ECLI:NL:RBOVE:2023:145

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
C/08/277153 / HA ZA 22-45
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen ex-samenwoners zonder samenlevingsovereenkomst met betrekking tot investeringen in de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 januari 2023 een tussenuitspraak gedaan over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap tussen twee ex-samenwoners, hier aangeduid als de vrouw en de man. De vrouw en de man waren ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning waarin zij samenwoonden zonder een samenlevingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eigendomsverhouding hen verplicht om de (over)waarde van de woning te delen op het moment van verdeling. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat investeringen die door een van de partijen in de woning zijn gedaan, als vergoedingsrecht kunnen worden opgeëist, voor zover deze investeringen niet zijn verjaard. De man heeft investeringen gedaan in de woning sinds mei 2016, die niet zijn verjaard, en hij heeft een vordering van ongeveer € 110.000 geclaimd op de vrouw.

De rechtbank heeft verder overwogen dat, hoewel de man investeringen heeft gedaan, de vrouw ook financieel heeft geprofiteerd van de woning zonder dat zij grote financiële offers heeft gebracht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man recht heeft op een vergoedingsrecht van € 40.000 uit de eenvoudige gemeenschap, voordat de resterende netto overwaarde tussen hen wordt verdeeld. De rechtbank heeft partijen veroordeeld om mee te werken aan de onderhandse verkoop van de woning, waarbij de man eerst € 40.000 ontvangt uit de netto opbrengst, waarna de resterende waarde gelijkelijk wordt verdeeld. Dit vonnis is bedoeld om een nieuwe slepende procedure te voorkomen en treedt in de plaats van de ontbrekende wil en medewerking van de partij die niet meewerkt aan de verkoop.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rolnummer: C/08/277153 / HA ZA 22-45
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. van der Burg te Zwolle,
tegen
[Z],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. E. Blokzijl te Meppel.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tweede tussenvonnis van 28 september 2022
  • de akte van de man met producties 18 en 19 van 24 oktober 2022
  • de antwoordakte van de vrouw van 4 november 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen zij heeft overwogen in bovengenoemd tussenvonnis (met abusievelijk een verkeerde datum in de koptekst op pag. 2-5) voor zover daarvan hierna niet wordt afgeweken.
2.2.
Partijen zijn ieder voor de onverdeelde helft eigenaar van een woning waarin zij als gezin in het kader van een inmiddels geëindigde affectieve relatie samenwoonden zonder samenlevingsovereenkomst. De eigendomsverhouding van partijen in de woning brengt met zich dat zij ieder bij helfte delen in de (over)waarde van de woning per datum waarop de rechter thans de woning verdeelt. De woning van partijen is aan te merken als een zogenoemde onverdeelde eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW. Dat brengt mee dat investeringen in de woning (en geen schulden) door een van partijen gemaakt als
nominaalvergoedingsrecht jegens de ander geldend kunnen worden gemaakt, ter grootte van de helft van die nominale investering(en). Dat bedrag moet de ander vergoeden uit zijn/haar helft van de (over)waarde van het te verdelen vermogensbestanddeel. Feitelijk komt deze berekeningsmethodiek op hetzelfde neer als wanneer degene die genoemde investering(en) heeft gedaan, bij verkoop van de woning door partijen aan een derde zijn volledige nominale investering terugkrijgt alvorens de netto restantoverwaarde tussen partijen bij helfte wordt verdeeld.
2.3.
Anders dan krachtens de regeling voor gehuwden (Boek 1 BW) zijn investeringen - gedaan door niet-gehuwden - vanaf de datum van investeren aan verjaring (5 jaar) onderhevig, voor zover de verjaring niet tijdig wordt gestuit. Tussen partijen is niet in geschil dat door de man gedane investeringen in de woning, voor zover gedaan sedert mei 2016, niet zijn verjaard (zie rechtsoverweging 3.2 van bovengenoemd tussenvonnis).
2.4.
Bovengenoemde vergoedingsgrondslag heeft de Hoge Raad bekrachtigd in zijn uitspraak van 10 mei 2019 (ecli:nl:hr:2019:707) - in een casus waarin slechts de man eigenaar was van de betreffende woning - blijkens de zinsnede dat met betrekking tot genoemde woning (alleeneigendom van de man) geen gemeenschap in de zin van titel 7 van Boek 3 BW kan bestaan,
en derhalve ook niet een uit zodanige gemeenschap voortvloeiend vergoedingsrecht(rechtbank: lees van de vrouw die in de betreffende woning van de man had geïnvesteerd)
.
2.5.
Daaruit leidt de rechtbank af dat de Hoge Raad tot uitdrukking brengt dat uit een eenvoudige gemeenschap een vergoedingsrecht kan ontstaan (ook buiten de gevallen van een tussen partijen gesloten samenlevingsovereenkomst, onverschuldigde betaling respectievelijk ongerechtvaardigde verrijking) en in dat voetspoor dat hij evenmin zijn rechtspraak van 21 april 2006 (ecli:nl:hr:2006:AU8939) heeft verlaten, daargelaten dat laatstgenoemde uitspraak ziet op een geschil tussen gehuwden. Ook gehuwden kunnen immers, naar het oordeel van de rechtbank, een eenvoudige gemeenschap hebben, bijvoorbeeld krachtens huwelijksvoorwaarden. Hoewel in de literatuur als controversieel beschouwd, laat naar het oordeel van de rechtbank het gegeven dat (ex-)samenwoners zich niet kunnen beroepen op de vergoedingsbepalingen uit Boek 1 BW onverlet dat dit nominale vergoedingsrecht voortvloeit uit de eenvoudige gemeenschap (artikel 3:172 BW) waarin ieder bij helfte, althans naar gelang zijn aandeel, gerechtigd is respectievelijk moet bijdragen aan de kosten.
2.6.
Het vergoedingsrecht krachtens een eenvoudige gemeenschap kan bij gebrek aan een samenlevingsovereenkomst (of een geslaagd beroep op onverschuldigde betaling of op ongerechtvaardigde verrijking) evenwel worden gemitigeerd of tenietgedaan met een beroep op artikel 6:2 BW, onder aanvoering van de stelling dat tussen samenlevers een rechtsverhouding bestaat die mede door de redelijkheid en billijkheid wordt beheerst en waarbij ook artikel 3:35 BW een rol speelt. De vrouw heeft hierop expliciet een beroep gedaan: haar merendeels verzorgende rol in het gezin ten opzichte van de meer verdienende man, die nimmer zijn vorderingsrecht gedurende de samenleving aan de orde stelde respectievelijk daarvan nimmer gebruik leek te willen maken tot het moment waarop de affectieve verhouding tussen partijen eindigde. De man heeft die stelling niet genoegzaam gemotiveerd betwist.
2.7.
De vrouw is gedurende de periode van de samenleving welvarender geworden doordat zij als mede-eigenaar heeft geprofiteerd van de ontwikkelingen op de onroerend goed markt, zonder dat zij aanwijsbaar zich hiervoor (grote) financiële offers heeft getroost. De man heeft onmiskenbaar (wel) op uiteenlopende wijzen financieel in de woning van partijen geïnvesteerd. Die situatie brengt evenwel niet zonder meer mee dat de vrouw tot integrale vergoeding verplicht is.
2.8.
In een situatie waarin samenwoners in het kader van een affectieve relatie niet bij helfte financieel bijdragen aan (de instandhouding/waardevermeerdering van) hun eenvoudige gemeenschap - de onderhavige woning - en individueel geen respectievelijk qua omvang van hun aandeel verschillende uitgaven doen, zonder dat zij om hun moverende redenen een samenlevingsovereenkomst zijn aangegaan respectievelijk anderszins gedurende de samenleving vastleggen wat de strekking is van een betaling/investering respectievelijk of terzake daarvan expliciet een vorderingsrecht voorbehouden, geldt naar het oordeel van de rechtbank als werkscenario: betaald is betaald.
2.9.
In het kader van een affectieve samenleving waarin samenwoners samen kinderen krijgen en grootbrengen, hebben betalingen immers niet (zonder meer) een zakelijke strekking en hoeft de bevoordeelde er niet zonder meer rekening mee te houden dat hij/zij alsnog tot vergoeding gehouden is, zeker niet indien deze investeringen plaatsvinden uit niet-geconsumeerd arbeidsinkomen van een van de samenwoners en niet hun basis vinden in erfenissen, schenkingen of nalatenschappen.
2.10.
Kennelijk kon de man meer betalen en investeren dan de vrouw vanwege zijn hogere arbeidsinkomen respectievelijk hechtte hij er niet aan dat de vrouw, wellicht vanwege haar rol in het gezin, kennelijk minder bijdroeg of hoefde bij te dragen en hechtte hij er niet aan (schriftelijk) overeen te komen en vast te leggen dat hij zich een nominaal vergoedingsrecht voorbehield waar het betrof (specifieke) investeringen in de woning van partijen.
2.11.
De vordering van de man bedraagt – thans (nader) gespecificeerd in zijn producties 18 en 19 – kennelijk circa € 142.500. Exclusief door de man betaalde renten, verzekeringen, premies, belastingen, eigenaarslasten, bedraagt de vordering van de man kennelijk circa
€ 110.000 op de totale waarde van de eenvoudige gemeenschap oftewel € 55.000 op de helft van de overwaarde die toevalt aan de vrouw.
2.12.
Afgezien van het antwoord op de rechtsvraag in rechtsoverweging 2.6 bestaat tussen partijen verschil van mening of en in hoeverre bovengenoemde, door de man blijkens bankafschriften verifieerbaar dan wel beweerdelijk gedragen, kosten/betalingen feitelijk zijn (mede) gefinancierd uit een (verbouwings)hypotheek of bouwdepot. Het ligt op de weg van de vrouw haar stelling dat de man in werkelijkheid niet alle lasten privé geheel of gedeeltelijk heeft gedragen, gemotiveerd te betwisten. Die recherche heeft de vrouw (kennelijk) niet ondernomen net zo min als de vrouw inzicht heeft geboden in haar financiële positie gedurende de samenleving en per heden.
2.13.
In aanvulling op het oordeel van de rechtbank in rechtsoverwegingen 3.6 – 3.8 in genoemd tussenvonnis, acht de rechtbank het aangewezen thans een knoop door te hakken in het partijdebat met betrekking tot beide bovengenoemde stellingen.
2.14.
Tegen de achtergrond van het ontbreken van een samenlevingsovereenkomst met vergoedingsverplichtingen acht de rechtbank doorslaggevend dat de man tegenover de stellingen van de vrouw geen bijzondere feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat hij een integraal vergoedingsrecht heeft waar het gaat om zijn investeringen in de woning van partijen, althans investeringen die niet het karakter van kosten huishouding betreffen en die naar het oordeel van de rechtbank gelet op de rechtspraak van de Hoge Raad inzake zogenoemde kosten huishouding reeds om die reden nimmer voor vergoeding in aanmerking zouden komen.
2.15.
Ex aequo et bono respectievelijk als salomonsoordeel zal de rechtbank beslissen dat de man een vergoedingsrecht heeft op de
totale netto overwaardevan de eenvoudige gemeenschap van € 40.000 alvorens de restant netto overwaarde bij helfte tussen partijen wordt gedeeld oftewel - juridisch preciezer -: bij onderhandse verkoop van de woning moet de vrouw uit haar deel van de opbrengst € 20.000 aan de man vergoeden.
2.16.
Nu de man niet heeft onderbouwd dat hij de woning tegen de huidige, nog door partijen respectievelijk een makelaar vast te stellen marktwaarde
per heden(onderhandse vrije verkoopwaarde) conform zijn vordering toegedeeld kan krijgen (NB onder aftrek van
€ 40.000 indien de man de woning overneemt, zonder dat de vrouw hem een vergoeding behoeft te voldoen) en aldus kan herfinancieren onder
gelijktijdigontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek op de woning, zal de rechtbank partijen over en weer veroordelen tot onderhandse verkoop en levering van de woning, met dien verstande dat de man ook zelf de woning tegen genoemde marktwaarde onder vorengenoemde voorwaarden toegedeeld kan krijgen. Ingeval van onderhandse verkoop aan een derde ontvangt de man eerst € 40.000 uit de totale netto opbrengst waarna de restant netto (over)waarde tussen partijen bij helfte wordt gedeeld. Zie 2.15.
2.17.
Ter voorkoming van een nieuwe slepende procedure over de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van het geëindigde samenleven van partijen, geldt dat dit vonnis in de plaats treedt van de ontbrekende wil, medewerking en handtekening van die partij die niet meewerkt aan onderhandse verkoop en levering binnen zes maanden na dagtekening van dit vonnis.
2.18.
Alle overige vorderingen van partijen (zie rechtsoverweging 3.6 tussenvonnis 28/9/22) stranden en worden afgewezen.
2.19.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen conform vaste rechtspraak worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
3.1.
veroordeelt partijen over en weer mee te werken aan onderhandse verkoop van hun woning door een door partijen gezamenlijk en bij gebrek aan overeenstemming binnen 30 dagen na heden door de vrouw aan te wijzen makelaar om mee te werken aan onderhandse verkoop en aansluitende levering van hun woning aan een derde tegen de huidige onderhandse vrije verkoop-/marktwaarde, waarbij in het bijzonder de man, als alleengebruiker van de woning, alle aanwijzingen/medewerkingsverplichtingen van de makelaar direct en adequaat moet opvolgen, en waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de wil, medewerking en handtekening van die partij die niet binnen zes maanden na dagtekening van dit vonnis meewerkt aan verkoop en levering, een en ander met dien verstande a) dat de man bij onderhandse verkoop en levering van de woning aan een derde uit de netto overwaarde eerst € 40.000 ontvangt waarna het restant tussen partijen bij helfte wordt gedeeld respectievelijk b) waarbij de man in de gelegenheid is het eigendomsaandeel van de vrouw in de woning over te nemen tegen de thans geldende marktwaarde van de woning onder betaling door de vrouw - uit haar helft van de totale netto overwaarde - aan de man van een bedrag van € 20.000, en onder gelijktijdig ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de thans geldende hypotheek/hypotheken op de woning van partijen,
3.2.
bepaalt dat partijen elk gehouden zijn de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen, met dien verstande dat herfinancieringskosten uitsluitend voor rekening van de man komen,
3.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Rijksen en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: