ECLI:NL:RBOVE:2023:1375

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
C/08/290842 / KG ZA 23-6
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van lidmaatschap door vereniging in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [de vereniging]. [Eiser] vorderde toelating als lid van de vereniging, maar zijn verzoek werd afgewezen. De procedure begon met een dagvaarding op 19 januari 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 februari 2023, waarbij partijen instemden met mediation. Na het mislukken van de mediation heeft [eiser] verzocht om een vonnis.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [de vereniging] biedt onderdak aan mensen in maatschappelijk of psychische nood. [Eiser] woont sinds 1 augustus 2017 in het opvangcentrum van [de vereniging] en heeft zich op 25 augustus 2022 aangemeld als lid. De vereniging heeft echter een ledenstop ingesteld en kon zijn verzoek niet honoreren. [Eiser] vorderde dat de vereniging hem als lid zou inschrijven, met een dwangsom bij niet-nakoming.

De voorzieningenrechter oordeelde dat [eiser] een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, maar dat de vereniging niet verplicht kon worden om hem als lid toe te laten. De rechter benadrukte het grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging, wat betekent dat een vereniging zelf kan beslissen over lidmaatschap. De voorzieningenrechter concludeerde dat de weigering van de vereniging om [eiser] als lid toe te laten niet onrechtmatig was, en veroordeelde [eiser] in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.373,-.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: C/08/290842 / KG ZA 23-6
Vonnis in kort geding van 30 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. G.J. Hollema te Almelo,
tegen
de vereniging
[de vereniging],
gevestigd te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [de vereniging] ,
advocaat: mr. J. Bisschop te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 19 januari 2023;
- de producties van [eiser] ;
- de producties van [de vereniging] ;
- de mondelinge behandeling op 2 februari 2023, waarbij partijen pleitnota’s hebben overgelegd en op welke zitting de zaak met instemming van partijen is verwezen naar mediation;
- de e-mail van mr. Hollema van 16 maart 2023, waarbij hij de voorzieningenrechter heeft bericht dat mediation niet is geslaagd en heeft verzocht om vonnis te wijzen.
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[de vereniging] is een vereniging die – onder meer – onderdak biedt aan mensen in maatschappelijk of psychische nood.
2.2.
Sinds 1 augustus 2017 woont [eiser] tegen betaling in het opvangcentrum van [de vereniging] .
2.3.
In artikel 2 van de statuten van [de vereniging] staat, voor zover hier van belang:
“1. Leden van de vereniging kunnen zijn natuurlijke personen, die de leeftijd van vijftien jaar hebben bereikt en die tevens de doelstelling van de vereniging onderschrijven.
2. Om lid te kunnen worden moet men zich aanmelden bij het bestuur, dat over de toelating in hoogste ressort beslist. De aanmelding wordt bevestigd door de secretaris.
(…)”
2.4.
Bij e-mail van 25 augustus 2022 heeft [eiser] zich aangemeld als lid van [de vereniging] .
Bij e-mail van 7 september 2022 heeft [A] (hierna: [A] ), de bestuurder van [de vereniging] , daarop als volgt gereageerd:
“(…) Centrum [de vereniging] bevindt zich in een transitiefase met het oog op de toekomst. Om die reden is er op dit moment een ledenstop van toepassing.
Wij kunnen uw verzoek om lid te worden dan ook niet honoreren.
Zodra er meer duidelijkheid is over de toekomst van Centrum [de vereniging] en de (on)mogelijkheden om lid te worden zullen we u hier over informeren.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [de vereniging] te veroordelen om [eiser] binnen twee dagen na betekening van het vonnis als lid van [de vereniging] in te schrijven, zulks op straffe van een dwangsom zolang [de vereniging] daarmee in gebreke blijft, kosten rechtens.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij actief wil meehelpen om de statutaire doelstellingen van [de vereniging] te realiseren en dat hij daarbij, als bewoner van het opvangcentrum van [de vereniging] , een evident belang heeft. Hiervoor dient [eiser] lid te zijn van [de vereniging] . [de vereniging] weigert ten onrechte het lidmaatschap, aldus [eiser] .
3.3.
[de vereniging] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat het geval. [eiser] wil namelijk via het lidmaatschap van [de vereniging] invloed uitoefenen op zijn directe woonomstandigheden. Dat belang is naar zijn aard spoedeisend.
4.2.
De vraag die voorligt is of [de vereniging] verplicht kan worden om [eiser] als lid toe te laten. Een vereniging kan op grond van het grondwettelijke recht van vrijheid van vereniging niet worden verplicht om personen als lid toe te laten. Ook als een aspirant-lid voldoet aan de kwalitatieve eisen van lidmaatschap zoals neergelegd in de statuten, brengt dit niet zonder meer mee dat hij het lidmaatschap kan afdwingen. Het persoonlijk karakter van het lidmaatschap van een vereniging verzet zich hiertegen. Een vereniging kan, met inachtneming van de bij statuten of reglement gestelde normen, in beginsel naar eigen inzicht beslissen. Onder bepaalde omstandigheden kan de weigering van het lidmaatschap onrechtmatig zijn bijvoorbeeld in gevallen waarin het aspirant-lid een groot belang heeft bij het verkrijgen van het lidmaatschap en een redelijke grond voor weigering ontbreekt.
4.3.
Daarvan is hier echter geen sprake. Voorop staat dat het bestuur van [de vereniging] , zoals ook blijkt uit de statuten, als enige en laatste instantie bevoegd is om over het eventuele lidmaatschap van [eiser] te beslissen. Dat is ook het geval indien en voor zover [A] enig bestuurder van [de vereniging] zou zijn. Weliswaar kan de voorzieningenrechter zich in enige mate inleven in de wens van [eiser] om invloed uit te willen oefenen op het beleid van [de vereniging] , nu dit immers direct raakt aan de omstandigheden van zijn verblijf in de woongemeenschap van [de vereniging] , maar dit is geen dusdanig uitzonderlijke of gewichtige omstandigheid dat moet worden afgeweken van het wettelijk uitgangspunt van vrijheid van vereniging. Dit geldt temeer aangezien [de vereniging] aannemelijk heeft gemaakt daadwerkelijk toe te werken naar een transitie die bestaat in de omzetting naar de rechtsvorm stichting en dat daarnaast het bestuur van [de vereniging] ook bezwaren ziet in de persoon van [eiser] . Dit laatste heeft, zo heeft de [de vereniging] toegelicht, te maken met hoe [eiser] zich in het verleden heeft opgesteld richting de vereniging. Dat [de vereniging] door het weigeren van het lidmaatschap misbruik zou maken van haar bevoegdheid en in strijd zou handelen met de eisen van redelijkheid en billijkheid, zoals [eiser] stelt en [de vereniging] betwist, is ook niet aannemelijk geworden.
4.4.
De voorzieningenrechter concludeert dat de weigering van [de vereniging] om [eiser] als verenigingslid toe te laten niet onrechtmatig is.
4.5.
[eiser] wordt in de proceskosten veroordeeld, omdat hij ongelijk krijgt. De proceskosten aan de zijde van [de vereniging] worden begroot op € 1.373,-. Dit bedrag bestaat uit € 676,- aan griffierecht en € 697,- aan salaris voor de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [de vereniging] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.373,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Essed en in het openbaar uitgesproken op
30 april 2023.