december 2020 te De Krim, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
zijn kind, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2020) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of te stompen, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of- meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of (met kracht) door elkaar en/of op en neer te schudden, in elk geval samendrukkend en/of anderszins (zeer heftig) geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] uit te oefenen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2020 tot en met 12 december 2020 teDe Krim, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan zijn kind [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2020) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten zeer ernstig hersenletsel heeft toegebracht door- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of te stompen, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] uit te oefenen en/of- meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of (met kracht) door elkaar en/of op en neer te schudden, in elk geval samendrukkend en/of anderszins (zeer heftig) geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] uit te oefenen,terwijl het feit op 13 december 2020 de dood van die [slachtoffer] ten gevolgeheeft gehad;meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 10 december 2020 tot en met 12 december 2020 te De Krim, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig- meermalen, althans, eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgeoefend,- meermalen, althans eenmaal, die [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of (met kracht) door elkaar en/of op en neer heeft geschud, in elk geval samendrukkend en/of anderszins (zeer heftig) geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgeoefend en/of- die [slachtoffer] de trap op heeft gedragen en/of daarbij (gladde) slippers en/of pantoffels heeft gedragen en/of daarbij zich onvoldoende heeft vastgehouden en/of is uitgegleden en/of met haar van de trap is gevallen,
waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat [slachtoffer] is overleden;
2
hij in of omstreeks 12 december 2020 te De Krim, gemeente Hardenberg, in elk geval in Nederland, opzettelijk zijn kind, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2020), tot wiens onderhoud en/of verpleging en/of verzorging hij, als vader van [slachtoffer] , verplicht was, in hulpeloze toestand heeft gebracht en/of gelaten,immers heeft verdachte:- meermalen, althans eenmaal, (met kracht) tegen/op het hoofd heeft geslagen en/of gestompt, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft uitgeoefend,- meermalen, althans eenmaal, [slachtoffer] (met kracht) heeft vastgepakt en/of(met kracht) door elkaar en/of op en neer heeft geschud, in elk geval samendrukkend en/of anderszins (zeer heftig) geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] heeft uitgeoefend,- die [slachtoffer] de trap op heeft gedragen en/of daarbij (glade) slippers en/ofpantoffels heeft gedragen,- tegen de ingeschakelde hulpdiensten en/of artsen en/of medewerkers van artsengeen danwel onjuiste en/of misleidende informatie verschaft over de toedracht vanhet letsel van die [slachtoffer] , en/of- tegen de ingeschakelde hulpdiensten, en/of artsen en/of medewerkers van artsen ontkent en/of niet gemeld en/of niet verteld dat er sprake was geweest van een val van die [slachtoffer] ,welk feit zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] en/of de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De bewijsmotivering [1]
4.1
Inleiding
[slachtoffer] is op 12 december 2020 na een melding aan de spoedpost per ambulance van haar huis naar het ziekenhuis in Emmen gebracht, vanwaar zij is overgebracht naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen (hierna: UMCG). In het UMCG werd dermate ernstig (hersen)letsel geconstateerd, dat - in combinatie met het klinisch beeld - sprake was van een situatie zonder mogelijkheden tot zinvolle behandeling. In overleg met de ouders is op 13 december 2020 besloten de behandeling van [slachtoffer] te staken. Op die dag is zij om 22:50 uur overleden in het UMCG. [slachtoffer] was toen vier en een halve maand oud.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft tot een strafrechtelijk onderzoek geleid.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. Het toepassen van een aanzienlijke kracht op een baby van vier en een halve maand kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard.
De officier van justitie heeft vervolgens gesteld dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen met uitzondering van de varianten ten laste gelegd onder het tweede en derde gedachtestreepje, zodat verdachte van deze varianten dient te worden vrijgesproken.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Verdachte heeft verklaard dat hij op 12 december 2020 met [slachtoffer] , terwijl hij haar op de arm had, van de trap is gevallen en bovenop haar is terechtgekomen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het letsel van [slachtoffer] te wijten is aan de val van de trap, omdat het scenario van plotselinge geweldsexplosie simpelweg absurd is. De raadsvrouw heeft ook vrijspraak bepleit van het meer subsidiair ten laste gelegde, omdat verdachte geen grove onvoorzichtigheid verweten kan worden.
Ook ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Verdachte was na de val van de trap dermate verlamd door een irreële angst zijn gehele bestaan te verliezen als uit zou komen dat hij met [slachtoffer] van de trap was gevallen, dat hij niet in staat was meteen de ware toedracht van het letsel te vertellen. Daar komt bij dat het hersenletsel van [slachtoffer] dermate ernstig was dat het de vraag is of eerder/ander medisch ingrijpen levensreddend was geweest, aldus de raadsvrouw.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank zal zich allereerst buigen over de vraag of, en zo ja in welke mate, sprake is van betrokkenheid van verdachte bij het overlijden van [slachtoffer] . Daartoe dient te worden vastgesteld wat de oorzaak is van het overlijden van [slachtoffer] en wanneer het letsel van [slachtoffer] is ontstaan.
4.4.1.1 Wat is de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] ?
Direct na het overlijden van [slachtoffer] op 13 december 2020 heeft een schouw plaatsgevonden. De schouwarts heeft in de hersenen convulsies en een inklemmingsbeeld bij uitgebreide intracerebrale bloedingen geconstateerd en ziet aanwijzingen voor traumatisch schedelhersentrauma. Door de oogarts zijn retinabloedingen geconstateerd. De schouwarts heeft geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor een niet-natuurlijk overlijden als gevolg van het hersenletsel. [2]
Op 15 december 2020 werd een sectie uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) en werd aanvullend onderzoek ingezet. Drs. D.J. Rijken (hierna: Rijken), forensisch patholoog en verbonden aan het NFI, heeft zijn bevindingen opgetekend in het rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 12 april 2021, waarin onder meer het volgende wordt geconstateerd:
‘Bij sectie waren er bloeduitstortingen in de schedelholte. Aan het voorhoofd en de hoofdhuid waren enkele onderhuidse bloeduitstortingen. Er was een bloeduitstorting onder het harde hersenvlies ter hoogte van beide hersenhelften, als ook een grote bloeduitstorting in de rechterhersenhelft met doorbraak naar het oppervlak (bloeduitstorting onder het spinnenwebvlies). De bloeduitstorting rond het ruggenmerg past bij een uitbreiding van de bloeduitstorting in de schedelholte (onder het harde hersenvlies).
Neuropathologisch onderzoek toonde traumatische beschadiging van zenuwceluitlopers en veralgemeende beschadiging van zenuwcellen door zuurstoftekort. Hierbij was ernstige hersenzwelling met tekenen van inklemming. Bij deze bevindingen zijn
hersenfunctiestoornissen (met overige orgaanfunctiestoornissen tot gevolg) te verwachten op basis waarvan de onwelwording, de noodzaak tot ziekenhuisopname en het ontstaan van een
uitzichtloze situatie zondermeer kan worden verklaard.
De bloeduitstorting onder het harde hersenvlies toont volgens de neuropatholoog
tekenen van organisatie, passend bij een ouderdom van circa twee weken ten tijde
van het overlijden. Er waren verder tekenen van bijkomende bloeduitstorting in de
vorm van recente bloedmassa's zonder tekenen van celverval en/of organisatie. (…)
Bij de mate van hersenletsel is niet te verwachten dat betrokkene nog 'normaal' gefunctioneerd zou hebben.
Bij oog pathologisch onderzoek werden zeer uitgebreide bloeduitstortingen
gezien in het netvlies van beide ogen, met omvatting van meer dan 95% van het
netvliesoppervlak en aanwezigheid in alle netvlieslagen. Ook waren er bloedingen in
het glasvocht en rond de oogzenuwen (met uitbreiding in het omliggende
vetweefsel). Het netvlies toonde beiderzijds een plooi ter hoogte van de gele vlek
(macula). In het netvlies van het linkeroog en in beide oogzenuwen was neerslag
van ijzerpigment, passend bij een of meerdere (al dan niet bijkomende) incident(en)
van mogelijk meer dan twee dagen voor het overlijden.(…)
De bevindingen in de schedelholte en rond de oogzenuwen zijn ontstaan door:
Niet-accidenteel ofwel toegebracht letsel: schudtrauma ofwel repeterend
acceleratie-deceleratie trauma (voorheen 'shaken baby syndrome' genoemd), in
combinatie met stomp botsende krachtinwerking (zoals stompen en slagen al
dan niet met of tegen structuren).
Accidenteel letsel: stomp botsende krachtinwerking op het hoofd in de vorm van
hoogenergetisch trauma (zoals een zwaar verkeersongeval of een val van grote
hoogte). Simpele 'huis-, tuin- en keukenongevallen' (geringe accidenten) zijn
alleszins onvoldoende om het vastgestelde letselbeeld te verklaren.
Gezien de onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd is sprake geweest van
meervoudige stomp botsende krachtinwerking op het hoofd. (…)
Gezien de (combinatie van de) sectiebevindingen kan een ziekelijke en/of geboorte gerelateerde oorzaak voor de traumatische letsels uitgesloten worden.’
Rijken heeft geconcludeerd:
‘Bij [slachtoffer] , 4 maanden oud, wordt de onwelwording en het uiteindelijke
overlijden verklaard door de gevolgen van ernstig hoofdletsel, ontstaan door stomp
botsende krachtinwerking in combinatie met dynamische krachtinwerking (passend
bij schudtrauma ofwel repeterend acceleratie-deceleratie trauma). Er waren voorts
aanwijzingen voor een bijkomend incident circa twee weken voor het overlijden.’ [3]
Op 16 februari 2021 heeft dr. W.A. Karst (hierna: Karst), forensisch arts KNMG, zijn voorlopige interpretatie van het letsel opgesteld naar aanleiding van een vraag van de officier van justitie. Karst schrijft dat de sectiebevindingen passen bij een forse krachtsinwerking, zoals bijvoorbeeld een val van grote hoogte of een verkeersongeval. Geringe ongevallen, zoals de val van een bed, bank of commode genereren te weinig krachten om het letsel bij [slachtoffer] te kunnen verklaren. [4]
Op 21 juni 2021 is in opdracht van de rechter-commissaris een rapport uitgebracht door prof. Dr. P.A.M. Hofman (hierna: Hofman) en prof. Dr. S.G.F. Robben (hierna: Robben), beiden forensisch radioloog en verbonden aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum, afdeling forensische radiologie. In het rapport ‘Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ hebben Hofman en Robben het aangetroffen letsel beschreven als (onder meer): uitgebreide ischemische en hemorragische hersenafwijkingen (verwikkelingen van zuurstoftekort in de hersenen en bloedingen in de hersenen),
subdurale bloederige vochtcollecties (chronische subdurale hematomen),
(bloedingen tussen het harde hersenvlies en het spinnenwebvlies), subarachnoïdale bloedstolsels (tussen het spinnenwebvlies en het zachte hersenvlies) en retina afwijkingen (in het netvlies van het oog). Hofman en Robben beschrijven meerdere scenario’s uit de forensische literatuur waaruit blijkt dat kinderen jonger dan 1 jaar relatief veel vallen terwijl ze gedragen worden en daarbij relatief ernstiger letsel oplopen dan oudere kinderen of kinderen die niet gedragen worden. Echter, ernstige intracraniële afwijkingen zoals vastgesteld bij [slachtoffer] zijn zeldzaam en fatale gevallen zijn uiterst zeldzaam. Hofman en Robben concluderen dat de letsels bij [slachtoffer] veel waarschijnlijker zijn onder de hypothese non-accidental injury (toegebracht letsel) dan onder de hypothese accidental injury (letsel als gevolg van een ongeval). [5]
In opdracht van de rechter-commissaris heeft dr. H.G.T. Nijs (hierna: Nijs), forensisch arts KNMG en verbonden aan het NFI, een medisch forensisch onderzoek verricht.
In het rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022 heeft Nijs de onderzoeksresultaten geïnterpreteerd en de vraagstellingen als volgt beantwoord. [6]
Uit het neuropathologisch onderzoek [7] is gebleken dat op een aantal plaatsen in de hersenen sprake was van traumatische axonale schade (door krachtsinwerkingen veroorzaakte beschadiging van de zenuwceluitlopers), hetgeen wijst op grote doorgemaakte krachtsinwerkingen. Daarnaast is er, naast een recente subdurale (onder het harde hersenvlies gelegen) bloeduitstorting, ook een eerdere subdurale bloeduitstorting geconstateerd, die gedateerd werd op circa twee weken voor het overlijden. Er is een subarachnoïdale (onder het zachte hersenvlies gelegen) bloeduitstorting geconstateerd, die vermoedelijk het gevolg was van een bloeduitstorting rechts in de hersenen met uitbreiding naar het hersenoppervlak.
Nijs schrijft dat de bloeduitstortingen onder het harde hersenvlies een aanwijzing kunnen zijn voor het ontstaan van het hersenletsel. Uit onderzoek blijkt dat voor het ontstaan van deze subdurale bloedingen veel krachtsinwerking nodig is. De combinatie van bevindingen in hoofd, zoals die bij [slachtoffer] zijn beschreven, zijn in algemene zin het gevolg van fors repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd. Nijs concludeert dat het aantreffen van subdurale bloeduitstortingen iets waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking (toegebracht letsel) dan bij accidenteel trauma. [8]
Er zijn geen aanwijzingen gevonden in de medische gegevens voor aanlegstoornissen en/of ziekelijke afwijkingen in de hersenen. [9]
Uit het oogpathologisch onderzoek [10] bleek beiderzijdse aanwezigheid van een plooi in het
netvlies, glasvochtbloeding en bloedingen in de oogzenuwschedes en in het aangrenzende vetweefsel. Nijs beschrijft dat netvliesbloedingen een medische oorzaak kunnen hebben of kunnen zijn ontstaan door een forse krachtsinwerking. Netvliesbloedingen als gevolg van een krachtsinwerking ontstaan direct en passen ook bij het type krachtsinwerking waarbij subdurale bloedingen ontstaan. Nijs concludeert dat het aantreffen van de netvliesbloedingen, afzonderlijk bezien, waarschijnlijker is onder de hypothese niet-accidentele krachtsinwerking dan bij accidentele krachtsinwerking.
Bij [slachtoffer] is geen medische oorzaak geconstateerd voor de netvliesbloedingen. De netvliesbloedingen passen voorts niet bij eigen toedoen of gedragingen van het kind en/of bij normaal uitgevoerde verzorgingshandelingen. [11]
Bij [slachtoffer] zijn drie onderhuidse bloedingen aangetroffen, één op het achterhoofd en twee op het voorhoofd. De aangetroffen blauwe plekken, kunnen passen bij stomp botsende en/of samendrukkende krachtsinwerking op het hoofd. Nijs concludeert dat deze blauwe plekken op het hoofd bij een jong premobiel kind iets waarschijnlijker zijn onder de hypothese niet-accidentele krachtinwerking dan bij een accidentele krachtsinwerking. [12]
Er zijn geen medische oorzaken gevonden, zoals een stollingsstoornis of een andere medische (ziekelijke) oorzaak, die de bloeduitstortingen zouden kunnen verklaren. [13]
Nijs concludeert dat de combinatie van medische bevindingen en dan met name de traumatische axonale schade, die wijst op grote doorgemaakte krachtsinwerkingen op het hoofd met ‘shearing forces’ (afschuifkrachten) en ‘rotational forces’ (krachten met een draaimoment) inwendig in de hersenen, de schade aan de ogen en de drie blauwe plekken op het hoofd bewijswaarde toevoegen richting niet-accidentele krachtsinwerkingen. Nijs concludeert verder dat de likelihood ratio voor het aantreffen van de combinatie van medische bevindingen (hersenletsel) voor niet-accidentele versus accidentele veroorzakende krachtsinwerking circa 50 bedraagt. [14] (De rechtbank begrijpt hieruit dat het letsel van [slachtoffer] 50 keer beter past bij het scenario dat het toegebracht letsel betreft dan dat het een accidenteel letsel betreft).
Op grond van conclusies van de forensisch radiologen Hofman en Robben, de NFI-rapportages van Rijken en Nijs en de toelichting van Nijs als deskundige ter terechtzitting van 11 april 2023, met inachtneming van de rest van het dossier, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] is overleden ten gevolge van een voorafgaand aan haar overlijden opgetreden ernstig hersenletsel dat is ontstaan door een hevige niet-accidentele krachtinwerking (toegebracht letsel).
4.4.1.2 Wanneer is het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
Het precieze tijdstip van het ontstaan van het letsel is niet vastgesteld door de deskundigen. Nijs schrijft daarover dat op basis van studies waarin bekennende daders een directe aanvang van klinische symptomen bij een kind aangeven en de medisch logisch verklaarbare directe aanvang van de klinische verschijnselen, geconcludeerd kan worden dat het zeer aannemelijk is dat de klinische symptomen bij ernstig toegebracht hersenletsel direct na een forse krachtsinwerking op het hoofd ontstaan. [15] Nijs benoemt als klinische verschijnselen bijvoorbeeld bleekheid, ademhalingsstoornissen, slapte, trekkingen, hartslagproblemen en/of bewustzijnsverlies. [16]
[naam 1] (de vrouw van verdachte, hierna: [naam 1] ) heeft verklaard dat het gezin op 12 december 2020 om 10:00 uur ’s ochtends wakker werd en na een half uur is opgestaan. [naam 1] heeft [slachtoffer] een flesje gegeven en haar op het roze speelkleed in de woonkamer gelegd. [17] Daarna hebben [naam 1] , [naam 2] en verdachte buiten de kerstverlichting opgehangen. [slachtoffer] bleef ondertussen op het speelkleed in de woonkamer liggen. [naam 1] heeft verklaard dat ze meerdere malen naar binnen in de huiskamer heeft gekeken en zag dat [slachtoffer] gewoon normaal was. [18]
Uit onderzoek van de telefoongegevens van [naam 1] blijkt dat [naam 1] om 12:54 uur de verbinding met de thuis-wifi verliest. [19] [naam 1] heeft verklaard dat ze met [naam 2] naar de Coop is gereden om mayonaise te kopen. [20] Op camerabeelden van de Coop is te zien dat [naam 1] en [naam 2] om 13:00 uur de Coop inlopen en er om 13:12 uur weer uitlopen. [21]
[naam 1] wordt om 13:13 uur gebeld door verdachte dat het niet goed gaat met [slachtoffer] . [22]
Om 13:22 uur hebben verdachte en [naam 1] contact met de huisartsenpost opgenomen waarbij verdachte vertelt dat [slachtoffer] opeens wegviel en stopte met ademen, ze helemaal bleek werd en een blauwe tong had en dat haar ogen wegdraaiden. Tijdens dit gesprek is op de achtergrond het gekreun van [slachtoffer] hoorbaar. [23] Als de ambulance om 13:29 uur arriveert, treft ambulanceverpleegkundige [naam 3] [slachtoffer] in de woning aan. [naam 3] heeft verklaard dat [slachtoffer] bleek was en heel onregelmatig ademde, dat ze apathisch was en een slap hoofd en nekje had. [24]
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat [slachtoffer] op 12 december 2020 om 12:54 uur normaal functioneerde en er geen sprake was van klinische verschijnselen, en dat dat om 13:13 uur wel het geval was. Het fatale letsel moet dan ook op die dag tussen 12:54 uur en 13:13 uur aan [slachtoffer] zijn toegebracht.
4.4.1.3 Heeft verdachte het letsel aan [slachtoffer] toegebracht?
Verdachte heeft over het verloop van de ochtend van 12 december 2020 verschillende verklaringen afgelegd.
In het eerste verhoor op 14 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij samen met [naam 1] en [naam 2] buiten de kerstverlichting heeft opgehangen en dat [naam 1] vervolgens heeft gezegd dat ze even naar de supermarkt wilde gaan om broodjes te halen. [naam 1] en [naam 2] zijn toen met de auto naar de supermarkt gereden. Verdachte heeft verklaard dat hij de hogedrukspuit uit de schuur heeft gepakt en buiten om het huis naar de voorkant van het huis is gelopen. Toen hij voor het huis bij de auto was, hoorde hij [slachtoffer] stevig huilen en is hij naar binnen gegaan. Verdachte heeft zijn slippers uitgedaan en zijn sloffen aangetrokken. Hij is naar [slachtoffer] toegelopen die nog steeds hard huilde. Verdachte zag dat [slachtoffer] één handje in haar mond had. Hij heeft verklaard dat hij [slachtoffer] optilde en toen zag dat haar ogen heel groot werden en dat ze slap werd. Vervolgens werd [slachtoffer] bleek en begon naar adem te snakken. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat de tong van [slachtoffer] blauw was. Hij heeft toen meteen zijn vrouw gebeld, die er binnen een minuut was. [25]
Op 15 december 2020 heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] tegen zich aan hield en haar troostte, terwijl hij zijn vrouw belde. Vervolgens is hij in de auto gestapt en naar zijn vrouw toegereden met [slachtoffer] in zijn armen. [26] In de volgende verhoren op 5 en 6 januari 2021 heeft verdachte gezwegen over het voorval op 12 december 2020. [27]
Op 13 januari 2021 heeft verdachte verklaard dat hij zag dat [slachtoffer] een nat handje en een nat gezichtje had door het sabbelen. Hij heeft [slachtoffer] opgepakt en op zijn linkerschouder gelegd om met haar naar boven te lopen om een doekje te pakken. Toen hij de trap opliep, gleed hij op de zesde trede uit en probeerde met zijn rechterhand de leuning te grijpen. Hij greep mis en viel met [slachtoffer] naar beneden en kwam op [slachtoffer] terecht onderaan de trap. [28] Verdachte heeft verklaard dat hij niet eerder heeft durven verklaren over de val van de trap, omdat hij bang was voor de reactie van [naam 1] . [29] Op 18 februari 2021 heeft een reconstructie plaatsgevonden om dit scenario te onderzoeken. [30]
De verdediging heeft ook ter zitting aangevoerd dat het letsel is ontstaan door deze val van de trap.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit scenario ontkracht door de bevindingen en conclusies van Karst, Hofman en Robben, en Nijs.
Karst heeft in zijn voorlopige bevindingen geconcludeerd dat in het door verdachte beschreven incident op de trap onvoldoende krachten beschreven zijn om de combinatie van letsels en het overlijden van [slachtoffer] te kunnen verklaren. Hij schrijft dat de afstand tussen het hoofd van [slachtoffer] en de trap ruimschoots minder dan 100 centimeter zal zijn geweest. Valpartijen van die afstand komen op jonge leeftijd geregeld voor en leiden zeer zelden tot ernstig hersenletsel. Mocht het hersenletsel van [slachtoffer] door de val zijn veroorzaakt dan zou sprake moeten zijn van complicerende factoren, zoals een hoge startsnelheid van verdachte of een draaibeweging van het hoofd van [slachtoffer] . [31]
Hofman en Robben hebben in hun rapportage geconcludeerd dat de letsels van [slachtoffer] veel waarschijnlijker zijn bij de hypothese toegebracht letsel dan bij een ongeval als de val van de trap zoals door verdachte geschetst. [32]
Nijs concludeert dat het zeer ernstige hersen- en oogletsel bij [slachtoffer] niet past bij de val van de trap. Nijs baseert dat op de verklaring van verdachte dat hij met een normale snelheid de trap op is gelopen en dat uit die verklaring niet blijkt van een substantiële rotatiecomponent voor het hoofd van [slachtoffer] vlak voor het eerste botsend contact met de trap. De initiële valhoogte van [slachtoffer] was 1 tot 1,5 meter en na het eerste botsend/schuivend contact met de trap volgden meerdere bots-/schuifcontacten met de trapdelen. De combinatie van de lage snelheid en de geringe hoogte van de val maakt dat de krachtsinwerking te beperkt is om het letsel van [slachtoffer] te hebben veroorzaakt. Nijs constateert daarbij dat het opvallend is dat [slachtoffer] geen oppervlakkige huidbeschadigingen, kras/schaafletsel of botbreuken door de val heeft opgelopen. De toedracht zoals geschetst door verdachte past niet bij het letsel van [slachtoffer] .
Er moet een forse krachtsinwerking van forse repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd geweest zijn om het ernstige hersen- en oogletsel te hebben veroorzaakt. [33]
De rechtbank neemt de conclusies van Nijs over en stelt met inachtneming van de rest van het dossier, vast dat het ernstige hersenletsel bij [slachtoffer] niet veroorzaakt kan zijn door de val van de trap.
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat het letsel van [slachtoffer] geen medische oorzaak heeft maar dat het letsel is ontstaan door een forse krachtsinwerking van forse repeterende acceleratie-deceleratie en/of stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd van [slachtoffer] . De rechtbank komt op basis van de conclusies van de deskundigen, met inachtneming van de rest van het dossier, tot de conclusie dat de door verdachte gegeven toedracht (de val van de trap) het letsel van [slachtoffer] dat tot haar dood heeft geleid, niet kan verklaren, omdat daar geen hevige krachtsinwerking uit valt af te leiden. Dit betekent dat sprake is van toegebracht letsel
dat is ontstaan op 12 december 2020 tussen 12:54 uur en 13:13 uur, toen verdachte als enige bij [slachtoffer] aanwezig was. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte het fatale letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht.
De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet vaststellen wat exact de geweldshandelingen zijn geweest die het fatale letsel bij [slachtoffer] hebben veroorzaakt.
4.4.1.4 Is er sprake van (voorwaardelijk) opzet
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de bewijsmiddelen niet is komen vast te staan dat verdachte de intentie had om [slachtoffer] van het leven te beroven, zodat vol opzet niet kan worden bewezen.
Om tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet te komen, moet worden vastgesteld dat verdachte door zijn gedragingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Of de gedraging van verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] in het leven heeft geroepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n aanmerkelijke kans is niet alleen vereist dat verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Ondanks de vragen die de politie, de officier van justitie en de rechtbank hebben gesteld over de handelingen die verdachte heeft verricht bij [slachtoffer] , is onduidelijk gebleven welke handelingen verdachte precies heeft verricht. Het ernstige hersen- en oogletsel dat bij [slachtoffer] is vastgesteld en de conclusies van de deskundigen daarover, wijzen op een krachtig schudden, dan wel het uitoefenen van stomp botsend geweld, dan wel een combinatie van beide, waarbij sprake geweest moet zijn van een forse krachtsinwerking. Deze krachtsinwerking was dermate ernstig dat het leven van [slachtoffer] niet meer kon worden gered en heeft geleid tot de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat de geweldshandelingen die verdachte moet hebben verricht naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] bewust heeft aanvaard. De rechtbank acht het voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer] en daarmee het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt vast dat de artikelen 255 en 257 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) er onder meer toe strekken de lichamelijke gezondheid en het leven van hulpbehoevenden te beschermen. Er is sprake van het in hulpeloze toestand brengen van iemand, wanneer een hulpbehoevende in gevaar wordt gebracht. Hiervan is sprake wanneer gevaar bestaat voor leven of gezondheid, terwijl de hulpbehoevende zichzelf niet redden kan.
De rechtbank is hiervoor tot het oordeel gekomen dat het verdachte is geweest die op 12 december 2020 dusdanig geweld heeft toegepast op [slachtoffer] dat zij als gevolg daarvan is overleden. Nijs heeft geconcludeerd dat bij dergelijk letsel vrijwel meteen na het ontstaan daarvan klinische verschijnselen moeten hebben geopenbaard bij [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich dan ook bewust geweest zijn van de ernst van de situatie waarin [slachtoffer] zich bevond.
Verdachte heeft naar eigen zeggen meteen ingegrepen en gehandeld. Hij heeft op 12 december 2023 om 13:13 uur gebeld naar zijn vrouw [naam 1] en is daarna met [slachtoffer] in zijn auto gestapt om [naam 1] tegemoet te rijden. [naam 1] heeft [slachtoffer] overgenomen en ze zijn weer naar huis gereden. Vervolgens hebben [naam 1] en verdachte om 13:22 uur gebeld naar de huisartsenspoedpost om medische hulp in te schakelen.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte (hoewel dit niet op de meest adequate manier gebeurde) op het moment dat de ernst van de toestand van [slachtoffer] tot hem doordrong, onmiddellijk heeft geprobeerd hulp in te schakelen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het brengen en laten van [slachtoffer] in een hulpeloze toestand.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van het niet geven van de juiste informatie over de toedracht van het ontstaan van het letsel, als gevolg waarvan de kans dat [slachtoffer] zou overlijden zou zijn vergroot. Nijs heeft in zijn rapportage verklaard dat het hersenletsel van [slachtoffer] dermate ernstig was, dat haar leven niet meer gered kon worden en dat het verzwijgen van de oorzaak van het letsel de overlevingskansen van [slachtoffer] niet hebben beïnvloed.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 12 december 2020 te De Krim, gemeente Hardenberg, zijn kind, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 2020) opzettelijk van het leven heeft beroofd, door:- (met kracht) tegen/op het hoofd te slaan en/of te stompen, in elk geval (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld uit te oefenen op het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] en/of- [slachtoffer] (met kracht) vast te pakken en/of (met kracht) door elkaar en/of op en neer te schudden, in elk geval samendrukkend en/of anderszins (zeer heftig) geweld op het hoofd en/of het lichaam van [slachtoffer] uit te oefenen;
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in artikel 287 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
doodslag

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezen verklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren op te leggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gelet op de door haar bepleite integrale vrijspraak niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn vier en een halve maand oude dochtertje [slachtoffer] , door haar met kracht te schudden en/of door (zeer heftig) uitwendig inwerkend botsend en/of stompend geweld uit te oefenen op het hoofdje van [slachtoffer] . Door dit geweld heeft [slachtoffer] dermate ernstig hersenletsel opgelopen, dat zij de volgende dag is overleden. [slachtoffer] had haar hele leven nog voor zich en dat leven is haar door het handelen van haar eigen vader ontnomen. [slachtoffer] was volkomen weerloos en volledig afhankelijk van haar vader aan wie op dat moment de zorg voor haar was toevertrouwd. Dat vertrouwen heeft verdachte op grove wijze beschaamd. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Het overlijden van [slachtoffer] brengt onherstelbaar leed en intens verdriet teweeg, niet alleen bij de nabestaanden, maar ook bij verdachte zelf.
Persoon van de verdachte
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 8 maart 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder in contact is geweest met politie en justitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op de pro Justitia rapportage van 29 maart 2021 opgesteld door dr. R.W. Blaauw, psycholoog.
De psycholoog beschrijft verdachte als een laagbegaafde man die sinds het overlijden van [slachtoffer] kampt met een posttraumatische stressstoornis. De psycholoog heeft geconcludeerd dat, indien bewezen, het ten laste gelegde verdachte volledig valt toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 28 maart 2023. De reclassering beschrijft verdachte als een man met een groot schuldgevoel, depressieve gevoelens en rouwproblematiek. De reclassering schat het recidiverisico laag in en adviseert bij een bewezenverklaring een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de reclassering niet wenselijk omdat dit gevolgen heeft voor de stabiliteit van de verschillende leefgebieden van verdachte.
Strafoplegging
Gezien de ernst van het gepleegde feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn is in het geval van verdachte aangevangen op 5 januari 2021, de dag van zijn aanhouding en eerste verhoor. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is in beperkte mate – met ongeveer drie maanden – overschreden. De overschrijding is dermate beperkt dat de rechtbank volstaat met de enkele vaststelling.
Op grond van het voorgaande en gelet op opgelegde straffen in vergelijkbare zaken, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaren passend en geboden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel.

9.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf:
doodslag
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 primair bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
opheffing schorsing voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Holten, voorzitter, mr. S.H. Peper en
mr. W.W. van Tol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. de Bruin en F. Dussel MSc, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland, districtsrecherche IJsselland, onderzoek Rasbora met onderzoeksnummer ON1R020118. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Een geschrift zijnde een schouwverslag van 14 december 2020 door dr. N. de Jong, jeugd- en forensisch arts, GGD Groningen, pagina’s 3 tot en met 8.
3.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 12 april 2021, forensisch dossier pagina’s 1093 tot en met 1135.
4.Een geschrift zijnde een brief ‘beantwoording vraag’ van W.A. Karst van het NFI, van 16 februari 2021, forensisch dossier pagina’s 1207 tot en met 1210.
5.Een geschrift zijnde een rapport ‘Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het MUMC Maastricht van 16 maart 2021, afdeling forensische radiologie, van 21 juni 2021, forensisch dossier pagina’s 1221 tot en met 1241.
6.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina’s 1266 tot en met 1298.
7.Een geschrift zijnde een neuropathologisch onderzoek van het MUMC Maastricht van 16 maart 2021, forensisch dossier pagina’s 1116 tot en met 1122.
8.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1281.
9.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1274.
10.Een geschrift zijnde een pathologisch onderzoek histologie JNI van het Erasmus MC Rotterdam van 2 februari 2021, forensisch dossier pagina’s 1123 tot en met 1124.
11.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1284.
12.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1287.
13.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1286.
14.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1294.
15.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1291.
16.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina 1291 en de verklaring van Nijs afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2023.
17.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 14 december 2020, pagina 535.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] van 6 januari 2021, pagina’s 577 en 578.
19.Het proces-verbaal rapportage analyse tijdlijn van 7 januari 2021, pagina 365.
20.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige] van 6 januari 2021, pagina 578.
21.Het proces-verbaal van bevindingen met fotobladen van 28 december, pagina 270.
22.Het proces-verbaal van bevindingen analyse data IPhone 11 [verdachte] van 16 december 2020, pagina 328 en het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] van 14 december 2020, pagina 535.
23.Het proces-verbaal van bevindingen uitwerking telefoon met hulpdiensten van 7 januari 2021, pagina 356.
24.Het proces-verbaal van bevindingen getuige [naam 3] van 22 december 2020, pagina 251 tot en met 253.
25.Het proces-verbaal van verhoor getuige [verdachte] van 14 december 2020, pagina’s 421 tot en met 426.
26.Het proces-verbaal van bevindingen van 18 december 2020, pagina’s 434 en 435.
27.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 5 januari 2021 en het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 6 januari 2021, pagina’s 452 tot en met 466.
28.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 januari 2021, pagina 468, pagina 472 en pagina 483.
29.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 13 januari 2021, pagina 486.
30.Het proces-verbaal van bevindingen betreffende de reconstructie van 8 april 2021, pagina’s 86 tot en met 108.
31.Een geschrift zijnde een brief ‘beantwoording vraag’ van W.A. Karst van het NFI, van 16 februari 2021, forensisch dossier pagina’s 1207 tot en met 1210.
32.Een geschrift zijnde een rapport ‘Radiologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van het MUMC Maastricht van 16 maart 2021, afdeling forensische radiologie, van 21 juni 2021, forensisch dossier pagina’s 1239.
33.Een geschrift zijnde een NFI- rapport ‘Forensisch-medisch onderzoek naar aanleiding van het overlijden van een circa 4,5 maand oud meisje’ van 12 augustus 2022, forensisch dossier pagina’s 1289 en 1290 en de verklaring van Nijs afgelegd ter terechtzitting van 11 april 2023.