ECLI:NL:RBOVE:2023:1254

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
08-023138-20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor afpersing en witwassen na bedreiging van slachtoffer in Almelo

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van afpersing en witwassen. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een slachtoffer naar Almelo gelokt onder het voorwendsel dat hij een afspraak had met een niet bestaand zeventienjarig meisje. Eenmaal daar aangekomen, werd het slachtoffer bedreigd en geïntimideerd, waardoor hij gedwongen werd om geld en zijn telefoon af te geven. De verdachte heeft de telefoon vervolgens verkocht en de opbrengst aan de medeverdachte gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, waarbij de verdachte op 3 mei 2019 in Almelo het slachtoffer heeft afgeperst en een telefoon heeft gewitwashed. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de rechtsgang. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor materiële schade, maar de vordering voor immateriële schade werd niet-ontvankelijk verklaard wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard voor de feiten van afpersing en witwassen, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08-023138-20 (P)
Datum vonnis: 7 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 27 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.J.R. Buisman en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J.D. Onland, advocaat in Oldenzaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:al dan niet samen met een ander [slachtoffer] heeft afgeperst;
feit 2:zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een telefoon.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1
hij op of omstreeks 3 mei 2019 te Almelo, althans in Nederland, op/aan de openbare weg (en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte), te weten Station Almelo en/of het centrum van Almelo en/of de Hagenstraat, in elk geval een openbare weg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en/of een (of meerdere) geldbedrag(en) (met een totaal) van 25 euro, in elk geval van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, door
- via Instagram zich voor te doen als ‘ [alias verdachte] ’ van 17 jaar oud en een afspraak te maken met die [slachtoffer] en/of
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeergarage en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Jij hebt schulden, je hebt 2 keuzes, je hebt je lul laten zien op Instagram. Of we halen politie op of je gaat alles betalen" en/of
- dreigend naar die [slachtoffer] te kijken en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zijn telefoon op het tafeltje moest leggen en/of
- die [slachtoffer] naar de toegangscode van zijn telefoon te vragen
- meerdere malen te vragen hoeveel geld die [slachtoffer] op zijn rekening had en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Jij wilt niet weten wat er in dit tasje zit” en hierbij naar zijn tasje te wijzen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij iets in zijn tas had en dan zou er wat gebeuren wat die [slachtoffer] niet wilde weten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moest luisteren anders zou er wat gebeuren en/of - die [slachtoffer] om geld te vragen en/of
- hierna tegen die [slachtoffer] te zeggen dat het geld dat was gegeven niet genoeg was en dat die [slachtoffer] moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Ik ben [alias verdachte] , ze bestaat niet” en/of
- een internetverbinding op de telefoon van die [slachtoffer] tot stand te brengen en hiermee op de rekening van die [slachtoffer] te kijken en/of
- met die [slachtoffer] naar de ABN Amro te lopen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Ik sla je kankerkop in elkaar, je hebt je lul laten zien op Instagram” en/of
- tijdens het pinnen vlak achter die [slachtoffer] te gaan staan en/of
- toen die [slachtoffer] vroeg of hij weg mocht te zeggen: “Nee we gaan jou een lesje leren” en/of
- die [slachtoffer] tegen een muur te drukken met een hand bij zijn jas en/of kraag ter hoogte van zijn keel en/of borstkas en/of
- de telefoon over en weer te gooien en/of
- vervolgens hard weg te rennen;
2
hij op of omstreeks 3 mei 2019, te Almelo, althans in Nederland,
a.
van een voorwerp, te weten een telefoon (Samsung), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd voorwerp was, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemd voorwerp voorhanden heeft/hebben gehad, en/of
b.
een voorwerp, te weten een telefoon (Samsung), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een telefoon, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijke – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen [1] , te weten:
het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 maart 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van verdachte;
het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 3 mei 2019 (pagina’s 71-74);
het proces-verbaal van verhoor aangever van 10 juli 2019 (pagina’s 75-77);
het proces-verbaal van bevindingen van 15 juli 2019 (pagina’s 93-97).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de opgegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks3 mei 2019
te Almelo, althansin Nederland,
op/aan de openbare weg (en/of in een voor het publiek toegankelijke ruimte), te weten Station Almelo en/of het centrum van Almelo en/of de Hagenstraat, in elk geval een openbare wegtezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een telefoon en
/of een (of meerdere)geldbedrag
(en
) (met een totaal
)van 25 euro,
in elk geval van enig geldbedrag, in elk geval enig goed, datdie
geheel of ten deleaan die [slachtoffer] ,
in elk geval aaneen ander
of anderendan
aanverdachte
en/of zijn mededader
stoebehoorden, door
- via Instagram zich voor te doen als ‘ [alias verdachte] ’ van 17 jaar oud en een afspraak te maken met die [slachtoffer] en
/of
- die [slachtoffer] mee te nemen naar een parkeergarage en
/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Jij hebt schulden, je hebt 2 keuzes, je hebt je lul laten zien op Instagram. Of we halen politie op of je gaat alles betalen" en
/of
- dreigend naar die [slachtoffer] te kijken en
/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij zijn telefoon op het tafeltje moest leggen en
/of
- die [slachtoffer] naar de toegangscode van zijn telefoon te vragen
- meerdere malen te vragen hoeveel geld die [slachtoffer] op zijn rekening had en
/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Jij wilt niet weten wat er in dit tasje zit” en hierbij naar zijn tasje te wijzen en
/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij iets in zijn tas had en dan zou er wat gebeuren wat die [slachtoffer] niet wilde weten en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moest luisteren anders zou er wat gebeuren en/ofdie [slachtoffer] om geld te vragen en
/of
- hierna tegen die [slachtoffer] te zeggen dat het geld dat was gegeven niet genoeg was en dat die [slachtoffer] moest pinnen en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Ik ben [alias verdachte] , ze bestaat niet” en
/of
- een internetverbinding op de telefoon van die [slachtoffer] tot stand te brengen en hiermee op de rekening van die [slachtoffer] te kijken en
/of
- met die [slachtoffer] naar de ABN Amro te lopen en
/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen: “Ik sla je kankerkop in elkaar, je hebt je lul laten zien op Instagram” en
/of
- tijdens het pinnen vlak achter die [slachtoffer] te gaan staan en
/of
- toen die [slachtoffer] vroeg of hij weg mocht te zeggen: “Nee we gaan jou een lesje leren” en
/of
- die [slachtoffer] tegen een muur te drukken met een hand bij zijn jas en/of kraag ter hoogte van zijn keel en/of borstkas en
/of
- de telefoon over en weer te gooien en
/of
- vervolgens hard weg te rennen;
2.
hij op
of omstreeks3 mei 2019, te Almelo,
althans in Nederland,
a.
van een voorwerp, te weten een telefoon (Samsung),
de werkelijke aard,de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsingheeft verborgen en/of verhuld en
/ofheeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op genoemd voorwerp was,
en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemd voorwerp voorhanden heeft/hebben gehad,en
/of
b.
een voorwerp, te weten een telefoon (Samsung), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en
/ofomgezet,
en/of van een voorwerp, te weten een telefoon, gebruik heeft gemaakt,terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel
of gedeeltelijke– onmiddellijk
of middellijk– afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
witwassen.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte zal worden opgelegd, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een taakstraf van 160 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van twee jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om verdachte te veroordelen tot een taakstraf van maximaal 120 uren en eventueel een korte voorwaardelijke gevangenisstraf. Verder heeft hij verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met het bepaalde in artikel 63 Sr, de overschrijding van de redelijke termijn en de positieve ontwikkeling die verdachte de afgelopen jaren heeft doorgemaakt.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] het slachtoffer, dat in het zuiden van het land woont, naar Almelo gelokt voor een afspraak met een niet bestaand zeventienjarig meisje. Daar hebben zij hem meegenomen, bedreigd en geïntimideerd en hem daardoor gedwongen geld en zijn telefoon af te geven en geld te pinnen en dat ook af te staan. Verdachte heeft vervolgens de telefoon verkocht en de opbrengst aan [medeverdachte] gegeven.
Verdachten blijven volhouden dat het slachtoffer had afgesproken met de bedoeling seks te hebben met zijn afspraakje. Dat scenario is niet aannemelijk geworden. De rechtbank gaat ervan uit dat het enige doel van verdachten was om geld te verdienen met het afpersen van het slachtoffer. Het slachtoffer is een kwetsbare man met een licht verstandelijke beperking. Verdachte verklaart dat te hebben opgemerkt toen hij het slachtoffer voor het eerst zag.
Verdachten hebben zich door hun behoefte aan geld laten leiden en hebben geen rekening gehouden met de gevolgen van hun daad voor dit kwetsbare slachtoffer. In het algemeen geldt dat slachtoffers van een dergelijke ingrijpende gebeurtenis dit als traumatisch ervaren en dat zij nog lang last kunnen hebben van gevoelens van onveiligheid. Dat geldt ook voor dit slachtoffer. Uit de toelichting bij de vordering, die het slachtoffer als benadeelde partij heeft ingediend, blijkt dat hij door deze afpersing erg aangedaan is, niet meer zelfstandig durft te reizen en dat zijn vertrouwen in mensen en het aangaan van nieuwe contacten is beschadigd.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 21 februari 2023. Daaruit blijkt dat verdachte in 2020 – na het plegen van de bewezen verklaarde feiten – is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Deze zaak had tezamen met die zaak kunnen worden afgedaan. De rechtbank zal, gelet op het bepaalde in artikel 63 Sr, hiermee rekening houden bij de strafoplegging.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils van 3 februari 2023. Daaruit komt naar voren dat de omstandigheden van verdachte sinds de pleegdatum, mei 2019, in positieve zin zijn gewijzigd. De reclassering constateert vooral beschermende factoren. Verdachte woont begeleid bij Stichting Woonbegeleiding Jong Volwassenen, hij heeft werk, een gezonde financiële situatie en een steunend netwerk. Daarnaast ziet de reclassering geen zorgen meer over middelengebruik, houding en psychisch welzijn. Verdachte accepteert de begeleiding van Stichting Woonbegeleiding Jong Volwassenen en volgt binnen een vrijwillig kader therapie voor verdere emotionele stabiliteit. Er wordt toegewerkt naar een zelfstandige woonruimte, zonder ambulante begeleiding. De reclassering meldt dat de belangrijkste criminogene factoren zijn aangepakt en schat het recidiverisico als laag in. Bij een veroordeling wordt een straf zonder bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Overschrijding van de redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Overschrijding van de redelijke termijn wordt in beginsel gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd als de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. .
Verdachte is op 15 juli 2019 voor het eerst bij de politie gehoord. De rechtbank zal in deze zaak dat moment als beginpunt van de redelijke termijn aanmerken. De rechtbank doet op 7 april 2023 uitspraak. De redelijke termijn is dus met een periode van ruim anderhalf jaar overschreden. In dit geval zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig die een dergelijke termijnoverschrijding kunnen billijken. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding gecompenseerd dient te worden door een (onvoorwaardelijke) straf in een andere modaliteit op te leggen dan doorgaans voor dit soort strafbare feiten wordt opgelegd. Dat betekent dat de rechtbank een taakstraf zal opleggen in plaats van een gevangenisstraf.
De straf
De rechtbank zal, gelet op al het bovenstaande, een taakstraf voor de duur van 120 uren opleggen.

8.De schade van benadeelde

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert verdachte te veroordelen om schadevergoeding te betalen tot een totaalbedrag van € 12.531,00 (twaalfduizend vijfhonderd eenendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. De gevorderde materiële schade bestaat uit de kosten voor een nieuwe OV-chipkaart, NS-reispas, bankpas en € 20,00 aan contant geld. In totaal bedraagt de gevorderde materiële schade € 31,00.
Ter vergoeding van immateriële schade wordt een bedrag van € 12.500,00 gevorderd.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het volgende standpunt gesteld.
De vordering van de benadeelde partij dient deels te worden toegewezen.
Van de gevorderde materiële schade moeten het gestolen geldbedrag van
€ 25,00 en de kosten van de OV-chipkaart ad € 11,00 toegewezen worden. Voor de gevorderde schade van de NS-reispas en bankpas dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaard te worden, omdat deze schade niet uit het dossier blijkt.
Van de gevorderde immateriële schade dient een bedrag van € 1.000,00 te worden toegewezen op grond van de aard en de ernst van de normschending, met
niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Verder dient de wettelijke rente te worden toegewezen en de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd. Verdachten dienen hoofdelijk te worden veroordeeld, subsidiair dienen zij tot betaling van de helft te worden veroordeeld.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Over de gevorderde vergoeding van immateriële schade heeft de raadsman aangevoerd dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de voor die schade vereiste onderbouwing ontbreekt.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Materiële schade
Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat verdachte door het bewezenverklaarde feit onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde partij. De opgevoerde materiële schadeposten van de
OV-chipkaart en contant geld, zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk.
De kosten van een NS-reispas en bankpas zijn niet gespecificeerd en onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal de gevorderde materiële schade daarom toewijzen tot een bedrag van € 31,00, te vermeerderen met de verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan, zijnde 3 mei 2019, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige.
De rechtbank gaat voorbij aan het verzoek van de officier van justitie om meer dan het gevorderde bedrag aan contant geld toe te wijzen.
8.4.2.
Immateriële schade
Over de vordering tot vergoeding van immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. Van de in artikel 6:106 BW bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – zoals hier aan de orde – is in ieder geval sprake als de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daartoe dienen concrete gegevens worden aangevoerd, zoals een medische verklaring, waaruit kan worden afgeleid dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Dergelijke gegevens zijn door of namens de benadeelde niet in het geding gebracht.
Maar ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen is niet uit te sluiten dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat van de hierboven genoemde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In een dergelijk geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is alleen anders als de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank stelt vast dat door de benadeelde partij geen gegevens zijn aangevoerd waaruit blijkt van de aantasting in zijn persoon. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van de situatie dat alleen uit de aard en de ernst van de normschending een aantasting van de persoon kan worden afgeleid. De rechtbank stelt vast dat in dit geval is nagelaten de immateriële schade voldoende te onderbouwen. Hierdoor is deze, gemotiveerd betwiste, schade onvoldoende komen vast te staan.
Het in de gelegenheid stellen van de benadeelde partij om de immateriële schade alsnog nader te onderbouwen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij die gelegenheid niet bieden. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.
8.5
De schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij heeft verzocht en de officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De rechtbank zal de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk is voor de schade die door feit 1 is toegebracht.
Als door de verdachte niet, of niet volledig, wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast voor de duur van een dag, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1
het misdrijf:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2
het misdrijf:
witwassen;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 bewezenverklaarde;
straf
- veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van
120 (honderdtwintig) uren;
- beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
schadevergoeding
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 31,00, bestaande uit materiële schade;
- veroordeelt de verdachte
tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer](feit 1) van een bedrag van
€ 31,00 (zegge: eenendertig euro)aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019, met dien verstande dat als en voor zover al door een ander (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
- legt de
maatregelop dat de verdachte verplicht is ter zake van het bewezenverklaarde feit onder 1 tot
betaling aan de Staat der Nederlandenvan een bedrag van
€ 31,00, (zegge: eenendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 3 mei 2019 ten behoeve van de benadeelde, en bepaalt, voor het geval volledig verhaal van het verschuldigde bedrag niet mogelijk blijkt, dat gijzeling voor de duur van 1 (een) dag kan worden toegepast. Een en ander voor zover dit bedrag niet door een mededader zal zijn voldaan. Tenuitvoerlegging van de gijzeling laat de betalingsverplichting onverlet;
- bepaalt dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van de verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als de verdachte aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
- bepaalt dat de benadeelde partij, [slachtoffer] , voor een deel van 12.500,00 euro aan immateriële schade en een niet gespecificeerd bedrag aan materiële schade
niet-ontvankelijk is in de vordering, en dat de benadeelde partij de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. K.A. Schönbeck, voorzitter, mr. E. Venekatte en mr. A.M.G. Ellenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.J. ten Brink, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 7 april 2023.
Buiten staat
Mr. drs. K.A. Schönbeck is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van de politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2019193250 van 6 november 2019. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.