ECLI:NL:RBOVE:2023:1446

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 april 2023
Publicatiedatum
21 april 2023
Zaaknummer
08.280056.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag en bedreiging met een mes in Hengelo

Op 21 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 62-jarige verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 oktober 2022 in Hengelo, waar de verdachte met een mes in de rug van [slachtoffer 1] stak, wat leidde tot een steekverwonding. De verdachte heeft de feiten erkend, maar betwistte dat hij met voorbedachten rade handelde. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor voorbedachten rade, maar dat de verdachte wel opzettelijk de kans op dodelijk letsel had aanvaard. Daarnaast bedreigde de verdachte [slachtoffer 2] en haar kinderen door met een hakmes tegen hun auto te slaan. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de verdachte een lange gevangenisstraf op te leggen, gevolgd, maar heeft ook bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf verbonden, waaronder een contactverbod en een locatiegebod. De rechtbank heeft de verdachte ook veroordeeld tot schadevergoeding aan [slachtoffer 1] voor de geleden schade, zowel materieel als immaterieel.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.280056.22 (P)
Datum vonnis: 21 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats] (Turkije),
ingeschreven op het adres [adres]
,
nu verblijvende in de P.I. Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
7 april 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A. Diesfeldt en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. D.C. Vlielander, advocaat in Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, primair, subsidiair, meer subsidiair:met een mes in de rug van [slachtoffer 1] heeft gestoken. Primair is dit ten laste gelegd als een poging tot moord dan wel een poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling;
feit 2:[slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling;
feit 3:[slachtoffer 2] en haar kinderen heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Hengelo (O), althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een (zak/klap)mes, althans een scherp voorwerp, in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- met een (zak/klap)mes, althans een scherp voorwerp, in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Hengelo, gemeente Hengelo (O) [slachtoffer 1] heeft mishandeld door met een (zak/klap)mes, althans een scherp voorwerp, in de rug, in elk geval in het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] te steken/snijden,
2
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Hengelo (O), althans in Nederland [slachtoffer 1] ,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (nadat voornoemde [slachtoffer 1] (kort) daarvoor door hem, verdachte, met een (zak/klap)mes in zijn rug is gestoken)
- met voornoemd (zak/klap)mes, althans een scherp voorwerp achter voornoemde [slachtoffer 1] aan te rennen en/of
- het (zak/klap)mes om te wisselen voor een hakmes/hakbijl, althans een scherp voorwerp en/of
- ( vervolgens) met voorgenoemd(e) hakmes/hakbijl zwaaiend achter voornoemde
[slachtoffer 1] aan te rennen;
3
hij op of omstreeks 30 oktober 2022 te Hengelo (O), althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] en/of de dochters van voornoemde [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door (nadat [slachtoffer 1] (kort) daarvoor door hem, verdachte, met een (zak/klap)mes in zijn rug is gestoken)
- terwijl voornoemde [slachtoffer 2] en/of de dochters van voornoemde [slachtoffer 2] in de auto zitten,
- voor de auto een hakmes/hakbijl, althans scherp voorwerp, boven zijn, verdachtes, hoofd te heffen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal, aan het portier van de auto te trekken en/of
- met voorgenoemd(e) hakmes/hakbijl op het dak en/of tegen het raam van de bestuurderszijde, althans tegen de auto te slaan.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

Gelet op de samenhang van de feiten zullen deze hieronder gezamenlijk worden besproken.
Feit 1 primair, subsidiair en meer subsidiair, feit 2 en feit 3
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. De onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte heeft door met een mes in de rug van [slachtoffer 1] te steken, bewust de aanmerkelijke kans op de dood van die [slachtoffer 1] aanvaard. Ook de onder 2 en onder 3 ten laste gelegde feiten kunnen volgens de officier van justitie wettig en overtuigen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat op basis van de verklaring van verdachte over de toedracht, en de omstandigheden zoals die blijken uit het dossier, niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld. Ook kan niet bewezen worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood of het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] . De letselrapportage is opgesteld door twee artsen in opleiding. Zij zijn daarvoor niet gekwalificeerd. Bovendien is het niet zo dat steken met een mes op de plek waar [slachtoffer 1] is gestoken,
altijdpotentieel dodelijk is. In dit geval was het dat niet. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair en onder 2 ten laste gelegde refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de onder 3 ten laste gelegde bedreiging heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Als hieronder wordt verwezen naar bewijsmiddelen, dan zijn dit bewijsmiddelen opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.
4.3.1.
Bewijsmiddel letselrapportage
Weliswaar is [slachtoffer 1] in het kader van een letselonderzoek door forensisch arts in opleiding S.H. Cuijpers gezien, maar dit heeft plaatsgevonden onder supervisie van forensisch arts KNMG F. Woonink. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid van de opstellers van de letselrapportage en verwerpt dan ook het verweer van de raadsman op dit punt.
4.3.2.
Vaststelling feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen, te weten de aangiftes van [slachtoffer 1] (hierna [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ), de verklaring van verdachte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de letselrapportage van Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht het volgende vast.
[slachtoffer 2] heeft een relatie met [slachtoffer 1] . Eerder was zij getrouwd met [naam 1] , de zoon van verdachte. [slachtoffer 2] en [naam 1] hebben samen drie dochters. Zij zijn op
4 mei 2022 gescheiden. [naam 1] , zijn ouders (de ex-schoonouders van [slachtoffer 2] ), maar ook de moeder van [slachtoffer 2] zijn het niet eens met haar relatie met [slachtoffer 1] . Op
30 oktober 2022 heeft in Hengelo (O), in een speeltuin aan de Krabbenbosweg, een confrontatie plaatsgevonden tussen enerzijds [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en anderzijds de moeder van [slachtoffer 2] , de ex-schoonmoeder van [slachtoffer 2] en verdachte. [slachtoffer 2] werd over haar relatie met [slachtoffer 1] aangesproken door haar moeder en ex-schoonmoeder. Terwijl het gesprek gaande was kwam verdachte, die in eerste instantie in zijn auto was blijven zitten, de speeltuin inlopen. Op enig moment werd [slachtoffer 1] door de moeder van [slachtoffer 2] bespuugd en met de vlakke hand in zijn gezicht geslagen. [slachtoffer 1] werd vervolgens door verdachte in zijn rug gestoken met een (zak/klap) mes. [slachtoffer 1] is daarop weggerend, waarna verdachte achter hem aan is gerend met het (zak/klap) mes. Verdachte heeft vervolgens het (zak/klap) mes omgewisseld voor een hakmes, welk hakmes hij uit de binnenzak van zijn jas haalde. Verdachte is zwaaiend met dat hakmes achter [slachtoffer 1] aangerend. Het (zak/klap) mes heeft verdachte weggegooid. Dit mes is niet teruggevonden door de politie. [slachtoffer 2] is ondertussen met haar dochters in haar auto gestapt. Toen zij weg wilde rijden stond verdachte bij haar auto en hief hij een hakmes boven zijn hoofd. Hij sloeg hiermee tegen de auto. De moeder en/of ex-schoonmoeder van [slachtoffer 2] trok(ken) aan het portier van de auto.
Bij [slachtoffer 1] is een enkele steekverwonding dan wel een gecombineerde steek/snijverwonding, vijf centimeter onder de ribben bij de linker rug/flank, geconstateerd. Bij aanvullend onderzoek door middel van een CT-scan van de borst/buik bleek sprake te zijn van een verwonding tot aan het onderhuidse bindweefsel (subcutis).
4.3.3.
Bewijsoverwegingen feit 1
4.3.3.1. Heeft verdachte opzet gehad op de dood van [slachtoffer 1] ?
Ten aanzien van de vraag of verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] stelt de
rechtbank voorop dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan dan dat degene die de handelingen heeft verricht daarop
(vol dan wel voorwaardelijk) opzet heeft gehad.
Verdachte heeft [slachtoffer 1] onder de ribben bij de linker rug/flank met een (zak/klap) mes gestoken. Volgens [slachtoffer 1] was het lemmet van het mes waarmee hij door verdachte is gestoken ongeveer tien centimeter lang. Volgens getuige [getuige 1] was het lemmet van dit mes ongeveer zeven centimeter lang. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat het lemmet van het betreffende mes ongeveer de lengte van zijn wijsvinger had. De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat het lemmet van het (zak/klap) mes minimaal zeven centimeter lang is geweest. Uit de letselrapportage volgt dat scherp trauma ter hoogte van de buik/rug/flankregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aangezien, omwille van het risico op orgaanbeschadigingen. De kans dat een dergelijke messteek de dood tot gevolg kan hebben, is dus aanmerkelijk te achten. Dit kan bovendien ook op basis van algemene ervaringsregels worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, door te handelen zoals hij heeft gedaan, zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] (potentieel) dodelijk letsel zou toebrengen. Het met een mes met een lemmet van minimaal zeven centimeter onder de ribben in de rug/flank steken, met een zodanige kracht dat daardoor een verwonding tot aan het onderhuidse bindweefsel ontstaat, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op de dood, dat verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard. Daarmee heeft verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer 1] gehad.
4.3.3.2. Heeft verdachte gehandeld met voorbedachten rade?
De rechtbank is, overeenkomstig het standpunt van de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit de bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter zitting onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte met voorbedachten rade geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. De rechtbank vindt de ten laste gelegde poging tot moord daarom niet bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.
4.3.3.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag van [slachtoffer 1] .
4.3.4.
Bewijsoverwegingen feit 2
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte dit feit heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2023, voor zover inhoudende, de verklaring van verdachte;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 31 oktober 2022, pagina 18.
4.3.5.Bewijsoverwegingen feit 3
De rechtbank is op grond van de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden en de verklaringen van de moeder en ex-schoonmoeder van [slachtoffer 2] van oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [slachtoffer 2] tezamen en in vereniging met de moeder en ex-schoonmoeder van [slachtoffer 2] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij verdachte met een opgeheven hand met daarin het mes voor de ruit van de bestuurderszijde zag staan. Ondertussen probeerde haar moeder of haar ex-schoonmoeder de deur open te trekken. Getuigen [getuige 2] en [getuige 1] hebben allebei verklaard dat verdachte met het mes tegen de auto sloeg. Dat [slachtoffer 2] dat niet (goed) heeft waargenomen doet aan het voorgaande niet af nu dit naar het oordeel van de rechtbank kan worden verklaard door het feit dat zij op dat moment in de auto zat terwijl haar dochters gilden en zij wegreed.
De bedreiging was van dien aard dat bij [slachtoffer 2] , onder de gegeven omstandigheden, in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hen dermate geweld zou worden aangedaan dat zij daardoor het leven zou kunnen laten. Naar het oordeel van de rechtbank is het opzet van verdachte hier ook op gericht geweest, zodat er sprake is van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 ten laste gelegde feit. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het bedreigen van de dochters van [slachtoffer 2] . Dat het opzet van verdachte (ook) gericht is geweest op het teweegbrengen van vrees bij de dochters van [slachtoffer 2] , volgt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende uit het dossier.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1
hij op 30 oktober 2022 te Hengelo (O), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] , opzettelijk van het leven te beroven, met een (zak/klap)mes, in de rug van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op 30 oktober 2022 te Hengelo (O), [slachtoffer 1] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door (nadat voornoemde [slachtoffer 1] (kort) daarvoor door hem, verdachte, met een (zak/klap)mes in zijn rug is gestoken),
- met voornoemd (zak/klap)mes, achter voornoemde [slachtoffer 1] aan te rennen en
- het (zak/klap)mes om te wisselen voor een hakmes, en
- ( vervolgens) met voorgenoemd hakmes zwaaiend achter voornoemde
[slachtoffer 1] aan te rennen;
3
hij op 30 oktober 2022 te Hengelo (O), tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door (nadat [slachtoffer 1] (kort) daarvoor door hem, verdachte, met een (zak/klap)mes in zijn rug is gestoken)
- terwijl voornoemde [slachtoffer 2] en de dochters van voornoemde [slachtoffer 2] in de auto zitten,
- voor de auto een hakmes, boven zijn, verdachtes, hoofd te heffen en
- meerdere malen, aan het portier van de auto te trekken en
- met voorgenoemd hakmes tegen de auto te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweer en op putatief noodweer. Daartoe is aangevoerd dat [slachtoffer 1] op enig moment opstond en zijn arm omhoog deed. Hij wilde de moeder van [slachtoffer 2] slaan, althans verdachte dacht dat hij dat wilde doen, en verdachte moest de moeder van [slachtoffer 2] daartegen beschermen. Verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Een beroep op noodweer kan worden gehonoreerd indien aannemelijk is geworden dat het handelen van de verdachte was geboden door de noodzakelijke verdediging van verdachtes of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding.
De rechtbank acht op basis van het dossier niet aannemelijk geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding, van de moeder van [slachtoffer 2] , waartegen verdachte haar moest verdedigen. De verklaring van verdachte over het opstaan door [slachtoffer 1] en het omhoog doen van zijn arm vindt geen steun in de overige bewijsmiddelen in het dossier. Integendeel, daaruit blijkt juist dat [slachtoffer 1] niet de confrontatie zocht, maar rustig en vermijdend optrad. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Van putatief noodweer is sprake wanneer men op verontschuldigbare wijze dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Hiervoor zijn, uitgaande van de vastgestelde feiten en omstandigheden, geen aanknopingspunten te vinden. De rechtbank verwerpt daarom ook het beroep op putatief noodweer.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 45, 47, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

6.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 een beroep gedaan op noodweerexces, op grond waarvan de rechtbank verdachte dient te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Voor een geslaagd beroep op noodweerexces dient verdachte te hebben gehandeld in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging tegen een aanranding, maar is hij daarbij, als onmiddellijk gevolg van een hevige, door de (onmiddellijk dreigende) aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging, verder gegaan dan geboden is.
Zoals hiervoor is overwogen acht de rechtbank niet aannemelijk dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding of een onmiddellijk dreigend gevaar voor een zodanige aanranding van de moeder van [slachtoffer 2] , waartegen verdachte haar mocht verdedigen. De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat verdachte daarover op verontschuldigbare wijze heeft gedwaald. Daarom kan het beroep op noodweerexces niet slagen en wordt het verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen op grond van artikel 38z Sr.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat gelet op wat hij heeft bepleit ten aanzien van de bewezenverklaring, een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, waarvan 185 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en een proeftijd van twee jaren een passende straf is. Aan het voorwaardelijk strafdeel kunnen de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals door de reclassering is geadviseerd. Verdachte is bereid om zich aan die voorwaarden te houden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door de nieuwe partner van zijn ex-schoondochter met een mes in zijn rug te steken. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer met de dood bedreigd door met een hakmes achter hem aan te rennen toen het slachtoffer na gestoken te zijn op de vlucht sloeg. Dat het slachtoffer niet dodelijk is getroffen door de messteek en er sprake is van relatief gering letsel is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Verdachte heeft vervolgens samen met zijn vrouw en de moeder van zijn ex-schoondochter een zeer bedreigende situatie gecreëerd voor zijn ex-schoondochter, waarbij verdachte zijn ex-schoondochter heeft bedreigd door met een hakmes tegen de auto te slaan. Dit zijn zeer ernstige strafbare feiten. Alhoewel verdachte de rechtbank anders wil doen geloven krijgt de rechtbank op basis van het dossier sterk de indruk dat culturele verschillen en geloofsovertuigingen een grote rol hebben gespeeld bij het conflict en in de aanloop daarnaartoe. Op het moment van het incident waren de kleinkinderen van verdachte ook aanwezig in de speeltuin en zijn zij getuige geweest van de heftige gebeurtenissen. Het spreekt voor zich dat dit voor de (jonge) kinderen zeer beangstigend moet zijn geweest. Daarnaast heeft verdachte door zijn handelen het veiligheidsgevoel van zijn ex-schoondochter ernstig aangetast. Hiervan blijkt ook uit de aangifte en de getuigenverklaring. Verder heeft verdachte door zijn handelen het slachtoffer ernstig aangetast in zijn lichamelijke integriteit. Slachtoffers van dergelijk geweld ondervinden niet alleen pijn en letsel, maar gaan vaak nog lang gebukt onder de psychische gevolgen daarvan. De fysieke en geestelijke impact van het geweldsincident blijkt ook uit de toelichting bij het schadevergoedingsformulier van het slachtoffer. Dergelijk gewelddadig gedrag is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu het feit op klaarlichte dag in een speeltuin plaatsvond waar op dat moment kinderen speelden en andere personen aanwezig waren die getuige zijn geweest van een zeer heftig incident. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft bij haar beslissing rekening gehouden met:
  • een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 28 februari 2023;
  • een (aanvullend) reclasseringsadvies van 29 maart 2023, opgemaakt door
G.S. Jankie, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland;
- een analyse (mogelijk) eer gerelateerd geweld van 2 februari 2023, opgemaakt door [verbalisant] , inspecteur van politie, materie deskundige Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EGG).
Uit het uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Het LEC EGG beschrijft in de analyse dat gevaar voor eerwraak aanwezig is. Het is aannemelijk dat de "strijdpunten" binnen het gezin/familie van verdachte ook na de afhandeling van onderhavige zaak niet zijn opgelost. Uit dat perspectief lijkt het aannemelijk dat er ook risico's blijven op een escalatie en moet in eerste aanleg worden geacteerd op basis
van een worst-case scenario als de betrokken instanties niet of onvoldoende in staat blijken om een doorbraak te creëren in de manier waarop men de situatie kennelijk beleeft, beoordeelt en prioriteert. Het betreft een gecompliceerde zaak door de verschillende betrokken partijen en culturele achtergronden. Veiligheid en het belang van de kinderen zou het uitgangpunt moeten zijn. Hierover moet met de verschillende betrokkenen afspraken gemaakt worden. Belangrijk is dat politie en betrokken instanties in gesprek blijven met betrokkenen.
De reclassering beschrijft dat er geen problemen worden gezien op de diverse leefgebieden, behalve op de leefgebieden relatie familie, gezin, partner en het psychosociaal functioneren van verdachte. Deze leefgebieden hangen nauw samen met de onderhavige delictsituatie en kunnen beschouwd worden als criminogene factoren. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De uitkomsten van het LEC EGG geven echter een zorgelijk beeld weer, waardoor het professioneel oordeel hoger uitkomt dan de OXREC aangeeft. Uitgaande van de zorgen geformuleerd in de analyse van het LEC EGG en van de betrokken instanties is het noodzakelijk om in zetten op controle en toezicht vanuit de reclassering voor een lange termijn zodat er zicht is op verdachte en het systeem, er gehandhaafd kan worden op voorwaarden en ingezet kan worden op de veiligheid. Gelet op de deels bekennende verklaring van verdachte, de stabiele factoren, de betrokkenheid van alle reeds betrokken partijen en het feit dat verdachte zijn medewerking wil verlenen aan bijzondere voorwaarden zoals elektronische monitoring en een contactverbod, ziet de reclassering mogelijkheden om verdachte te begeleiden. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden meldplicht bij reclassering, ambulante behandeling, contactverbod en locatieverbod (met elektronische monitoring). De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op een misdrijf met schade voor personen groot is.
Strafoplegging
Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op het bovenstaande en in het bijzonder de ernst van de feiten, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van langere duur. In beginsel zou een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie vormen. De rechtbank acht het echter niet opportuun om alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming op te leggen. Verdachte komt op tweeënzestigjarige leeftijd voor het eerst met justitie in aanraking, maar wel meteen in verband met zeer gewelddadige delicten waarbij culturele verschillen en geloofsovertuigingen mogelijk een rol spelen. De rechtbank is van oordeel dat de inzet van bijzondere voorwaarden, gericht op gedragsverandering en risicobeheersing, nodig is. De rechtbank ziet daarin aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Het voorwaardelijk strafdeel dient ook als stok achter de deur voor verdachte, om hem ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er, gelet op het psychosociaal functioneren van verdachte, de criminogene factoren, de aard en de context waarin de bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd en het recidiverisico, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen.
De rechtbank zal geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr opleggen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het doel en de strekking van deze maatregel is om de samenleving te beschermen tegen daders van zware geweldsdelicten en zedendelicten en ervoor te zorgen dat delinquenten met een hoog recidiverisico met het oog op de veiligheid van de samenleving langdurig – en indien noodzakelijk zelfs levenslang – onder toezicht kunnen blijven staan teneinde dreigende recidive te signaleren. Weliswaar wordt in het reclasseringsadvies en de analyse van het LEC ECG een gemiddeld tot hoog recidiverisico beschreven, maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het dossier thans onvoldoende dat na detentie van verdachte sprake is van een dermate hoog recidiverisico en gevaar voor de samenleving, zoals de wetgever dat voor ogen heeft gehad.
7.4
De inbeslaggenomen voorwerpen
De officier van justitie vordert ten aanzien van het beslag onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen hakmessen (Omschrijving: PL0600-2022504182-G2852436, zwart handvat, Rosenbaum) en (Omschrijving: PL0600-2022504182-G2852437, zwart handvat in stoffen zak, Muller).
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de op de beslaglijst vermelde goederen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de feiten zijn begaan en zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 17.048,35 (€ 2.048,35 materiele schade en € 15.000,-- immateriële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding dient te worden toegewezen. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat die kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente. De officier van justitie refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de omvang van het toe te wijzen bedrag.
8.3
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden indien de rechtbank tot het oordeel komt dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde materiële schadevergoeding ten aanzien van de posten onder nummers 1, 2, 4, 5, 7, 8, 12, 13 en 14 kan worden toegewezen. De overige verzochte materiële schadevergoeding dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd dan wel het causaal verband met de strafbare feiten ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat die kan worden toegewezen, maar gematigd moet worden tot een bedrag van € 2.500,--.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schadevergoeding
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is voldoende komen vast te staan dat verdachte door de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde schadeposten zijn deels voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom deels toewijzen tot een bedrag van € 1.981,10, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
De gevorderde vergoeding van toekomstige schade (schadepost 9: kilometervergoeding in verband met zeven EMDR-behandelgesprekken vanaf 18 april 2023 van € 55,90 en schadepost 12: kilometervergoeding in verband met een bezoek aan de bedrijfsarts op 12 april 2023 van € 11,35) leent zich naar het oordeel van de rechtbank niet voor inhoudelijke beoordeling in dit strafgeding, nu voor een goede beoordeling van deze schadeposten meer duidelijkheid moet bestaan over de medische (eind)toestand van de benadeelde partij en wat de gevolgen hiervan zijn voor zijn situatie in de toekomst. Daarnaast betreft dit schade die zich nog niet gerealiseerd heeft en waar om die reden te veel onzekerheid over is. Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om deze schadeposten alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. Voor dit deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schadevergoeding
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schadevergoeding (smartengeld) is de rechtbank van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Op grond van artikel 6:106 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding anders dan vermogensschade als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, zoals in deze zaak het geval is. Gelet op de aard van het letsel en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank de toekenning van een bedrag aan smartengeld van € 2.500,-- billijk.
Voor het overige deel zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. Hij kan de vordering in zoverre slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.
Als door de verdachte niet volledig wordt betaald, kan deze verplichting worden aangevuld met 54 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d en 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 primair
het misdrijf: poging tot doodslag;
feit 2
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 3
het misdrijf: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden;
- bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte van
10 (tien) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De rechter kan de tenuitvoerlegging gelasten indien de verdachte voor het einde van de
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende voorwaarde(n) niet is nagekomen:
- stelt als
algemene voorwaardedat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de reclassering voor zolang en zo frequent als zij gedurende deze periode nodig acht. Verdachte meldt zich binnen twee werkdagen bij Reclassering Nederland op het adres Molenstraat 50, 7514 DK Enschede;
- meewerkt aan diagnostiek en laat zich behandelen door Forensisch Centrum Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft of zoekt, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. In verband met het verblijf van de kleinkinderen is afgesproken dat de overdracht van de kleinkinderen alleen via zijn echtgenote en zijn zoon plaats zal vinden. Verdachte zorgt ervoor dat hij daarbij niet aanwezig is, of in ieder geval in een andere ruimte verblijft bij de overdracht zodat hij niet in contact komt met de aangeefster [slachtoffer 2] ;
- zich niet in Benschop/Utrecht en de Hengelose Es te Hengelo (O) bevindt. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatieverbod. Het gebied is afgebeeld in bijlage II Deeladvies EM van het reclasseringsadvies van 29 maart 2023. Verdachte is gedurende het toezicht op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig op het verblijfadres. De reclassering stelt de precieze tijdstippen vast, in overleg met verdachte en mede afhankelijk van de dagbesteding. Bij de start hoeft verdachte op doordeweekse dagen met dagbesteding een aaneengesloten blok van minimaal 12 en maximaal 17 uur niet op het verblijfadres te zijn. Op dagen zonder opleiding, (vrijwilligers)werk of behandeling is dat 2 uur. In de weekenden heeft verdachte een aaneengesloten blok van 4 uur per dag vrij te besteden. Verdachte werkt mee aan elektronische monitoring op dit locatiegebod. Het huidige verblijfadres is [adres] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Verdachte gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische monitoring nodig is dat verdachte in Nederland blijft. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
- draagt de reclassering op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
daarbij gelden als voorwaarden van rechtswege dat de verdachte:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, Sr, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
- beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid, Sr uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 4.481,10 (bestaande uit € 1.981,10 aan materiële schade en € 2.500,-- aan immateriële schade) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2022;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezen verklaarde feit tot betaling aan de Staat der Nederlanden van een bedrag van € 4.481,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2022 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 54 dagen kan worden toegepast. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
de in beslag genomen voorwerpen
- verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen voorwerpen, te weten de op de beslaglijst genoemde hakmessen (Omschrijving: PL0600-2022504182-G2852436, zwart handvat, Rosenbaum) en (Omschrijving: PL0600-2022504182-G2852437, zwart handvat in stoffen zak, Muller).
Dit vonnis is gewezen door mr. C.C.S. Bordenga-Koppes, voorzitter, mr. P.A.M. Miltenburg en mr. H.H. de Boef, rechters, in tegenwoordigheid van H.J.A. Teerlink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met onderzoeksnummer ON2R022066/Altena 22. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
1.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van 7 april 2023, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Op 30 oktober 2022 was ik in Hengelo (O). Ik heb [slachtoffer 1] met een mes in zijn rug gestoken. Het gaat om een zakmes dat kan worden ingeklapt. Dit mes had een lemmet van een paar centimeter, ongeveer de lengte van mijn wijsvinger. Ik ben met het hakmes achter [slachtoffer 1] aangerend.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , van 31 oktober 2022, met bijlage en fotoblad, pagina’s 17 t/m 19f, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangever:
Op 30 oktober 2022 was ik in Hengelo (O) in de speeltuin met [slachtoffer 2] en haar kinderen.
Ik zag de moeder en de ex-schoonmoeder van [slachtoffer 2] aan komen lopen. Ze liepen naar [slachtoffer 2] en gingen tekeer. Normaal houd ik altijd mijn mond uit respect, maar het liep steeds hoger op. Ik heb gevraagd of ze weg wilden gaan omdat de kinderen erbij waren. Ik hoorde de kinderen roepen dat ze opa zagen. Ik zag de ex-schoonvader van [slachtoffer 2] op ons aflopen.
Ik vertrouwde het niet en ging opstaan. De moeder en ex-schoonmoeder gingen voor [slachtoffer 2] staan. Ik ben er tussen gaan staan en kreeg een harde klap in mijn gezicht van de moeder van [slachtoffer 2] . Ze spuugde ook in mijn gezicht. Vlak na de klap voelde ik iets in mijn rug. Ik had niet gezien dat de ex-schoonvader achter mij was gaan staan. Ik zag dat de ex-schoonvader op mij af kwam met een soort broodmes in zijn hand. Dit mes was ongeveer tien á twaalf centimeter lang.
Ik zag dat hij dit mes wegstopte in zijn rechterjaszak. Ik zag hem een soort hakmes uit zijn borstzak halen. Ik zag dat hij al zwaaiend met dit hakmes op mij af kwam. Ik liep eerst achteruit en ben daarna weggerend. Hij heeft nog ongeveer 30 meter achter mij aangerend.
3.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , van 30 oktober 2022, pagina’s 20 t/m 22, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van aangeefster:
Ik was vandaag, zondag 30 oktober 2022, met mijn vriend [slachtoffer 1] en mijn drie dochters in de speeltuin in Hengelo. Op een bepaald moment zag ik dat mijn moeder en mijn ex-schoonmoeder de speeltuin in liepen en op ons af kwamen lopen. Ik hoorde dat zij beiden richting mij en [slachtoffer 1] van alles riepen. Verder zag ik dat een van beiden, [slachtoffer 1] een klap in het gezicht gaf. Vervolgens zag ik mijn ex-schoonvader het speeltuin terrein oplopen. Ik zag dat hij op ons af kwam lopen. Ik zag dat hij heel dicht bij [slachtoffer 1] kwam staan. Vervolgens hoorde ik dat [slachtoffer 1] riep: "Au". Vervolgens keek [slachtoffer 1] mij aan en direct daarna begon hij te rennen richting de uitgang van de speeltuin. Ik zag dat mijn ex-schoonvader achter hem aanrende met een slagersmes in de hand.
Ik ben vervolgens in mijn auto gestapt met mijn dochters achterin. Op het moment dat ik weg wilde zag ik dat mijn ex-schoonvader bij mij stond en het slagersmes boven zijn hoofd hief om kennelijk mij en mijn kinderen te belagen met het mes.
4.
Het proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 2] , van 1 november 2022, pagina’s 23 t/m 30, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
A: Op het moment dat ik zie dat de vader van [naam 1] omdraait, denk ik alleen maar: "kinderen, auto, wegwezen". Ik pakte mijn kinderen bij elkaar, heb ze volgens mij in de auto gegooid, ga in de auto zitten en druk op de deurvergrendelingsknop. Net op tijd. Want meteen daarna hoor ik dat de moeders aan de portieren trekken om ze open te maken.
5.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , van 31 oktober 2022, pagina’s 32 t/m 34, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik was op zaterdag 30 oktober 2022 in de speeltuin in Hengelo (O). Terwijl wij daar zaten zag ik een stel zitten met drie kinderen. Ik zag dat twee vrouwen bij het stel gingen staan. Ik zag dat een oudere man kwam aanlopen en hij liep in de richting van het stel. Ik zag dat de man en de twee vrouwen aan het schelden waren tegen het stel. Ik zag dat de jongen en het meisje opstonden. Ik zag dat de vrouw met de bruine haren de jongen een harde klap in zijn gezicht gaf. Ik zag dat de jongen even met zijn hoofd schudde omdat dat hij vermoedelijk schrok van de klap. Ik zag dat de jongen niet heeft teruggeslagen. Ik zag dat de jongen rechts omdraaide met zijn rug naar de man en de vrouwen. Ik zag dat de oudere man naar voren kwam en met zijn rechter hand een stekende beweging maakte in de richting van de linker zijkant van de rug van de jongen. Ik zag het mes. Ik zag dat het een soort zakmes was. Het was een mes dat je via de zijkant uit kunt klappen. Ik zag dat het lemmet ongeveer zeven centimeter lang was. Ik zag dat de oudere man de jongen raakte met het mes. Ik zag dat de oudere man heel snel stak. Wat ik kon zien was dat het mes ongeveer 4 a 5 centimeter diep naar binnen ging. Ik zag dat de jongen in zijn linker zijkant werd geraakt, net boven de broek. Ik zag dat de jongen ging rennen. Ik zag dat de oudere man achter de jongen aan rende. Ik zag dat de oudere man een tweede mes uit zijn jaszak haalde. Dit was een veel grotere. Ik zag dat de oudere man terug kwam lopen en liep naar de auto waar het meisje en haar kinderen in zaten. Ik zag dat de oudere man met het grote mes één keer op het dak van hun auto sloeg.
6.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , van 31 oktober 2022, pagina’s 46 t/m 49, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van getuige:
Ik was op 30 oktober 2022 in de speeltuin in Hengelo (O). Ik zag dat drie meisjes, een man en een vrouw de speeltuin binnen liepen. De man en de vrouw liepen naar de picknicktafel. Na een paar minuten zag ik twee vrouwen de speeltuin binnen komen lopen. Ik zag dat de blonde vrouw in gesprek ging met het slachtoffer en de vriendin. Dit gesprek ging er rustig aan toe. Na ongeveer vijf minuten kwam er een man de speeltuin binnen lopen. De blonde vrouw en de kleine vrouw waren daar ook nog en deze waren rustig. De kleine vrouw was in gesprek met het slachtoffer. De dader ging naast de kleine vrouw staan. Op enig moment spuugde de kleine vrouw het slachtoffer in het gezicht. Het slachtoffer was heel rustig. Het slachtoffer liep weg richting de andere picknicktafel. De kleine vrouw liep via de andere zijde van de picknicktafel naar het slachtoffer toe. Ik hoorde dat de kleine vrouw tegen het slachtoffer schreeuwde. De kleine vrouw spuugde in het gezicht van het slachtoffer. Ik zag dat de kleine vrouw het slachtoffer met de platte hand in het gezicht sloeg. Ondertussen was de dader richting het slachtoffer gelopen. Toen de kleine vrouw het slachtoffer sloeg, zag ik dat de dader een stekende beweging maakte naar het slachtoffer. Hij stak ter hoogte van de linkerzijde van de rug van het slachtoffer. Het slachtoffer rende vervolgens naar de uitgang van de speeltuin. Ik zag dat de dader achter het slachtoffer aan rende. De dader stopte voor de uitgang maar het slachtoffer was de speeltuin al uit. Toen zag ik dat de dader een glimmend voorwerp in zijn linker hand had. Ik kon zien dat het een mes was. Het lemmet was ongeveer tien centimeter lang. De dader rende toen verder achter het slachtoffer aan. De dader kwam vervolgens weer aanlopen richting de auto van de vriendin met kinderen.
Op dat moment zag ik dat de dader een vleesbijl in de rechterhand vast had. De dader sloeg met de bijl tegen de chauffeurskant van de auto, gericht op het raam waar de vriendin in de auto zat, zij zat achter het stuur. Op datzelfde moment trok een van de beide vrouwen de deur van de chauffeurskant open. De vriendin van het slachtoffer heeft zelf de deur weer dicht kunnen trekken. Toen reed de vriendin met de kinderen weg.
7.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 2] , van 1 november 2022, pagina’s 81 t/m 86, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
O: Een getuige verklaard dat u het portier van de chauffeurskant open trok. [slachtoffer 2] trok dit hierop weer dicht en reed achterwaarts weg. V: Wat kunt u hierover vertellen? A: Dat klopt. Maar dat was voordat mij man er was. Toen probeerde ik de deur te openen maar die zat op slot. ik wou nog praten met [slachtoffer 2] maar [slachtoffer 2] wou met niemand meer praten.
8.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 3] , van 7 november 2022, pagina’s 93 t/m 103, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
V: Is er nog geschreeuwd door iemand? A: Ja, [slachtoffer 2] schreeuwde dat iemand de politie moest bellen. [naam 2] gaf aan dat wij alleen maar wilde praten. V: en toen? A: [slachtoffer 2] pakte de kinderen bij elkaar en liep richting haar auto. V: Waar stond de auto van [slachtoffer 2] ? A: Op de parkeerplaats. [slachtoffer 2] deed alle deuren op slot. V: Hoe weet u dat? A: ik wilde met haar praten dus ik wilde de deur openen aan de bijrijderskant. Ik voelde aan het portier en deze ging niet open. [slachtoffer 2] houdt mij altijd op afstand en dat doet zeer. Ik zie mijn kleinkinderen niet, Ik was boos op dat moment op [slachtoffer 2] . ik kreeg de deur niet open. ik zag dat [slachtoffer 2] de auto in de achteruit zette en weg reed in de richting van de Action.
9.
Een schriftelijk bescheid zijnde, een letselrapportage Forensische Geneeskunde GGD regio Utrecht betreffende [slachtoffer 1] , 11 december 2022, voor zover inhoudende als bevindingen van S.H. Cuijpers, forensisch arts in opleiding, onder supervisie van
F. Woonink, forensisch arts KNMG:
Letselonderzoek: 02-11-2022 tijd 13:30
Datum incident: 30-10-22
Samenvatting medische informatie: Uit de ontvangen medische informatie van het ZGT ziekenhuis te Almelo blijkt dat meneer op 30 oktober 2022 de Spoedeisende hulp bezocht. Daarbij was er sprake van een steekverwonding 5 centimeter onder de ribben bij de linker rug. Bij aanvullend onderzoek door middel van een CT scan van de borst/buik bleek sprake te zijn van een verwonding tot aan het onderhuidse bindweefsel (subcutis).
Ernst & prognose
Ernst van het letsel: matig letsel (AIS 2)
Toelichting: Letsels ten gevolge van een snij- of steekwond zonder schade van spier, bloed of zenuwweefsel genezen doorgaans goed. Meneer heeft op de linker onderrug een genezende litteken, dit litteken is naar verwachting blijvend.
Ten aanzien van de ernst van het letsel wordt opgemerkt dat scherp trauma ter hoogte van de buik/rug/flankregio steeds als potentieel levensbedreigend moet worden aangezien (omwille van het risico op orgaan beschadigingen)
Beoordeling
Samenvatting Letsel: het betreft een enkele steekverwonding dan wel gecombineerde
steek/snijverwonding tot aan het onderhuidse bindweefsel in de linker rug/flank.
Toelichting: Een huiddoorklieving kan zowel snijdend als stekend ontstaan door scherprandige of puntige voorwerpen.
Bij een snijwond is de lengte groter dan de wonddiepte en zijn de wondranden scherp zonder kneuzing of schaving. Bij een steekwond is de diepte groter dan de lengte.
Gemelde toedracht bij het letsel: Meneer vertelt: 'ik werd gestoken met een mes in mijn rug.'
Past gemelde toedracht bij letsel: zeer goed

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer ON2R022066/Altena 22. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.