ECLI:NL:RBOVE:2023:1226

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
C/08/293859 / KG ZA 23-54
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dreigende stopzetting van energielevering aan panden in kort geding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 28 maart 2023, vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. S.J. Pennings, in kort geding nakoming van de levering van energie aan zijn vier panden. De gedaagden zijn [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2], vertegenwoordigd door mr. A.C. Blankestijn. Eiser stelt dat er een overeenkomst bestaat tussen hem en [gedaagde sub 1] over de doorlevering van energie, die niet tussentijds kan worden beëindigd. De achtergrond van de zaak betreft een samenwerking tussen eiser en [gedaagde sub 2] die sinds 2000 bestaat, en de aankoop van [gedaagde sub 1] door [gedaagde sub 2] in 2021. Eiser heeft op 31 oktober 2022 de opdrachtovereenkomst met [gedaagde sub 2] opgezegd, waarna [gedaagde sub 2] op 16 december 2022 heeft aangekondigd dat de energielevering per 1 april 2023 zou stoppen.

De voorzieningenrechter heeft in deze spoedeisende procedure beoordeeld of eiser een spoedeisend belang heeft en of zijn vorderingen in de bodemprocedure kans van slagen hebben. De rechter concludeert dat de overeenkomst tussen eiser en [gedaagde sub 1] niet kan worden aangemerkt als een duurovereenkomst voor bepaalde tijd, maar als een overeenkomst voor onbepaalde tijd die opgezegd kan worden. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de energielevering aan zijn panden een integraal onderdeel van de raamovereenkomst met GGP is. De rechter wijst de vorderingen van eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met wettelijke rente.

De uitspraak is gedaan door mr. A.E. Zweers en ondertekend op 31 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Overijssel

Civiel recht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: C/08/293859 / KG ZA 23-54
Vonnis in kort geding van 28 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. S.J. Pennings te Zwolle,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat: mr. A.C. Blankestijn te Hengelo.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 28 maart 2023 op het door [eiser] gevorderde beslist. De motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgt hieronder.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Deze zaak gaat over de dreigende stopzetting van de levering van energie aan de panden van [eiser] door [gedaagde sub 1] , een onderneming van [gedaagde sub 2] . [eiser] wil dat voorkomen en vordert in dit kort geding – kort gezegd – nakoming van de levering van energie aan zijn vier panden.
2.2.
[eiser] en [gedaagde sub 2] hebben sinds 2000 een samenwerkingsverband in die zin dat [gedaagde sub 2] [eiser] en zijn ondernemingen adviseert. [eiser] (via zijn [X] Holding B.V.) en [gedaagde sub 2] hebben sinds 7 oktober 2020 de adviseursactiviteiten schriftelijk vastgelegd in een opdrachtovereenkomst. In 2021 koopt [gedaagde sub 2] (via zijn holding [gedaagde sub 2] Corporate Investments BV) [gedaagde sub 1] B.V. (hierna: [gedaagde sub 1] ) van [eiser] .
De koopprijs van de aandelen is door [gedaagde sub 2] voldaan op 15 april 2021. Vanaf dat moment is [gedaagde sub 2] activiteiten gaan ontwikkelen in [gedaagde sub 1] , waaronder de aankoop van registergoederen en het afsluiten van een energiecontract, een raamovereenkomst, met Gulf Gas en Power (hierna GGP), met gunstige tarieven en met een looptijd van 1 augustus 2021 tot en met 31 december 2026. De juridische levering van de aandelen heeft plaatsgevonden op 5 september 2022. Tussen [eiser] en [gedaagde sub 2] zijn diverse geschillen ontstaan. [eiser] heeft [gedaagde sub 2] op 31 oktober 2022 bericht dat hij de opdrachtovereenkomst met [gedaagde sub 2] opzegt per 1 januari 2023. [gedaagde sub 2] heeft [eiser] op 16 december 2022 bericht dat de energielevering door GGP aan de panden van [eiser] stopt per 1 april 2023. [eiser] wil dat aan zijn panden geleverd blijft worden en heeft daartoe een aantal vorderingen ingesteld.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
3.2.
De spoedeisendheid van de vorderingen volgt uit de omstandigheid dat [gedaagde sub 1] op korte termijn tot uitvoering van de aangezegde stopzetting van de energielevering aan de vier panden van [eiser] wil overgaan.
3.3.
Ter beoordeling ligt voor of er sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat [gedaagde sub 1] hiertoe niet dient over te gaan. Met andere woorden: kan [eiser] verlangen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde sub 1] ) dat zij de energielevering aan de panden van [eiser] voortzetten tot 31 december 2026?
3.4.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde sub 1] een raamovereenkomst heeft gesloten met GGP over de levering van energie met een looptijd van 1 augustus 2021 tot 31 december 2026. Onderdeel van die overeenkomst is dat energie wordt geleverd op nader aan te geven aansluitadressen. Voorafgaand aan het sluiten van de raamovereenkomst zijn [gedaagde sub 1] en [eiser] mondeling overeengekomen dat GGP energie zal leveren aan vier panden van [eiser] . Die afspraak was een integraal onderdeel van de raamovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en GGP en gekoppeld aan de voorwaarden van de raamovereenkomst.
De raamovereenkomst betreft een duurovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden beëindigd door [gedaagde sub 1] omdat de overeenkomst daar niet in voorziet.
3.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verweren zich en voeren aan dat de raamovereenkomst op naam van [gedaagde sub 1] staat. [gedaagde sub 1] kan zelf kiezen aan welke afsluitadressen zij de energie doorlevert. Op het moment dat [gedaagde sub 1] de raamovereenkomst met GGP aanging heeft zij ervoor gekozen om de energie aan zes aan haar gelieerde aansluitadressen door te leveren en aan vier aansluitadressen van [eiser] . Dat laatste omdat [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] al jarenlang samenwerkte met [eiser] en zij [eiser] ook van de gunstige tarieven wilde laten meeprofiteren.
Het betreft een mondelinge overeenkomst voor onbepaalde tijd. Partijen hebben geen nadere contractvoorwaarden afgesproken. [eiser] heeft momenteel alle zakelijke banden met [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] doorgesneden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben daarom geen behoefte meer om [eiser] nog langer te laten meeprofiteren van de raamovereenkomst en hebben om die reden, met inachtneming van een redelijke opzegtermijn, de doorleveringsovereenkomst opgezegd.
3.6.
De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af.
Niet in geschil is tussen partijen dat [gedaagde sub 1] en [eiser] (mondeling) een overeenkomst met elkaar hebben gesloten over de doorlevering van energie aan de vier panden van [eiser] .
Partijen verschillen echter van mening over de voorwaarden waaronder die overeenkomst is gesloten, waaronder of het [gedaagde sub 1] is toegestaan om de overeenkomst tussentijds te beëindigen. Het is aan [eiser] als eisende partij om zijn stellingen voldoende aannemelijk te maken. Dat heeft [eiser] , mede gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , onvoldoende gedaan. Uit hetgeen [eiser] naar voren heeft gebracht volgt, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet dat is overeengekomen tussen hem en [gedaagde sub 1] dat
de energielevering door GGP aan de vier panden van [eiser] een afspraak is die integraal onderdeel van de raamovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en GGP uitmaakt en die is gekoppeld aan de voorwaarden van de raamovereenkomst, in die zin dat de overeenkomst tussen
[eiser] en [gedaagde sub 1] een looptijd heeft tot eind december 2026 en dat deze niet tussentijds kan worden beëindigd. Dat de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] meer inhoudt dan het enkel ‘meeliften’ van [eiser] op de gunstige tarieven van de raamovereenkomst tussen [gedaagde sub 1] en GGP, is niet aannemelijk geworden.
3.7.
Daarbij komt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onweersproken hebben gesteld dat [eiser] pas sinds kort weet dat de raamovereenkomst een looptijd heeft tot eind december 2026, aangezien [eiser] pas sinds een aantal weken de beschikking heeft over het contract tussen [gedaagde sub 1] en GGP.
3.8.
De stelling van [eiser] dat hij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst tussen hem en [gedaagde sub 1] nota bene zelf enig bestuurder/aandeelhouder van [gedaagde sub 1] was en dat deze overeenkomst die gekoppeld is aan de raamovereenkomst bij de overdracht van de aandelen gewoon mee is overgedragen, maakt, wat er verder ook zij van die stelling, het voorgaande niet anders.
3.9.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat er sprake is van een duurovereenkomst voor bepaalde tijd die tussentijds niet kan worden opgezegd door [gedaagde sub 1] , zoals [eiser] stelt.
3.10.
De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat er sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd, waarvoor geldt dat deze in beginsel te allen tijde kan worden opgezegd. Nu [eiser] alle (zakelijke) banden met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft verbroken (op een stichting na), lijkt beëindiging van de overeenkomst door [gedaagde sub 1] bovendien niet in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
3.11.
De beëindiging van de overeenkomst tussen [gedaagde sub 1] en [eiser] zal naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen noodsituatie doen ontstaan voor [eiser] .
[gedaagde sub 1] heeft een redelijke opzegtermijn van ruim drie maanden in acht genomen.
[eiser] heeft voldoende gelegenheid gehad om te anticiperen op een (mogelijke) andere energieovereenkomst. Ook de resterende tijd tot 1 april a.s. geeft [eiser] voldoende gelegenheid om een nieuwe energieleverancier te vinden.
3.12.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.755,00.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze motivering is op 31 maart 2023 gegeven door mr. A.E. Zweers en is door hem ondertekend.