ECLI:NL:RBOVE:2023:1371

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
ak_23_654
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom en geuroverlast bij bedrijf in Goor

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 13 april 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners nabij een bedrijf in Goor, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente, dat op 14 december 2022 een last onder dwangsom heeft opgelegd aan een derde-partij, [naam vennootschap] B.V., vanwege geuroverlast en andere overtredingen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de belangen van verzoekers niet acuut genoeg waren om een voorlopige maatregel te rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de noodzaak van een acuut en actueel belang dat geen uitstel kan verdragen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie van geuroverlast al jarenlang bestaat en dat er geen aanwijzingen waren dat deze recentelijk was verergerd. De uitspraak houdt in dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 23/654

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] en [verzoekster] , uit [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. F.H. Damen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente

(gemachtigde: M.G.W. Jonker-Raanhuis).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[naam vennootschap] B.V. uit Goor (derde-partij)
(gemachtigde: mr. S. Derksen).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2022 heeft verweerder aan de derde-partij (verder: [naam vennootschap] ) een last onder dwangsom opgelegd vanwege geconstateerde overtredingen bij het bedrijf op het perceel [adres] in Goor.
Zowel verzoekers als [naam vennootschap] hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft verweerder besloten om de begunstigingstermijn voor alle lastonderdelen – met uitzondering van lastonderdelen 6, 14, 15, 16 en 22 – te verlengen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, zodat [naam vennootschap] de uitkomst van de bezwaarpro-cedure kan afwachten. Op 2 maart 2023 is namens verzoekers ook tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Gelijktijdig hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
Verweerder heeft op 27 maart 2023 een verweerschrift ingediend. [naam vennootschap] heeft op 28 maart 2023 een reactie (met een groot aantal bijlagen) ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en hun gemachtigde, vergezeld door J. Tuenter als adviseur, de gemachtigde van verweerder en A.J. Arends, de gemachtigde van [naam vennootschap] , vergezeld door M. van Driel namens BOOT ingenieurs. Voorts waren [naam 1] en
[naam 2] namens [naam vennootschap] aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. [naam vennootschap] exploiteert op het perceel [adres] in Goor een inrichting met een biovergistingsinstallatie. Verzoekers wonen nabij dit perceel. Verzoekers hebben verweerder op 8 februari 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen de door [naam vennootschap] veroorzaakte geuroverlast en het handelen in afwijking van de voor de inrichting geldende vergunningen. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals beschreven in de vorige rubriek.
3. Verzoekers voeren aan dat de door verweerder in het besluit van 14 december 2022 opgelegde begunstigingstermijnen weer dienen te gelden. Door de begunstigingstermijnen te verlengen heeft de door verweerder opgelegde last onder dwangsom geen gezag. Als [naam vennootschap] de werking van het besluit van 14 december 2022 had willen laten opschorten had [naam vennootschap] zich tot de voorzieningenrechter moeten wenden. Nu worden verzoekers daartoe gedwongen, terwijl [naam vennootschap] onverminderd de door verweerder vastgestelde overtredingen mag laten voortduren. Dat is de omgekeerde wereld volgens verzoekers.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten tijde van het verzoek tot verlenging van de termijnen op 20 januari 2023, de begunstigingstermijnen voor de lastonderdelen 17, 18, 19, 20 en 21 nog niet waren verlopen. Verder volgt uit jurisprudentie dat verlenging van een verstreken begunstigingstermijn mogelijk is als het verzoek voorafgaand aan het verstrijken van de termijn is ingediend en het de verzoeker van de verlenging niet kan worden aangerekend dat het bevoegde gezag niet voor het verstrijken van de begunstigingstermijn op dit verzoek heeft beslist. Tenslotte heeft verweerder opgemerkt dat de rechtbank in een eerder ingediend verzoek om voorlopige voorziening bij een aan [naam vennootschap] opgelegde last onder dwangsommen heeft geoordeeld dat het belang van verzoekers bij voortvarend handelen met betrekking tot geurhinder op zichzelf genomen geen spoedeisend belang oplevert.
5. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed,
gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoeker bij het treffen van
een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder en de derde-partij.
De bevoegdheid van verweerder
6. De voorzieningenrechter is ermee bekend dat verzoekers eveneens een handhavingsverzoek hebben ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Ter zitting is aan de orde geweest dat dat college ten tijde van de behandeling ter zitting een controle bij [naam vennootschap] had uitgevoerd en dat de uitkomst van dat onderzoek nog niet bekend was. De bevoegdheid van verweerder staat derhalve ter discussie.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent voor een uitgebreid onderzoek naar de bevoegdheid van verweerder.
Nu vooralsnog niet is uitgesloten dat verweerder wel bevoegd is, zal de voorzieningenrechter daarom van die bevoegdheid in het kader van deze procedure uitgaan.
Het spoedeisende belang
7. Verzoekers wensen dat de door verweerder in het besluit van 14 december 2022 opgelegde begunstigingstermijnen weer gaan gelden. Om dat te bereiken dient het besluit van 7 februari 2023 te worden geschorst. In het bezwaarschrift van 2 maart 2023 hebben verzoekers herhaald dat zij al jarenlang klagen over ernstige geuroverlast.
[naam vennootschap] en verweerder hebben de voorzieningenrechter gewezen op het oordeel van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 19 augustus 2021, bij alle partijen bekend. De voorzieningenrechter heeft in die uitspraak geoordeeld dat er geen sprake was van spoedeisendheid omdat verzoekers niet hadden gesteld dat de geurhinder die zij al vanaf de oprichting van [naam vennootschap] ondervinden, van een zodanige aard is dat hun gezondheid zonder het treffen van een voorlopige maatregel acuut wordt aangetast.
[naam vennootschap] heeft tevens aangevoerd dat niet vaststaat dat de gestelde geurhinder die verzoekers ondervinden afkomstig is van/uit haar inrichting.
Verzoekers hebben gesteld dat de voorzieningenrechter in de uitspraak van 19 augustus 2021 een te strikte uitleg heeft gegeven aan het begrip “spoedeisendheid”. Verzoekers hebben er verder op gewezen dat zij niet het vrije genot hebben van hun eigendom omdat zij niet buiten kunnen verblijven vanwege de overlast. Zij vrezen dat zij bij afwijzing van de voorlopige voorziening ook de komende maanden vanwege die geuroverlast binnen zullen moeten blijven.
8. De voorzieningenrechter komt ook thans tot het oordeel dat er geen sprake is van de vereiste spoedeisendheid die het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzaakt. De voorzieningenrechter overweegt daartoe het volgende.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat ter zitting door verweerder is erkend dat bij de bestreden besluitvorming de belangen van verzoekers niet kenbaar zijn meegewogen en dat evenmin is overwogen waarom in het dwangsombesluit van 14 december 2022 er wel voor is gekozen om afzonderlijke begunstigingstermijnen vast te stellen en in het bestreden besluit die variëteit in begunstigingstermijnen niet meer aan de orde is. De voorzieningenrechter ziet hierin evenwel onvoldoende reden om een spoedeisend belang aan te nemen. Het betreft motiveringsgebreken die kunnen worden hersteld.
Vervolgens is de voorzieningenrechter thans met de voorzieningenrechter in 2021 van oordeel dat voor het aannemen van de vereiste spoedeisendheid sprake dient te zijn van een acuut en actueel belang dat geen uitstel kan leiden omdat er anders sprake is van een onomkeerbaar resultaat. Het door verzoekers gestelde belang dat de situatie al jarenlang bestaat en er maar geen einde aan komt, vormt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet een acuut en actueel belang dat geen uitstel verdraagt. Ook dat wat verzoekers overigens hebben aangevoerd geeft geen aanleiding voor het aannemen van een zodanig acuut en actueel belang. Om die reden is er geen grondslag voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat hem gebleken noch aannemelijk is geworden dat de gestelde geurhinder sinds de uitspraak van 19 augustus 2021 is verergerd.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter zal het verzoek afwijzen. Dat betekent dat het bestreden besluit niet zal worden geschorst. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van C. Kuiper, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
de griffier is niet in de gelegenheid
voorzieningenrechter
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.