ECLI:NL:RBOVE:2023:1285

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
08.070778-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van rechtsvervolging van politieagent na gebruik van geweld tijdens aanhouding

Op 11 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 35-jarige politieagent die betrokken was bij een geweldsincident tijdens de aanhouding van een verdachte in Deventer op 29 mei 2021. De rechtbank oordeelde dat het gebruik van geweld door de agent, waaronder het slaan met een wapenstok, rechtmatig was. De aangever, die zich recalcitrant gedroeg tijdens zijn staandehouding, werd door de agenten met geweld onder controle gebracht. De rechtbank concludeerde dat het geweld dat door de agent was toegepast voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals vastgelegd in de Politiewet. Ondanks het letsel dat de aangever had opgelopen, waaronder een gebroken arm, oordeelde de rechtbank dat de agent in de rechtmatige uitoefening van zijn functie had gehandeld. Hierdoor werd de agent ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, omdat de verdachte werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak benadrukt de grenzen van politiegeweld en de voorwaarden waaronder dit geoorloofd is.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.070778-22 (P)
Datum vonnis: 11 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
domicilie kiezende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 1 november 2022 en van 28 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. G.C. Pol en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. M. van der Steeg, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 29 mei 2021 in Deventer:
primair:openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , terwijl dit geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
subsidiair:samen met een ander die [aangever] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
meer subsidiair:samen met een ander die [aangever] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 mei 2021 te Deventer, in ieder geval in Nederland,
te weten op het (stadspark) Vogeleiland, in elk geval op of aan de openbare weg
en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] ,
waarbij die [aangever] met de vuist één of meermalen in zijn gezicht is geslagen
en/of met een wapenstok één of meermalen is geslagen tegen zijn (linker)
bovenbeen en/of zijn (linker) bil en/of zijn hoofd en/of zijn (linker) schouder en/of
zijn (linker) arm,
terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gebroken linker onderarm, althans enig lichamelijk letsel ten gevolg heeft
gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2021 te Deventer, in ieder geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan een ander, te weten [aangever] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een
gebroken arm, heeft toegebracht,
waarbij die [aangever] door verdachte en/of zijn mededader
met de vuist, één of meermalen in zijn gezicht is geslagen en/of, met een
wapenstok, één of meermalen tegen zijn (linker) bovenbeen en/of zijn (linker) bil
en/of zijn hoofd en/of zijn (linker) schouder en/of zijn (linker) onderarm is
geslagen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 mei 2021 te Deventer,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een persoon te weten [aangever] , heeft mishandeld,
waarbij die [aangever] met de vuist, één of meermalen in zijn gezicht is geslagen
en/of, met een wapenstok, één of meermalen tegen zijn (linker) bovenbeen en/of
zijn (linker) bil en/of zijn hoofd en/of zijn (linker) schouder en/of zijn (linker)
onderarm is geslagen,
als gevolg waarvan de linker onderarm van die [aangever] is gebroken.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleiding
Verdachte en [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), beiden als inspecteur werkzaam bij de politie-eenheid Oost-Nederland, waren op 29 mei 2021 belast met de algemene surveillance binnen de gemeente Deventer. Zij waren in een politie-uniform gekleed en reden in een opvallend dienstvoertuig. Omstreeks 01:00 uur kregen verdachte en [medeverdachte] van de meldkamer Oost-Nederland het verzoek om te rijden naar het stadspark Vogeleiland (een park aan de Stationsstraat) in Deventer. Daar zou een groep jongeren over het hek van het Vogeleiland klimmen om in het park te komen. Het park is ’s nachts afgesloten door middel van een hekwerk. Op dit hek hangt een bordje verboden toegang (op grond van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)). Verdachte en [medeverdachte] zijn naar aanleiding van de genoemde melding ter plaatse gegaan, samen met een derde politieagent. De agenten troffen in het park een groepje van vijf jeugdigen aan, waaronder [aangever] (hierna: aangever). Zij besloten deze personen te verbaliseren, omdat zij zich op verboden terrein bevonden. Aangever zou tijdens zijn staandehouding recalcitrant zijn geworden, waarna hij is aangehouden. Bij die aanhouding hebben verdachte en [medeverdachte] geweld toegepast. Volgens aangever ging het om buitenproportioneel geweld. Hij heeft letsel opgelopen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde openlijke geweldpleging wettig en overtuigend bewezen. Daartoe heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte] jegens aangever geweld hebben toegepast, bestaande uit het geven van ten minste drie klappen met een wapenstok tegen het lichaam en een vuistslag in het gezicht. Ter onderbouwing daarvan heeft de officier van justitie in het bijzonder gewezen op het letsel dat is geconstateerd op de linkerbovenarm, linkeronderarm en linkerheup van aangever en op de dikke wang die aangever had. Volgens de officier van justitie volgt uit het procesdossier niet dat dit letsel (in de vorm van een gebroken arm en blauwe plekken) is ontstaan door een mogelijk ongelukkige val.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte volledig moet worden vrijgesproken omdat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Hoewel volgens de raadsvrouw kan worden vastgesteld dat het door verdachte en [medeverdachte] toegepaste geweld bestond uit het slaan met een wapenstok tegen het bovenbeen en/of de linkerbil van aangever, is niet gebleken van enig verband tussen het slaan met de wapenstok en het bij aangever geconstateerde letsel. Het kan niet worden uitgesloten dat de armbreuk ontstaan is door het naar de grond brengen van aangever.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw verder betoogd dat het geweldsincident niet heeft plaatsgevonden op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats. Voor wat betreft het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw bepleit dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat daarom ook geen sprake kan zijn van opzet op het medeplegen van het toebrengen daarvan. De raadsvrouw refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Ook het meer subsidiair ten laste gelegde kan volgens de raadsvrouw niet wettig en overtuigend worden bewezen, vanwege het ontbreken van wederrechtelijkheid van de gedraging en een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het toebrengen van letsel.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs
De rechtbank komt op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [1] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De feiten en omstandigheden
In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van aangever van 29 mei 2021 hebben verdachte en [medeverdachte] geverbaliseerd dat aangever tijdens zijn staandehouding recalcitrant werd. Hij bemoeide zich op een vervelende en intimiderende wijze met de staandehouding van de andere jongeren. Door dit gedrag werden ook de andere jongeren vervelend en recalcitrant. Aangever ging op enig moment tussen verdachte en een andere jongen staan. Verdachte zag en hoorde dat aangever zeer dicht bij hem ging staan en in zijn gezicht begon te schreeuwen. Verdachte en [medeverdachte] zagen dat aangever een agressieve houding aannam. Aangever fronste zijn wenkbrauwen en schreeuwde meerdere malen luidruchtig ‘
Fuck man’. Om een veilige afstand te bewaren tussen aangever en zichzelf, heeft verdachte aangever één duw gegeven en hem gesommeerd om weg te gaan. Verdachte zag dat zijn duw geen effect had. Aangever kwam wederom op hem af, met een agressieve houding. Aangever had gefronste wenkbrauwen en nam een gevechtshouding aan. Hierop heeft verdachte aangever één low-kick gegeven en hem wederom gesommeerd zich te verwijderen. Aangever bleef agressief en opgefokt aanwezig, waarop verdachte met zijn wapenstok twee klappen op zijn been heeft gegeven om hem te verwijderen. Deze klappen hadden geen effect. Verdachte en [medeverdachte] hebben aangever vervolgens met integrale beroepsvaardigheidstechnieken onder controle gebracht en aangehouden voor het verstoren van de openbare orde. [2]
Tijdens zijn verhoor op 24 januari 2022 heeft verdachte verklaard dat hij, toen hij geweld gebruikte tegen aangever, alleen met hem was. [medeverdachte] en de andere aanwezige agent verwijderden op dat moment de andere mensen. Verdachte wilde aangever wel aanhouden, maar kon dat toen niet gezien het gedrag van aangever en het feit dat hij alleen was. Aangever kwam op hem af lopen en hij had het idee dat aangever met hem wilde vechten. Daarna heeft verdachte aangever één
lowkicken twee klappen met de wapenstok gegeven. Toen dat niet hielp heeft verdachte zich afgevraagd hoe ver hij moest gaan. Hij zag toen dat [medeverdachte] terug kwam rennen. Hij heeft toen besloten niet meer geweld te gebruiken, heeft zijn wapenstok opgeborgen en is alsnog overgegaan op de aanhouding. [3]
[medeverdachte] heeft op 28 februari 2022 verklaard dat hij ongeveer een meter of drie van verdachte af stond. Hij hoorde tumult, keek naar verdachte en zag hem met de wapenstok in de hand. Hij zag dat aangever op hem in kwam en dat verdachte hem vervolgens een klap met zijn wapenstok gaf. Hij weet niet waar aangever precies geslagen werd met de wapenstok. [medeverdachte] zag dat aangever agressief was naar verdachte en is daarom op verdachte afgelopen om hem te ondersteunen. Het was voor hem op dat moment duidelijk dat aangever moest worden aangehouden. Aangever bleef agressief en bleef op verdachte inkomen. Op dat moment heeft [medeverdachte] ook zijn wapenstok gepakt en heeft hij aangever ook een of twee klappen op zijn been gegeven. Aangever reageerde daar niet op, bleef gewoon staan en zocht de confrontatie met de politieagenten op. Vervolgens heeft [medeverdachte] verdachte horen zeggen dat aangever was aangehouden. Ze hebben aangever naar de grond gebracht, waarbij aangever vol in verzet ging. Pas op het moment dat de boeien om zaten stopte het verzet van aangever. [4]
Verdachte heeft op 28 maart 2023 ter terechtzitting verklaard dat hij bij het slaan met de wapenstok op de bovenbenen van aangever heeft gericht, omdat aan de politie bij trainingen wordt geleerd om op grote spiermassa’s te slaan (zoals de bovenbenen en/of de bovenarmen). [5]
Aangever heeft op 3 augustus 2021 verklaard dat hij een agent een duw heeft gegeven, met zijn vlakke hand tegen zijn schouder. Vervolgens gebeurde blijkens zijn verklaring, zakelijk weergegeven, het volgende: ‘
Direct hierop werd ik, voor ik het wist, van meerdere kanten geslagen door de kale agent en de kleinere agent. Ik werd het meest geslagen door de kale agent. Ik zag dat de kale agent zijn wapenstok pakte en mij sloeg op mijn linkerbovenbeen, mijn linkeronderarm op mijn linkerschouder. Ik zag dat de kleinere agent mij ook op mijn been sloeg. Hierna gooide de kleinere agent mij op de grond en begon mij te boeien. lk lag op mijn buik en de boeien werden op mijn rug vast gezet. Op mijn heup zat een blauwe plek van 15 bij 10 centimeter. Daarnaast is mijn linkeronderarm gebroken. Ik weet vrijwel zeker dat mijn arm gebroken is door het geweld dat deze kale agent uitoefende met zijn wapenstok op mijn linkeronderarm. Ik ben namelijk niet op mijn arm gevallen of zo. Ook had ik een grote zwelling op mijn linker onderarm. Ik moest geopereerd worden. Er is, middels een operatie, een metalen plaat tegen het bot geplaatst, zodat deze weer recht gaat groeien. Hier houd ik een litteken aan over. [6]
Op 7 februari 2023 heeft aangever bij de rechter-commissaris bovendien, zakelijk weergegeven, het volgende verklaard: ‘
Ik ben toen meerdere keren (…) geslagen. Aan mij is gevraagd om naar de grond te gaan, maar uit reactie probeerde ik meer mijn gezicht te beschermen dan dat ik luisterde naar wat er gebeurde. Ja, ik heb gehoord dat ik moest gaan. Ik ben met de wapenstok op mijn been (…)en
(…) vooral op mijn arm geraakt, omdat ik mijn arm redelijk hoog had om daarmee mijn gezicht te beschermen. De agenten hebben beiden met de wapenstok geslagen. [7]
Aangever is in de nacht van 29 mei 2021 door een forensisch arts van de GGD onderzocht. Volgens de arts was sprake van forse kneuzingen die kunnen worden omschreven als forse streepvormige hematomen op de linkerbovenarm, linkeronderarm en linkerheup, waarin duidelijk een wapenstok te herkennen viel. [8] Later die dag is door een orthopedisch chirurg geconstateerd dat sprake was van een onderarmfractuur van de linkerarm van aangever. Een operatie (een plaatfixatie van de fractuur) bleek nodig om deze fractuur te verhelpen. [9]
Bewijsoverwegingen
Openlijk geweld in vereniging
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte en [medeverdachte] op
29 mei 2021 in het stadspark Vogeleiland in Deventer ter aanhouding van aangever geweld tegen hem hebben gebruikt. Anders dan de officier van justitie oordeelt de rechtbank dat het dossier geen aanknopingspunten biedt om aan te nemen dat verdachte of [medeverdachte] aangever in het gezicht hebben geslagen, dan wel met een vuist hebben geslagen. Uit het dossier blijkt wel dat het geweld bestond uit het meermalen slaan, zowel door verdachte als door [medeverdachte] , met een wapenstok tegen het lichaam (het linkerbovenbeen, de linkerbil en de linkerarm) van aangever. Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij bij het slaan met de wapenstok heeft gericht op het bovenbeen van aangever, acht de rechtbank het aannemelijk dat de linkeronderarm van aangever ten gevolge van een klap met een wapenstok is gebroken. Uit de bewijsmiddelen blijkt immers dat aangever zich tegen zijn aanhouding heeft verzet en dat hij zichzelf met zijn armen probeerde te beschermen tegen de klap(pen) met de wapenstok. Omdat bij aangever ook blauwe plekken zijn geconstateerd op de linkerbovenarm, linkeronderarm en linkerheup, acht de rechtbank het bovendien aannemelijk dat hij ook op die plekken met een wapenstok is geraakt. Nu verdachte en [medeverdachte] voornoemde geweldshandelingen samen hebben gepleegd is sprake van medeplegen.
De rechtbank stelt verder vast dat het geweld is gepleegd in een stadspark in Deventer, een voor (een willekeurig) publiek toegankelijke plaats. Of van openlijkheid zoals bedoeld in artikel 141 lid 1 Sr sprake is, is mede afhankelijk van het antwoord op de vraag of bij de geweldpleging in zekere zin willekeurig publiek aanwezig was of had kunnen zijn.
Het stadspark Vogeleiland in Deventer was op het moment van het plegen van het geweld door middel van een hekwerk gesloten, maar dit neemt niet weg dat dit stadspark een voor (een willekeurig) publiek toegankelijke plaats betreft en dat aldaar gepleegd geweld voor anderen waarneembaar kon zijn. Overigens is ook daadwerkelijk een aantal personen getuige geweest van het in vereniging gepleegde geweld en was verdachte van plan aangever aan te houden voor het verstoren van de openbare orde.
Zwaar lichamelijk letsel
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of het letsel dat aangever ten gevolge van het door verdachte en [medeverdachte] toegepaste geweld heeft opgelopen, is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Bij de beantwoording van deze vraag dient volgens vaste rechtspraak de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en de aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel te worden geduid.
De rechtbank is van oordeel dat het aan aangever toegebrachte letsel zwaar lichamelijk letsel is. Gebleken is van verschillende hematomen en een pareerfractuur van de linkeronderarm. Aangever moest een operatie ondergaan en daarbij is een metalen plaat in de arm van aangever geplaatst. Ten gevolge daarvan is sprake van een blijvend litteken. Aangever ondervindt op dit moment, bijna twee jaren na het incident, nog steeds klachten. Zijn linkeronderarm blijft vanwege de metalen plaat kwetsbaar.
De rechtbank acht het
primairten laste gelegde dus wettig en overtuigend bewezen.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het
primairten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 mei 2021 te Deventer, te weten in het stadspark Vogeleiland, op een voor het publiek toegankelijke plaats openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever] , waarbij [aangever] met een wapenstok meermalen tegen zijn linkerbovenbeen, zijn linkerbil en zijn linkerarm is geslagen, terwijl het door hem, verdachte, gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken linker onderarm, ten gevolg heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte, gelet op het bepaalde in artikel 42 Sr, moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, dan wel moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het politieoptreden van verdachte aan de wettelijke vereisten voldoet. Het door verdachte toegepaste geweld valt binnen de kaders van artikel
7 van de Politiewet 2012.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat het primair bewezen verklaarde strafbaar is. Volgens de officier van justitie is sprake geweest van disproportioneel politiegeweld. Daartoe heeft de officier van justitie in het bijzonder aangevoerd dat verdachte en [medeverdachte] geweld hebben gebruikt tegen een niet-bedreigende, ongewapende, jongeman. Als al sprake was van een gevechtshouding van aangever, kan die houding niet zonder meer als bedreigend worden geduid. Evenmin zijn er omstanders geweest die met geweld hebben gedreigd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het door verdachte in zijn hoedanigheid van politieagent bij de aanhouding van aangever toegepaste geweld, voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De rechtbank overweegt voor de beantwoording van die vraag hierna als volgt.
Het wettelijk kader
In artikel 3 van de Politiewet 2012 is de politietaak neergelegd. Dit artikel luidt als volgt:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.
Om deze taak naar behoren te kunnen uitoefenen, is het gebruik van geweld in sommige gevallen noodzakelijk. Dit kan passen bij het daadkrachtige optreden dat van de politie in sommige situaties wordt verlangd. De bevoegdheid van de politie om geweld te gebruiken is neergelegd in artikel
7 van de Politiewet 2012.
Artikel 7 lid 1 van de Politiewet 2012 bevat een clausulering in de vorm van een proportionaliteits- en subsidiariteitstoets: ‘
De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
Artikel 7 lid 5 van de Politiewet 2012 luidt als volgt: ‘
De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
De beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de zojuist weergegeven wettelijke regeling aan de politie, voor zover die optreedt in de rechtmatige uitoefening van de bediening, een grote mate van vrijheid toekent om jegens (andere) deelnemers aan de maatschappij geweld te gebruiken, de politie heeft een geweldsmonopolie. Genoemde vrijheid is evenwel niet onbeperkt, omdat de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet mogen worden overschreden. Indien die grenzen wel worden overschreden, is sprake van onrechtmatig geweldgebruik en komt in het kader van een strafrechtelijke vervolging aan de politiefunctionaris geen beroep (meer) toe op een rechtvaardigingsgrond, zoals bedoeld in artikel 42 Sr. Het oordeel daaromtrent is voorbehouden aan de strafrechter.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de strafrechtelijke beoordeling van opsporingshandelingen van politieagenten in functie terughoudendheid moet worden betracht. De rechtbank mag niet, achteraf oordelend, haar eigen beoordeling in de plaats stellen van die van een politieagent in de hitte van de strijd. Beoordeeld dient te worden of het toegepaste geweld aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit voldoet, niet of de politieagent redelijkerwijs een andere keuze had kunnen maken of dat een andere keuze voor de hand had gelegen.
Het is de rechtbank in de onderhavige zaak niet gebleken dat het gebruik van de wapenstok door verdachte niet geoorloofd was. Aangever moest door verdachte op afstand gehouden worden en gaf geen gehoor aan een bevoegd gegeven bevel. Ook toen hij was aangehouden trachtte aangever zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Het toepassen van fysiek geweld zoals verdachte en [medeverdachte] dat in dit geval hebben gedaan, was daarom een passende reactie die voldeed aan de eis van subsidiariteit. Hoewel het slaan met een wapenstok een risico op letsel met zich brengt, oordeelt de rechtbank dat het gebruik hiervan onder de gegeven omstandigheden ook niet disproportioneel is geweest. De aard en de ernst van het letsel dat ten gevolge daarvan bij aangever is ontstaan, maakt dit niet anders.
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de slotsom dat verdachte in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft gehandeld en dat het door hem in dat kader toegepaste geweld voldoet aan de daaraan gestelde eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zoals verwoord in artikel 7 van de Politiewet.
Het primair bewezenverklaarde is daarom niet strafbaar, omdat sprake is van een verdachte die als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn taak geweld heeft gebruikt. Verdachte wordt aldus ontslagen van alle rechtsvervolging.

6.De vordering van de benadeelde partij

De vordering
[aangever] heeft zich als benadeelde partij in dit strafproces gevoegd. De benadeelde partij heeft gevorderd verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 2.885,00, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Ook heeft hij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op de voet van artikel 361 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. Dit brengt met zich dat de rechtbank de benadeelde partij zal veroordelen in de kosten die ten aanzien van de vordering door verdachte zijn gemaakt. Die kosten zijn tot vandaag begroot op nihil.

7.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
ontslag van alle rechtsvervolging
- verklaart dat het onder primair bewezenverklaarde
geen strafbaar feitoplevert en
ontslaatverdachte met het oog daarop
van alle rechtsvervolging;
de vordering van de benadeelde partij
- bepaalt dat de
benadeelde partij [aangever], die ten aanzien van het aan verdachte ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, in het geheel
niet-ontvankelijkis in de vordering en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Eshuis, voorzitter, mr. A. van Holten en
mr. W.W. van Tol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. van der Hulst, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2023.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Indien hierna wordt verwezen naar documenten, zijn dit documenten uit het dossier van de politie-eenheid Oost-Nederland, Eenheidsstaf, Team Veiligheid, Integriteit en Klachten, met Delta-nummer IOOON213947. Er wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij anders is vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanhouding, pagina’s 37 en 38, de alinea’s onder het kopje ‘Bevindingen’.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 80.
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 99.
5.De verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 28 maart 2023.
6.Het proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] , pagina 13, de eerste, de tweede, de vijfde tot en met de achtste, de elfde, de vijftiende, de zestiende en de zeventiende, en de laatste zin van de zesde alinea, en pagina 14, de eerste vijf regels van de eerste alinea en de laatste vier regels van de tweede alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor [aangever] door de rechter-commissaris op 7 februari 2023, pagina 5, de derde zin van de vierde alinea en de tiende alinea, en pagina 8, de zesde alinea.
8.Het proces-verbaal van bevindingen ‘Onderzoek GGD-arts’ van 6 december 2022, en de daarbij gevoegde bijlagen.
9.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een medische verklaring van 3 december 2021, opgemaakt door de orthopedisch chirurg (pagina 31).