In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 19 april 2023 uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een omgevingsvergunning. De verzoeker, vertegenwoordigd door ing. J.C. Vijfhuizen, had bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder, een B.V. uit [plaats 2], voor de uitbreiding van een bedrijfshal en de verbouwing van een bedrijfswoning. De vergunninghouder had op 30 november 2021 een aanvraag ingediend, die op 6 april 2022 was goedgekeurd door het college van burgemeester en wethouders van Losser. Na een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter op 25 oktober 2022, waarin de eerste beslissing op bezwaar werd vernietigd, heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en de vergunning opnieuw ongegrond verklaard op 18 november 2022. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
De voorzieningenrechter heeft op 5 januari 2023 bepaald dat de schorsing van de eerste omgevingsvergunning voortduurt tot de uitspraak in de bodemprocedure. Op 23 december 2022 heeft de vergunninghouder een tweede aanvraag ingediend voor de bouw van een bedrijfshal, die op 3 april 2023 is goedgekeurd. Verzoeker heeft op 6 april 2023 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar de voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen. De rechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was, omdat de bouw van de bedrijfshal al vergevorderd was en de verzoeker geen onomkeerbare schade zou lijden. De voorzieningenrechter benadrukte dat de afbouw van de hal vergunningsvrij kan plaatsvinden en dat de risico's van eventuele onrechtmatigheid van de vergunningen voor rekening van de vergunninghouder komen. De uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, in aanwezigheid van griffier R.K. Witteveen, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.