ECLI:NL:RBOVE:2023:1245

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
82.067242-21 (P) en 16.105549-19 (vnvv)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en misbruik van de TOZO-regeling door een 31-jarige vrouw

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een 31-jarige vrouw, die werd beschuldigd van belastingfraude en misbruik van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (TOZO). De vrouw, die als feitelijk leidinggevende van de rechtspersoon [bedrijf 1] B.V. optrad, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en een geldboete van € 10.372,97. Daarnaast werd haar voor vijf jaar het recht ontzegd om als bestuurder van een rechtspersoon op te treden. De rechtbank oordeelde dat de vrouw opzettelijk valse aangiften omzetbelasting had ingediend en valse facturen had overgelegd aan de Belastingdienst, met als doel om onterecht belastingteruggave te verkrijgen. Tevens had zij valse TOZO-aanvragen ingediend, waarin zij ten onrechte verklaarde geen inkomsten te hebben ontvangen en in Nederland te wonen, terwijl zij in werkelijkheid in België woonde en een Wajong-uitkering ontving. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat de vrouw niet op de hoogte was van de noodzaak om bepaalde informatie te verstrekken. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en het risico van herhaling, gezien de eerdere veroordelingen van de vrouw voor soortgelijke delicten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummers: 82.067242-21 (P) en 16.105549-19 (vnvv)
Datum vonnis: 6 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 23 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S. Leeman en van wat door de gemachtigde raadsman mr. T. de Munnik, advocaat in Eindhoven, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:feitelijk leiding heeft gegeven aan het feit dat [bedrijf 1] B.V. op 5 juni 2019 in het kader van een boekenonderzoek vier valse facturen aan de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld;
feit 2:feitelijk leiding heeft gegeven aan het feit dat [bedrijf 1] B.V. op 22 januari 2019 een onjuiste aangifte omzetbelasting heeft gedaan over het vierde kwartaal van 2018;
feit 3:de onder feit 1 bedoelde facturen op 5 juni 2019 valselijk heeft opgemaakt, door in strijd met de waarheid op de facturen te vermelden dat tussen [bedrijf 1] B.V. en de afzender van de facturen een (legitieme) goederentransactie en een levering hadden plaatsgevonden en dat de rechtspersoon ter zake daarvan een geldbedrag en omzetbelasting verschuldigd was, met het doel om deze geschriften als echt en onvervalst (door anderen) te (laten) gebruiken;
feit 4:in de periode van 25 maart 2020 tot en met 2 oktober 2020 (digitale) TOZO-aanvragen en inkomstenverklaringen valselijk heeft opgemaakt, door in strijd met de waarheid te verklaren dat zij geen inkomsten had, de gehele periode in Nederland woonde en geen partner had, met het doel om deze geschriften als echt en onvervalst (door een ander) te (laten) gebruiken.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
feit 1
[bedrijf 1] B.V., op of omstreeks 5 juni 2019 te Naarden in de gemeente Gooise
Meren en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
zijnde degene die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging
beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en/of (andere) gegevensdragers en/of
de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft
gesteld, terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven, immers
heeft [bedrijf 1] B.V. in het kader van een boekenonderzoek onder meer
- een factuur met als afzender [bedrijf 2] B.V., gedateerd 23 november 2018
met factuurnummer 7/89274, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-101, p.
913), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899214, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-102, p.
914), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899218, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-105, p.
917), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899217, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-106, p.
918),
ter beschikking gesteld aan een medewerker van de Belastingdienst, in welke
geschriften in strijd met de waarheid stond vermeld dat deze afkomstig zijn van
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of dat tussen [bedrijf 1] B.V. en de
afzender van die factu(u)r(en) een (legitieme) goederentransactie en/of levering had
plaatsgevonden en/of dat [bedrijf 1] (ter zake daarvan) een geldbedrag en
omzetbelasting verschuldigd was,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;√
feit 2
[bedrijf 1] B.V., op of omstreeks 22 januari 2019 te Naarden in de gemeente
Gooise Meren en/of Apeldoorn, althans in Nederland, meermalen, althans
eenmaal,
(telkens) opzettelijk (een) bij de belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in
de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (of meer) (digitale)
aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [bedrijf 5] B.V. over het/de
aangiftetijdvak(ken)
- 4e kwartaal van het jaar 2018 (DOC-040, pagina 558-560)

(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,

immers heeft zij, toen aldaar – zakelijk weergeven – (telkens) opzettelijk op het/de
bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn, in elk geval in
Nederland, ingeleverde aangiftebiljet(ten) Omzetbelasting over genoemd(e)
aangiftetijdvak(ken), in elk geval één of meer tijdvak(ken) – zakelijk weergeven –
(telkens) (een) onjuist(e) te betalen bedrag(en) aan omzetbelasting opgegeven en/of
te ho(o)g(e) bedrag(en), althans (een) onjuist(e) bedrag(en) aan voorbelasting
opgegeven,
terwijl die/dat feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd
geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens)
opdracht heeft gegeven en/of aan welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en)
verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;√
feit 3
zij, op of omstreeks 5 juni 2019 te Naarden in de gemeente Gooise Meren en/of
Apeldoorn, althans in Nederland,
(één of meer) factu(u)r(en) – (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,
waaronder onder meer:
- een factuur met als afzender [bedrijf 2] B.V., gedateerd 23 november 2018
met factuurnummer 7/89274, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-101, p.
913), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899214, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-102, p.
914), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899218, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-105, p.
917), en/of
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899217, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V. (DOC-106, p.
918),
immers heeft zij toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid –
zakelijk weergeven – op die factu(u)r(en) vermeld dat deze afkomstig zijn van
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en/of dat tussen [bedrijf 1] B.V. en de
afzender van die factu(u)r(en) een (legitieme) goederentransactie en/of levering had
plaatsgevonden en/of dat [bedrijf 1] (ter zake daarvan) een geldbedrag en
omzetbelasting verschuldigd was,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door een of meer anderen te doen gebruiken;√
feit 4
zij in of omstreeks de periode 25 maart 2020 tot en met 2 oktober 2020 te Naarden in
de gemeente Gooise Meren, althans in Nederland, en/of te Turnhout, althans in
België, meermalen, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en), te weten onder
meer
- een (digitale) aanvraag Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige

Ondernemers met dagtekening 25 maart 2020 (DOC-050, p. 607-608), en/of

- een (digitale) aanvraag Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige

Ondernemers met dagtekening 2 oktober 2020 (DOC-069, p. 795-796), en/of

- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 maart 2020 tot en met

30 april 2020 met dagtekening 3 mei 2020 (DOC-052, p. 613-614), en/of

- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 juni 2020 tot en met 30

juni 2020 met dagtekening 1 juli 2020 (DOC-065, p. 787-788), en/of

- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 september 2020 tot en

met 30 september 2020 met dagtekening 1 oktober 2020 (DOC-068, p. 793-794),

(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst,
immers heeft zij toen aldaar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid –
zakelijk weergeven – op/in de/het genoemde geschrift(en) vermeld en/of verklaard
dat
- zij geen inkomsten heeft ontvangen uit onderneming(en) en/of uit (een)
uitkering(en) en/of overige inkomsten heeft ontvangen in de periode van de
aanvra(a)g(en) Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers, en/of
- zij woont in het werkgebied van Bureau Zelfstandigen Gooi & Vechtstreek,

namelijk te Naarden in de gemeente Gooise Meren, en/of

- zij geen partner heeft in de periode van de aanvra(a)g(en) Tijdelijke

Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers,

zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te
gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken.√

3.De voorvragen

3.1
De geldigheid van de dagvaarding en de bevoegdheid van de rechtbank
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze strafzaak.
3.2
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat de vervolging van verdachte op grond van artikel 225 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dit geval op gespannen voet staat met de vervolgingsuitsluitingsgrond van artikel 69 lid 4 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr).
3.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de genoemde vervolgingsuitsluitingsgrond ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde niet aan de orde is en dat zij aldus ontvankelijk is in de vervolging van verdachte.
3.2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het verweer van de raadsman voorop dat uit artikel 69 lid 4 Awr volgt dat indien een ten laste gelegd feit zowel onder de delictsomschrijving van artikel 225 lid 2 Sr als onder artikel 69 lid 1 of 2 Awr valt, strafvervolging van de verdachte op grond van artikel 225 lid 2 Sr is uitgesloten. Daarbij geldt dat de in artikel 69 lid 4 vervatte vervolgingsuitsluitingsgrond zich niet mede uitstrekt tot een op artikel 225 lid 1 Sr toegespitste tenlastelegging. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van het bepaalde in artikel 69 lid 4 Sr volgt immers dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen het vervolgingsbeletsel te beperken tot artikel 225 lid 2 Sr. Een restrictieve uitleg sluit ook aan bij de rechtspraak van de Hoge Raad, waaruit volgt dat aan de vervolgingsuitsluitingsgrond geen bredere reikwijdte wordt gegeven dan waartoe de tekst van artikel 69 lid 4 Awr noopt. [1]
De rechtbank verwerpt in het licht bezien van het voorgaande het verweer van de raadsman. De rechtbank verklaart de officier van justitie ter zake van het onder feit 3 ten laste gelegde en voor de overige ten laste gelegde feiten ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
3.3
Geen redenen voor schorsing van de vervolging
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Inleidende opmerkingen
In deze strafzaak staat het strafrechtelijk onderzoek “Dubbo” centraal.
Verdachte is in november 2018 de onderneming [bedrijf 1] B.V. gestart. Op 22 januari 2019 heeft verdachte voor [bedrijf 1] B.V. een (negatieve) aangifte over het vierde kwartaal van 2018 ingediend, die zou resulteren in een belastingteruggave van een bedrag van € 79.368,--. Deze aangifte is door de Belastingdienst aangemerkt voor een controle in de vorm van een boekenonderzoek. Verdachte heeft namens [bedrijf 1] B.V. op verzoek van de controleambtenaar van de Belastingdienst tien inkoopfacturen met de grootste factuurbedragen en de grootboekrekening betreffende het vierde kwartaal van de omzetbelasting 2018 overgelegd. Deze documenten zouden blijkens de bevindingen van de controleambtenaar vals zijn opgemaakt en verstrekt en de genoemde aangifte omzetbelasting zou onjuist zijn ingediend. Verdachte zou aan deze gedragingen feitelijk leiding hebben gegeven. Daarnaast zou verdachte zich schuldig hebben gemaakt aan valsheid in geschrift met betrekking tot zowel de genoemde bij de Belastingdienst ingediende facturen als een aantal (digitale) documenten ter verkrijging van een tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers (hierna: TOZO).
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht – overeenkomstig een overgelegd schriftelijk requisitoir – de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde geen bewijsverweren gevoerd. Van het onder feit 4 ten laste gelegde dient verdachte volgens de raadsman te worden vrijgesproken, omdat bij verdachte geen sprake is geweest van oogmerk tot misleiding.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt, behoudens na te melden partiële vrijspraak, op grond van de volgende redengevende feiten en omstandigheden, die in de bewijsmiddelen [2] zijn vervat en waarop de bewezenverklaring steunt, tot een bewezenverklaring van het onder feit 1, feit 2, feit 3 en
feit 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde
De valse facturen die aan de Belastingdienst ter beschikking zijn gesteld
Op 1 november 2018 is verdachte de onderneming [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) gestart. Deze onderneming is vervolgens op 2 november 2018 in het handelsregister ingeschreven. Verdachte is sinds de start van de onderneming enig aandeelhouder en bestuurder van deze in Naarden gevestigde rechtspersoon geweest. [3]
De Belastingdienst heeft op 22 januari 2019 de aangifte omzetbelasting van [bedrijf 1] over het tijdvak van het vierde kwartaal van 2018 ontvangen. Deze aangifte is door verdachte namens [bedrijf 1] ingediend. In deze aangifte omzetbelasting is een bedrag van
€ 112.890,-- aan voorbelasting vermeld en is een verzoek om teruggave gedaan ter hoogte van een bedrag van € 79.368,--. [4]
Op verzoek van de controleambtenaar van de Belastingdienst heeft verdachte op 5 juni 2019 tien facturen [5] aan de Belastingdienst ter beschikking gesteld. Deze facturen waren gericht aan verdachte en afkomstig van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. De controleambtenaar had deze facturen nodig om de door [bedrijf 1] gedane aangifte omzetbelasting over het aangiftetijdvak van het vierde kwartaal van het jaar 2018 te controleren. [6] De aan de Belastingdienst gestuurde facturen zijn op de tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte op 23 juni 2021 in beslag genomen laptop van verdachte aangetroffen. [7] Getuige [getuige 1] , werkzaam als algemeen directeur bij [bedrijf 2] B.V., verklaart dat de factuur met als afzender [bedrijf 2] B.V. van 23 november 2018, met factuurnummer 7/89274, geadresseerd aan [bedrijf 1] , niet afkomstig is van en opgesteld door [bedrijf 2] B.V. [8] De overige facturen, waaronder die met factuurnummers 2018-9899214, 2018-9899218 en 2018-9899217, met als afzender [bedrijf 3] B.V., van 21 november 2018, geadresseerd aan [bedrijf 1] , zijn evenmin afkomstig van en opgesteld door [bedrijf 3] B.V., aldus de verklaring van getuige [getuige 2] , werkzaam als commercieel directeur bij [bedrijf 3] B.V. [9] Uit nader onderzoek is ook gebleken dat de originele facturen van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. qua lay-out en inhoud wezenlijk anders zijn dan de door verdachte aan de Belastingdienst aangeleverde facturen. [10]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [bedrijf 1] op 5 juni 2019, zijnde de rechtspersoon die ingevolge de Belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en de inhoud daarvan, in valse vorm opgemaakte facturen aan de controleambtenaar van de Belastingdienst ter beschikking heeft gesteld. In de facturen stond in strijd met de waarheid vermeld dat deze afkomstig zijn van [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V., dat tussen [bedrijf 1] en de afzender van de betreffende factuur een legitieme goederentransactie had plaatsvonden en dat [bedrijf 1] ter zake daarvan een geldbedrag en omzetbelasting verschuldigd was, een en ander om te bewerkstelligen dat voorbelasting kon worden opgevoerd en te weinig belasting zou worden geheven.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat de door [bedrijf 1] gedane aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak van het vierde kwartaal van het jaar 2018 onjuist bij de Belastingdienst is ingediend. In de aangifte is immers een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting opgegeven, evenals een onjuist bedrag aan voorbelasting, met als resultaat dat te weinig belasting zou worden geheven.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een rechtspersoon aangemerkt worden als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend. De vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan
een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is de vraag of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Hiervan zal onder andere sprake kunnen zijn als het gaat om handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking,
hetzij uit andere hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon, de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon, de gedraging de rechtspersoon dienstig is
geweest en de rechtspersoon erover vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden.
De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor strafbaarheid van [bedrijf 1] is voldaan, aangezien deze rechtspersoon geadresseerde is van de norm en de verboden gedragingen aan haar kunnen worden toegerekend, nu deze bij uitstek gelden als gedragingen verricht in de sfeer van deze rechtspersoon en de rechtspersoon dienstig zijn geweest
."
Opzet
De constructie, zoals in casu gehanteerd door verdachte, had enkel als doel dat te weinig belasting werd geheven, zodat op onterechte wijze via de rechtspersoon [bedrijf 1] uiteindelijk een geldbedrag aan verdachte zou worden uitgekeerd. ‘
Graag mij uitbetalen waar ik gewoon recht op heb, heb je al x documenten verstuurd als bewijs’, aldus verdachte in een e-mailbericht van 24 juni 2019 aan de controleambtenaar van de Belastingdienst. [11]
De rechtbank acht het opzet van de rechtspersoon wettig en overtuigend bewezen, gelet op de door verdachte verrichtte handelingen en het door haar gevoerde beleid zoals hiervoor beschreven.
Feitelijk leidinggeven door verdachte
Op grond van artikel 51 lid 2 onder 3° Sr kan, indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, tegen hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan die verboden gedraging een straf of maatregel worden opgelegd. Verdachte was enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] en in die hoedanigheid verantwoordelijkheid voor de aangifte omzetbelasting van de rechtspersoon. Zij heeft bovendien actief gehandeld door de valse facturen aan de Belastingdienst te verstrekken. Verdachte heeft bewust, willens en wetens, namens de rechtspersoon de facturen verstrekt en de aangifte omzetbelasting ingediend als feitelijk leidinggevende.
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder feit 3 ten laste gelegde
De rechtbank acht op grond van de reeds ten aanzien van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde weergegeven bewijsmiddelen en de hierna vermelde bewijsmiddelen ook het onder feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte in de nacht van 5 juni 2019 voorbeeldfacturen van de websites [website] en [website] heeft gedownload en deze vervolgens op haar eigen computer heeft bewerkt. De PDF-bestanden die vóór 07:23 uur zijn opgemaakt bevatten nog de ‘originele’ eigenschappen van de download. De facturen die vanaf 07:23 uur zijn opgemaakt bevatten afwijkende eigenschappen, met als auteur verdachte. [12] Verdachte heeft de valselijk opgemaakte facturen vervolgens tezamen met een overzicht van de grootboekrekening op 5 juni 2019 om 08:46 uur, dus een uur nadat de laatste factuur is aangemaakt/opgeslagen, naar de controleambtenaar van de Belastingdienst verstuurd. [13]
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte, namens de rechtspersoon, niet alleen valse facturen aan de Belastingdienst heeft verstrekt (zoals de rechtbank dit onder feit 1 bewezen acht), maar ook dat verdachte deze facturen, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit de dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst door een ander te doen gebruiken, als bewijs voor betaalde omzetbelasting.
Ten aanzien van het onder feit 4 ten laste gelegde
De ingediende (digitale) TOZO-aanvragen en inkomstenverklaringen
Verdachte heeft op 25 maart 2020, 30 juni 2020 en 2 oktober 2020 een (digitale) TOZO-aanvraag bij de gemeente Hilversum gedaan. [14] Daarnaast heeft verdachte verschillende inkomstenverklaringen bij de gemeente Hilversum ingediend om voor de TOZO in aanmerking te (blijven) komen, die telkens betrekking hebben op een periode die gelegen is in de periode van maart 2020 tot en met september 2020. [15] Verdachte heeft op 8 juli 2021 tegenover de FIOD verklaard dat zij al deze documenten heeft opgemaakt en heeft ingediend. [16] Voorts heeft zij te kennen gegeven dat zij kennis heeft genomen van de TOZO-voorwaarden, want verdachte heeft verklaard dat zij die voorwaarden heeft gelezen. [17]
Verdachte heeft in de aanvragen en/of inkomstenverklaringen onder meer verklaard dat zij geen inkomsten heeft ontvangen uit onderneming en/of uit uitkering en/of overige inkomsten heeft ontvangen in de periode van de betreffende TOZO-aanvragen en/of dat zij in het werkgebied van Bureau Zelfstandigen Gooi & Vechtstreek, namelijk in Naarden in de gemeente Gooise Meren, woonde. [18] Deze verklaringen blijken echter vals en in strijd met de waarheid te zijn. De rechtbank stelt daartoe het volgende vast.
Allereerst ontving verdachte, gedurende de gehele periode waarvoor zij TOZO-aanvragen heeft gedaan, een Wajong-uitkering. [19] Daarnaast ontving verdachte via haar eenmanszaak [bedrijf 4] op 17 april 2020 een geldbedrag van € 3.678,40 van NXT voor door haar verrichtte en gedeclareerde werkzaamheden. Hiervan heeft zij in de aanvraag van 3 mei 2020 slechts een bedrag van € 120,-- opgegeven. [20]
Verder woonde verdachte niet gedurende de gehele periode waarover zij een TOZO-aanvraag heeft ingediend, in Nederland. Verdachte heeft niet alleen zelf verklaard dat zij per eind mei 2020 met al haar meubels naar België is verhuisd, [21] ook is uit een bankanalyse gebleken dat elke maand huur werd betaald met betrekking tot de woning van verdachte in Turnhout en is te zien dat het overgrote deel van de transacties aangaande het levensonderhoud van verdachte in Turnhout heeft plaatsgevonden. [22] Verder volgt uit een afschrift van de Belgische GBA-gegevens dat verdachte sinds 7 augustus 2020 in Turnhout woonachtig is geweest [23] en is verdachte bovendien op 3 juni 2020 met de energiemaatschappij Essent Belgium een overeenkomst aangegaan voor het leveren van gas en elektriciteit op het adres in Turnhout per 3 juni 2020. [24]
Valselijk en in strijd met de waarheid
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte de TOZO-aanvragen en inkomstenverklaringen, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit de dienen, valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om deze als echt en onvervalst te gebruiken, ter verkrijging van een TOZO-uitkering. Immers, verdachte heeft in géén van de geschriften vermeld dat zij een Wajong-uitkering had. Daarnaast heeft zij in de TOZO-aanvraag van 2 oktober 2020 en de inkomstenverklaringen van 1 juli 2020 en
1 oktober 2020 haar nieuwe adres in België niet vermeld en in de inkomstenverklaring van 3 mei 2020 de inkomsten van NXT voor een te laag bedrag vermeld.
Ten aanzien van het oogmerk overweegt de rechtbank, gelet op het verweer van de raadsman, hierna in het bijzonder als volgt.
Oogmerk tot misleiding
Hoewel verdachte heeft verklaard dat zij niet wist dat ze in de TOZO-aanvragen en/of inkomstenverklaringen haar Wajong-uitkering moest opgeven, zij naar haar zeggen geen overige inkomsten had en zij dacht dat het niet nodig was om haar verhuizing naar België door te geven, heeft verdachte nagelaten daaromtrent navraag te doen bij de gemeente Hilversum. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij valse verklaringen zou indienen. Daar komt bij dat niet slechts sprake is geweest van één ‘vergissing’. Verdachte heeft niet alleen onvermeld gelaten dat zij een Wajong-uitkering verkreeg, ook heeft zij het merendeel van haar inkomsten van NXT alsmede haar verhuizing naar België ten onrechte verzwegen.
In het kader van het te bewijzen “oogmerk” acht de rechtbank voormelde verklaring van verdachte echter op basis van de bewijsmiddelen overigens ook ongeloofwaardig en onaannemelijk. De gemeente Hilversum heeft, nadat verdachte de (digitale) aanvraagformulieren heeft ingediend, op 2 mei 2020 bij brief aan haar medegedeeld dat zij onder meer in het werkgebied van Bureau Zelfstandigen Gooi & Vechtstreek dient te wonen. Ook stond in deze brief dat zij een inlichtingenplicht heeft, wat inhoudt dat verdachte aan de gemeente had moeten doorgeven als er iets in haar situatie zou zijn veranderd (zoals met betrekking tot de woonplaats of het inkomen). [25] Verdachte was zich daar bewust van. Uit het procesdossier volgt dat verdachte agenda’s (in de vorm van een dagboek) heeft bijgehouden, waarin te lezen is dat zij zich doelbewust heeft beziggehouden met het valselijk opmaken van documenten. Verdachte duidt haar handelwijze als ‘manifesteren’. Door dit manifesteren zou het universum ervoor zorgen dat verdachte haar doelen bereikt, namelijk het ontvangen van geld. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte opzettelijk valse TOZO-aanvragen en inkomstenverklaringen ter verkrijging van een TOZO-uitkering heeft opgemaakt en bij de gemeente Hilversum heeft ingediend, waarmee zij het oogmerk tot misleiding van derden heeft gehad. De rechtbank acht het onder feit 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna omschreven. Het verweer van de raadsman is daarmee verworpen.
Partiële vrijspraak
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te kunnen stellen dat verdachte valselijk en in strijd met de waarheid heeft verklaard dat zij in de periode van
25 maart 2020 tot en met 2 oktober 2020 geen partner had. De rechtbank zal verdachte om die reden partieel vrijspreken van wat aan haar onder het laatste gedachtestreepje ten laste is gelegd.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
[bedrijf 1] B.V. op 5 juni 2019 in Nederland,
zijnde degene die ingevolge de belastingwet verplicht was tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden en de inhoud daarvan, opzettelijk deze in valse vorm voor dit doel ter beschikking heeft gesteld,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
immers heeft [bedrijf 1] B.V. in het kader van een boekenonderzoek onder meer
- een factuur met als afzender [bedrijf 2] B.V., gedateerd 23 november 2018
met factuurnummer 7/89274, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V.,
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899214, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V.,
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899218, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V., en,
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899217, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V.,
ter beschikking gesteld aan een medewerker van de Belastingdienst, in welke
geschriften in strijd met de waarheid stond vermeld dat deze afkomstig zijn van
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en dat tussen [bedrijf 1] B.V. en de
afzender van die factu(u)r(en) een (legitieme) goederentransactie had plaatsgevonden en/of dat [bedrijf 1] (ter zake daarvan) een geldbedrag en omzetbelasting verschuldigd was,
aan welk bovenomschreven strafbare feit verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
feit 2
[bedrijf 1] B.V. op 22 januari 2019 in Nederland,
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten een (digitale) aangifte voor de omzetbelasting over het aangiftetijdvak
- 4e kwartaal van het jaar 2018
onjuist heeft gedaan,
immers heeft zij, toen aldaar – zakelijk weergeven – opzettelijk op het bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde aangiftebiljet Omzetbelasting over genoemd aangiftetijdvak – zakelijk weergeven – een onjuist te betalen bedrag aan omzetbelasting opgegeven en een onjuist bedrag aan voorbelasting opgegeven,
terwijl dat feit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven,
aan welk bovenomschreven strafbare feit verdachte feitelijke leiding heeft gegeven,
feit 3
zij op 5 juni 2019 in Nederland
facturen – elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen – valselijk heeft opgemaakt, waaronder onder meer:
- een factuur met als afzender [bedrijf 2] B.V., gedateerd 23 november 2018
met factuurnummer 7/89274, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V.,
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899214, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V..
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899218, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V., en,
- een factuur met als afzender [bedrijf 3] B.V., gedateerd 21 november 2018 met
factuurnummer 2018-9899217, geadresseerd aan [bedrijf 1] B.V.,
immers heeft zij toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid –
zakelijk weergeven – op die facturen vermeld dat deze afkomstig zijn van
[bedrijf 2] B.V. en/of [bedrijf 3] B.V. en dat tussen [bedrijf 1] B.V. en de
afzender van die factu(u)r(en) een (legitieme) goederentransactie had plaatsgevonden en/of dat [bedrijf 1] (ter zake daarvan) een geldbedrag en omzetbelasting verschuldigd was,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst door een ander te doen gebruiken,
feit 4
zij in de periode 25 maart 2020 tot en met 2 oktober 2020 in Nederland,
meermalen, een geschrift, te weten onder meer
- een (digitale) aanvraag Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige
Ondernemers met dagtekening 25 maart 2020,
- een (digitale) aanvraag Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige
Ondernemers met dagtekening 2 oktober 2020,
- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 maart 2020 tot en met
30 april 2020 met dagtekening 3 mei 2020,
- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 juni 2020 tot en met 30
juni 2020 met dagtekening 1 juli 2020, en,
- een ‘inkomstenverklaring’ met betrekking tot de periode 1 september 2020 tot en
met 30 september 2020 met dagtekening 1 oktober 2020,
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
valselijk heeft opgemaakt,
immers heeft zij toen aldaar telkens valselijk en in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – in de genoemde geschriften vermeld en/of verklaard dat
- zij geen inkomsten heeft ontvangen uit onderneming en uit uitkering en/of overige inkomsten heeft ontvangen in de periode van de aanvra(a)g(en) Tijdelijke Overbruggingsregeling Zelfstandige Ondernemers, of,
- zij woont in het werkgebied van Bureau Zelfstandigen Gooi & Vechtstreek,
namelijk te Naarden in de gemeente Gooise Meren
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te
gebruiken.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij haar daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 68 en 69 Awr en 51 en 225 lid 1 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevens of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon;
feit 2:
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon;
feit 3, feit 4:
telkenshet misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezen verklaarde feiten.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden en betaling van een geldboete van € 11.000,--.
Ook heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt ontzet uit haar recht van de uitoefening van het beroep als bestuurder voor de duur van vijf jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat moet worden volstaan met de oplegging van een (deels voorwaardelijke) taakstraf, al dan niet gecombineerd met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met daaraan gekoppeld de door de reclassering geadviseerde (bijzondere) voorwaarden.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De aard en de ernst van de stafbare feiten
Verdachte heeft zich allereerst schuldig gemaakt aan belastingfraude door als feitelijk leidinggevende van de door haar in het leven geroepen rechtspersoon opzettelijk een onjuiste aangifte omzetbelasting bij de Belastingdienst in te dienen en vervolgens in het kader van een controle van deze aangifte valse facturen te overleggen teneinde deze aangifte te onderbouwen. In combinatie hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift. De genoemde facturen die zij namens ‘haar’ rechtspersoon aan de Belastingdienst heeft overgelegd, heeft verdachte valselijk opgemaakt.
Daarnaast heeft verdachte misbruik gemaakt van de TOZO-regeling (de tijdelijke ondersteuningsregeling voor zelfstandige ondernemers die door de coronacrisis in de knel kwamen). Verdachte heeft daartoe meerdere (digitale) aanvragen en inkomstenverklaringen valselijk opgemaakt en ingediend.
Verdachte heeft met dit alles gepoogd te bewerkstelligen dat ten onrechte omzetbelasting via haar rechtspersoon aan haar zou worden uitbetaald en dat onterecht aangevraagde tegemoetkomingen aan haar werden uitgekeerd. Verdachte heeft in de coronaperiode geprofiteerd van een financiële ondersteuningsmaatregel, terwijl zij daar geen recht op had. Verdachte heeft met haar handelen uitsluitend haar eigen geldelijk gewin voor ogen gehad, hetgeen de rechtbank haar zwaar aanrekent. Door haar handelen heeft zij bovendien de maatschappij benadeeld: er is afbreuk gedaan aan het vertrouwen waarop het systeem van de Belastingdienst is gebaseerd, maar ook aan het vertrouwen dat zowel de Belastingdienst als de gemeente Hilversum in de juistheid van (digitale) geschriften moet kunnen stellen.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 8 februari 2023 volgt dat zij in het verleden meermalen voor fraude/vermogensdelicten met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast blijkt uit het strafblad van veroordelingen op een datum die liggen na de pleegdata of pleegperiode van de onderhavige bewezen feiten, zodat toepassing moet worden gegeven aan artikel 63 Sr.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op wat de raadsman van verdachte ter terechtzitting heeft toegelicht en het rapport van Reclassering Nederland van 15 november 2022. Verdachte is een inmiddels 31-jarige vrouw en heeft drie (minderjarige) kinderen. In het verleden heeft zij de HBO-opleiding Accountancy voltooid. Op dit moment woont verdachte in België en werkt zij aldaar parttime in een winkel. Om het recidiverisico dat van verdachte uitgaat in te perken, heeft de reclassering als bijzondere voorwaarden aan een eventueel op te leggen voorwaardelijke straf een meldplicht bij de reclassering en een ambulante begeleiding/behandeling door [naam] geadviseerd.
De strafoplegging
De hoofdstraf: een gevangenisstraf en een geldboete
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening met straffen die in vergelijkbare gevallen door rechters zijn opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in het geval van ‘fraude’, waarbij het bedrag dat met de fraude gemoeid is in grote mate bepalend is voor de hoogte van de straf. Voor een benadelingsbedrag van ten minste € 87.355,-- (bestaande uit de volgende bedragen:
€ 79.368,-- in verband met de aangifte omzetbelasting en € 7.987,-- vanwege uitgekeerde TOZO-gelden) hanteert het LOVS als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden, dan wel de oplegging van een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit oriëntatiepunt ziet echter op een verdachte die zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan een dergelijk feit, terwijl verdachte al eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en deze veroordelingen verdachte er niet van hebben weerhouden deze delicten opnieuw te plegen.
De rechtbank houdt rekening met het bepaalde in de artikelen 57 en 63 Sr, maar voor de rechtbank wegen de hiervoor besproken ernst van de strafbare feiten en de omstandigheid dat verdachte vóór het plegen van het onder feit 4 bewezen feit net een forse veroordeling achter de rug had desondanks strafverzwarend. Het is de rechtbank ook geenszins gebleken dat verdachte oprecht berouw heeft van haar handelen. Hoewel het dossier aanwijzingen lijkt te bevatten dat verdachte te kampen heeft met een persoonlijkheidsstoornis, staat voldoende vast dat zij de bewezen feiten zeer bewust heeft gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat daarom niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte geen aanleiding om een gedeelte van die gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank ziet in de persoon van verdachte en haar handelwijze waaruit volgt dat verdachte een dwingende voorliefde voor geld heeft, wel aanleiding om naast een gevangenisstraf ook nog een geldboete aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal in verband met de eveneens op te leggen geldboete de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf matigen. De rechtbank houdt er bij het bepalen van de hoogte van deze geldboete rekening mee dat conservatoir beslag is gelegd op een geldbedrag van € 10.372,97.
De rechtbank acht het, alles afwegend, passend en geboden om aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van twee maanden en het betalen van een geldboete van € 10.372,97. De rechtbank zal bevelen dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 86 dagen.
De bijkomende straffen: een beroepsverbod en openbaarmaking van het vonnis
Verdachte heeft de onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde feiten als bestuurder van een rechtspersoon gepleegd. De rechtbank vindt het zorgelijk dat eerdere veroordelingen van verdachte voor onder andere oplichting en valsheid in geschrift haar er niet van hebben weerhouden om opnieuw meerdere keren valsheid in geschrift te plegen en een valse aangifte bij de Belastingdienst te doen. Het risico is groot dat verdachte in de toekomst weer gebruik zal maken van rechtspersonen om op illegale wijze gelden te verkrijgen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte om die reden als bijkomende straf moet worden ontzet uit haar recht om het beroep van bestuurder uit te oefenen voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank zal ook de openbaarmaking van dit vonnis gelasten. Hierbij weegt, gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de gewoonte van verdachte dergelijke misdrijven te plegen, mee dat de maatschappij tegen verdachte moet worden beschermd. De openbaarmaking van dit vonnis dient te geschieden door middel van publicatie van dit, voor zover het verdachte betreft, niet-geanonimiseerde vonnis op www.rechtspraak.nl en door middel van toezending aan de Kamer van Koophandel. Door registratie van dit vonnis bij de Kamer van Koophandel wordt beoogd voornoemde ontzetting van verdachte van het recht om bestuurder van een rechtspersoon te zijn daadwerkelijk te effectueren. De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten die hiermee gemoeid zijn. Deze kosten worden voorlopig geschat op nihil.
8.
De vordering tot tenuitvoerlegging (met parketnummer 16.105549-19)
8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van 16 augustus 2019 van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 57 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op zijn bepleitte vrijspraak ten opzichte van het onder feit 4 ten laste gelegde, primair betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, nu de onder feit 1, feit 2 en feit 3 strafbare feiten vóór het ingaan van de proeftijd van de voorwaardelijke straf zijn gepleegd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen.
Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de vordering op basis van de oude regeling (artikel 14g lid 5 Sr) te laat door de officier van justitie zou zijn ingediend en de officier van justitie in die situatie niet-ontvankelijk in de vordering zou zijn verklaard. In de nieuwe wetgeving is echter geen termijn vastgesteld waarbinnen de officier van justitie de vordering moet hebben ingediend. Het is volgens de raadsman niet te rechtvaardigen dat een wetswijziging van latere datum de destijds geldende termijn illusoir zou maken en verdachte aldus in een slechtere positie zou plaatsen. Bovendien is het volgens de raadsman niet in overeenstemming met de systematiek en het doel van de voorwaardelijke veroordeling dat een verdachte ruim anderhalf jaar na afloop van de door de rechter bepaalde proeftijd nog kan worden geconfronteerd met de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Voorts is het volgens de raadsman gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke omstandigheden van verdachte niet opportuun om de vordering toe te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Midden-Nederland op 16 augustus 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 57 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd van die voorwaardelijke gevangenisstraf liep van 31 augustus 2019 tot 29 augustus 2021.
Op grond van het bepaalde in artikel 14g Sr (oud) zou de officier van justitie een vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf binnen drie maanden na het einde van de proeftijd moeten indienen. Artikel 14g Sr is echter op 1 januari 2020 vervallen. Op datzelfde moment is artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering in werking getreden. In dit artikel is niet geregeld binnen welke termijn een officier van justitie een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf moet indienen.
De rechtbank stelt vast dat de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling van verdachte nog liep tijdens de inwerkingintreding van genoemd artikel. Daarnaast heeft de officier van justitie verdachte gedurende de proeftijd (op 6 juli 2021) laten weten dat zij voornemens was de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te vorderen, nu het onder feit 4 bewezen verklaarde strafbare feit in de proeftijd is gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat een redelijke wetsuitleg met zich brengt dat de vordering tot tenuitvoerlegging in dit geval kan worden toegewezen. De rechtbank zal dit ook doen, nu verdachte zich gedurende de proeftijd (wederom) schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit en zij dan ook geen andere mogelijkheid ziet dan de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten.
De rechtbank zal bevelen dat de gevangenisstraf voor de duur van 57 (zevenenvijftig dagen) die de politierechter van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 16 augustus 2019 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd, ten uitvoer wordt gelegd.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen en artikelen 23, 24, 24c, 28, 31, 36 en 235 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
de ontvankelijkheid van de officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten;
bewezenverklaring
  • verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij;
strafbaarheid feiten
  • verklaart het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen verklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het ingevolge de belastingwet verplicht zijnde tot het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevens of de inhoud daarvan, en deze opzettelijk in valse of vervalste vorm voor dit doel beschikbaar stellen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon;
feit 2:
het misdrijf:
feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, gepleegd door een rechtspersoon;
feit 3, feit 4:
telkenshet misdrijf:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd,
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 bewezen verklaarde;
straffen
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
  • veroordeelt verdachte daarnaast tot betaling van
  • beveelt dat bij niet volledige betaling en verhaal van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
bijkomende straffen
- bepaalt voorts dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jarenwordt
ontzet van het recht tot de uitoefening van het beroep als bestuurder van een rechtspersoon;
- gelast de
openbaarmaking van dit vonnis, met vermelding van de personalia van de verdachte, door publicatie ervan op www.rechtspraak.nl, waartoe het Openbaar Ministerie dit vonnis dient aan te bieden aan de redactie van voornoemde website, en door toezending ervan aan de Kamer van Koophandel ten behoeve van de effectuering van voornoemde ontzetting;
- veroordeelt de verdachte in de kosten die voor de openbaarmaking van dit vonnis in redelijkheid gemaakt dienen te worden, waarbij deze kosten voorlopig worden geschat op nihil.
tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf (met parketnummer 16.105549-19)
- beveelt de
tenuitvoerleggingvan de
gevangenisstrafvoor de duur van
57 (zevenenvijftig dagen)die de politierechter van rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, bij vonnis van 16 augustus 2019 aan verdachte voorwaardelijk heeft opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. J.H.W.R. Orriëns-Schipper en mr. D. van den Berg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Klunder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2023.
Buiten staat
Mr. Orriëns-Schipper en mr. Van den Berg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Zie Kamerstukken
2.Indien hierna wordt verwezen naar documenten/dossierpagina’s, zijn dit documenten of (de doorgenummerde) pagina’s uit het dossier van de FIOD/Belastingdienst, kantoor Eindhoven, genaamd Dubbo, met onderzoeksnummer 68418. Er wordt steeds verwezen naar documenten/bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal, tenzij hieronder anders wordt vermeld.
3.DOC-037, pagina’s 549 en 550, inhoudende een uittreksel uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
4.DOC-039, pagina’s 552 en 553, en DOC-040, pagina’s 557 tot en met 560.
5.DOC-009, pagina 485, en DOC-010, pagina’s 486 tot en met 494, inhoudende de facturen, dan wel
6.DOC-008, pagina’s 483 en 484, inhoudende e-mailcorrespondentie tussen de controlemedewerker van de Belastingdienst en verdachte.
7.RHV-001-03, pagina 185, inhoudende een overdrachtsbewijs, ZD-001, pagina 33, de alinea onder het kopje ‘Onderzoek inbeslaggenomen voorwerpen’, DOC-101 tot en met DOC-110, inhoudende de op de laptop aangetroffen facturen, en AMB-014, pagina’s 311 tot en met 315.
8.G-003-01, pagina’s 95 tot en met 98.
9.G-002-01, pagina’s 91 tot en met 94.
10.AMB-003, pagina’s 228 tot en met 243.
11.DOC-022, pagina 512, inhoudende een e-mail van 24 juni 2019 aan de controlemedewerker van de Belastingdienst.
12.AMB-003, 228 tot en met 243, AMB-004, pagina’s 244 tot en met 248, en DOC-083, pagina 822.
13.DOC-008, pagina’s 483 en 484, inhoudende e-mailcorrespondentie tussen de controlemedewerker van de Belastingdienst en verdachte.
14.DOC-050, pagina’s 607 en 608, DOC-062, pagina’s 781 en 782, en DOC-069, pagina’s 795 en 796, inhoudende (digitale) TOZO-aanvragen.
15.DOC-052, pagina’s 613 en 614, DOC-053, pagina’s 615 en 616, DOC-065, pagina’s 787 en 788, DOC-066, pagina’s 789 en 790, DOC-067, pagina’s 791 en 792, en DOC-068, pagina’s 793 en 794, inhoudende inkomstenverklaringen.
16.V-001-02, pagina 134, de vijfde alinea, en pagina 135, de vierde alinea.
17.V-001-02, pagina 135, de derde alinea.
18.G-006-01, pagina’s 99 tot en met 104.
19.DOC-125, inhoudende een overzicht van uitgekeerde bedragen in het kader van een Wajong-uitkering.
20.AMB-008, pagina 259, de laatste alinea, DOC-086, pagina 826, inhoudende een factuur van [bedrijf 4] , en DOC-087, pagina’s 827 tot en met 829, inhoudende een ondergetekende overeenkomst.
21.V-001-02, pagina 122, de vierde en vijfde regel van onderen.
22.AMB-008, pagina 261 tot en met 263.
23.DOC-089, pagina 833, inhoudende een attest van hoofdverblijfplaats.
24.DOC-084, pagina 823, inhoudende een overeenkomst voor de levering van elektriciteit en aardgas door Essent Belgium NV aan consumenten.
25.DOC-051, pagina’s 609 en 610, inhoudende een brief van de gemeente Hilversum.