ECLI:NL:RBOVE:2023:1404

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
19 april 2023
Zaaknummer
ak_23 _ 897
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor bedrijfshal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 april 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De verzoeker, vertegenwoordigd door ing. J.C. Vijfhuizen, had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder, een B.V. uit [plaats 2], voor de uitbreiding van een bedrijfshal en de verbouwing van een bedrijfswoning. De vergunninghouder had op 30 november 2021 een aanvraag ingediend, die op 6 april 2022 was goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders van Losser. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 25 oktober 2022, waarin de eerste beslissing op bezwaar werd vernietigd, heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en de vergunning opnieuw ongegrond verklaard op 18 november 2022. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.

De voorzieningenrechter heeft op 5 januari 2023 bepaald dat de schorsing van de eerste omgevingsvergunning voortduurt tot de uitspraak in de bodemprocedure. Op 23 december 2022 heeft de vergunninghouder een tweede aanvraag ingediend voor de bouw van een bedrijfshal, die op 3 april 2023 is goedgekeurd. Verzoeker heeft op 6 april 2023 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de bouw van de bedrijfshal al vergevorderd was en de verzoeker geen onomkeerbare schade zou lijden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afbouw van de hal vergunningsvrij kan plaatsvinden en dat de risico's van eventuele onrechtmatigheid van de vergunningen voor rekening van de vergunninghouder komen. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier R.K. Witteveen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/897
uitspraak van de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats 1] , verzoeker,

gemachtigde: ing. J.C. Vijfhuizen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Losser, verweerder,

gemachtigde: T. van Leussen.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [vergunninghouder] B.V. uit [plaats 2] (verder: vergunninghouder), gemachtigde: ing. M.H. Middelkamp.

Procedureel verloop

De eerste omgevingsvergunning
Op 30 november 2021 heeft vergunninghouder bij verweerder een aanvraag ingediend voor het uitbreiden van een bedrijfshal en het verbouwen van een bedrijfswoning op het perceel [adres] . Vergunninghouder wil de bedrijfshal tot aan de perceelsgrens uitbreiden. Bij besluit van 6 april 2022 heeft verweerder vergunninghouder de gevraagde (eerste) omgevingsvergunning verleend. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De eerste beslissing op bezwaar
Bij besluit van 16 augustus 2022 heeft verweerder verzoekers bezwaar tegen de eerste omgevingsvergunning ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 25 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de eerste beslissing op bezwaar onvoldoende gemotiveerd is en heeft daarom het beroep gegrond verklaard. Het besluit van 16 augustus 2022 is daarbij vernietigd.
De voorzieningenrechter heeft het destijds aangewezen geacht, dat verweerder opnieuw op verzoekers bezwaar beslist. De voorzieningenrechter heeft hierin aanleiding gezien om de eerste omgevingsvergunning te schorsen voor zover deze betrekking heeft op de uitbreiding van de bedrijfshal, tot twee weken nadat verweerder opnieuw op het bezwaar daartegen heeft beslist. Tegen die uitspraak zijn geen rechtsmiddelen ingesteld.
De tweede beslissing op bezwaar
Bij besluit van 18 november 2022 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar tegen de omgevingsvergunning beslist. Verweerder heeft dat bezwaar – onder aanvulling en verbetering van de motivering van de eerste beslissing op het bezwaar – opnieuw ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 6 december 2022 tegen de tweede beslissing op bezwaar beroep ingesteld en eveneens gelijktijdig een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Bij uitspraak van 5 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter bepaald, dat de schorsing van de eerste omgevingsvergunning voor wat betreft de bouw/uitbreiding van de bedrijfshal voortduurt tot zes weken nadat de rechtbank in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan. Verweerder heeft vergunninghouder naar aanleiding hiervan een bouwstop opgelegd.
De tweede omgevingsvergunning
Op 23 december 2022 heeft vergunninghouder nogmaals een aanvraag bij verweerder ingediend voor het bouwen van een bedrijfshal. De aanvraag is uitsluitend ingediend in verband met de aanpassing van de bouwhoogte (van 5.10m) van de bedrijfshal (naar 5.55m), welke per abuis in de eerdere aanvraag niet op de juiste hoogte was ingetekend.
Op 18 januari 2023 heeft verweerder deze aanvraag gepubliceerd als een aanvraag “Bouwen van een bedrijfshal (wijziging vergunning) …”.
Op 3 april 2023 heeft verweerder besloten de tweede omgevingsvergunning te verlenen, voor de activiteiten:
  • het (ver)bouwen van een bouwwerk;
  • het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Bij brief van 4 april 2023 (verzonden 5 april 2023) heeft verweerder de aan vergunninghouder opgelegde bouwstop opgeheven.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter op 6 april 2023 verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening de ordemaatregel te treffen dat de tweede omgevingsvergunning per direct wordt geschorst. De voorzieningenrechter heeft daarvoor onvoldoende aanleiding toe gezien. Op 7 april 2023 heeft verzoeker daarnaast bij verweerder tegen de tweede omgevingsvergunning pro-forma bezwaar gemaakt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder en vergunninghouder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat op grond van het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) na of er een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst in de bodemprocedure – hier de tevens aanhangige bezwaar- en beroepsprocedure – niet kan worden afgewacht. Hij let daarbij op de belangen van partijen, waarbij hij een afweging moet maken tussen aan de ene kant het belang van de verzoekende partij dat zo snel mogelijk een voorziening wordt getroffen en aan de andere kant de belangen bij de onmiddellijke uitvoering van het bestreden besluit.
Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
2. Verzoeker stelt in zijn verzoekschrift, dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. Vergunninghouder is namelijk op basis van de tweede omgevingsvergunning zeer voortvarend aan het werk gegaan met het (verder) afbouwen van de vergunde bedrijfshal. Hij merkt dit – indien eenmaal gereed – aan als een onomkeerbaar c.q. onherstelbaar nadeel, dat hij wil voorkomen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure. Hij wijst er in dit verband op, dat de eerste omgevingsvergunning door de voorzieningenrechter in (het nog lopende) beroep is geschorst tot de rechtbank in de bodemprocedure uitspraak heeft gedaan over de (on)rechtmatigheid van die vergunning, welke schorsing gelet op de status van de tweede omgevingsvergunning en het bepaalde in artikel 6:19 van de Awb ook daar op van kracht moet zijn. Verder stelt hij in dit verband, dat de bouwstop ten onrechte is opgeheven, verweerder hem over die opheffing had moeten informeren, en de tweede omgevingsvergunning meteen had moeten publiceren.
Ter zitting is vastgesteld, en partijen twisten daar ook niet over, dat de bedrijfshal van vergunninghouder als zodanig inmiddels qua bouwmassa geheel is gerealiseerd. De wandgevelplaten zijn alle rondom gemonteerd, het dak en de deuren/ramen zijn daarin geplaatst, de isolatie is aangebracht en het gehele gebouw is wind- en waterdicht. Uitsluitend de betonnen bedrijfsvloer, alsmede brandwerende coating, elektra en inrichting dienen binnen in de bedrijfshal nog te worden aangebracht of geplaatst. Die werkzaamheden kunnen echter vergunningsvrij worden uitgevoerd en vallen niet onder het bereik van de omgevingsvergunning.
Naar vaste rechtspraak is van een voldoende spoedeisend belang geen sprake als het resultaat dat de verzoeker met het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening nastreeft daarmee niet daadwerkelijk (meer) kan worden bereikt. Van die situatie acht de voorzieningenrechter sprake. Het belangrijkste onderdeel van de bedrijfshal waar verzoeker hinder van ondervindt, de 5.55m hoge zijwand op zijn perceelsgrens was al op 6 of 7 april 2023 volledig geplaatst. Verder zal de afbouw van de hal zoals die nog plaats vindt, los van de vraag of schorsing van de vergunning die afbouw kan verhinderen, nog maar beperkte betekenis hebben voor de vraag of er een onomkeerbare situatie ontstaat.
Als het gaat om de gestelde mogelijke brandonveiligheid van de zijwand heeft de voorzieningenrechter geen aanleiding om aan te nemen dat de inspectie van het pand op dit aspect voorafgaand aan de in gebruik name niet op zorgvuldige wijze plaats zal vinden.
Voor het treffen van de gevraagde voorziening bestaat dan ook geen grond.
3. Om die reden laat de voorzieningenrechter de beantwoording van de vraag welke consequenties moeten worden verbonden aan de door verweerder gemaakte procedurele keuzes:
  • dat de tweede omgevingsvergunning niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb, de rechtbank in het lopende beroep daarvan niet in kennis hoeft te worden gesteld en niet hoeft te worden verzocht om de schorsing van de eerste omgevingsvergunning op te heffen;
  • dat de tweede omgevingsvergunning nog niet is gepubliceerd, en
  • om verzoeker niet in kennis te stellen van de opheffing van de bouwstop die gerelateerd is aan de eerste omgevingsvergunning,
achterwege. Die vraagt komt toe aan de rechtbank in de nog lopende beroepsprocedure.
Dat geldt ook voor de vraag of zowel de eerste als de tweede omgevingsvergunning – mede met inachtneming van de daarop betrekking hebbende belangen van partijen –
onrechtmatig zijn te achten in de lopende bezwaar- of beroepsprocedures. Als de eerste en/of tweede omgevingsvergunning naar het oordeel van de rechtbank onrechtmatig zijn verleend, dient het risico van eventuele afbraak van de bedrijfshal ook al is deze nog verder afgewerkt voor rekening en risico van vergunninghouder te komen. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter nog dat, als de bedrijfshal zo snel kan worden gebouwd met prefab onderdelen, die hal ook weer snel kan worden afgebroken, als het daarvan zou moeten komen.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.K. Witteveen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.