4.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het besprokene ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 augustus 2020 vond op de Oldenzaalsestraat in Enschede een verkeersongeval plaats waarbij verdachte als bestuurder van een Opel Corsa en [slachtoffer 1] , bestuurder van een Toyota Starlet, betrokken waren. In de Toyota zaten [slachtoffer 2] als bijrijder en
[slachtoffer 3] als passagier.
Door de impact van de botsing zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter plaatse komen te overlijden. [slachtoffer 3] is door het ongeval zwaar gewond geraakt en naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht.
Door het ongeval heeft hij zijn nek op twee plaatsen gebroken en heeft hij zes weken een nekkraag gedragen. In zijn gezicht heeft hij littekens. [slachtoffer 3] heeft het advies gekregen een beroep te kiezen waarbij hij niet boven zijn hoofd hoeft te tillen.
Verdachte reed die avond vanuit Glanerbrug over de Oldenzaalsestraat in Enschede, daarbij komende uit de richting De Klomp en gaande in de richting van de Hoge Bothofstraat. Op de Oldenzaalsestraat is verdachte met hoge snelheid tegen de linkerzijde van de Toyota gereden.
De bestuurder van de Toyota was vanuit een parkeervak aan de rechterzijde van de weg de rijbaan opgereden. De bestuurder van de Toyota wilde in de richting van De Klomp rijden en heeft zijn auto op de weg willen keren. Op het moment dat de bestuurder van de Toyota haaks op de weg stond, is verdachte met de voorzijde van zijn auto tegen de linker zijkant van de Toyota gereden. Door de aanrijding werd de Toyota ongeveer 20 meter overdwars verplaatst.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft berekend dat de Opel een minimale botssnelheid van 97 km/u en een maximale botssnelheid van 141 km/u heeft gehad.
Ook heeft het NFI berekend dat als verdachte met een snelheid van 50 km/u – zijnde de ter plaatste geldende maximum snelheid – had gereden, in plaats van met de berekende minimale botssnelheid van 97 km/u, de beschikbare oversteektijd voor de Toyota ongeveer twee maal zo lang was geweest. Uitgaande van de maximale botssnelheid van 141 km/u was de beschikbare oversteektijd 2,8 maal zo lang geweest wanneer hij wel de toegestane snelheid van 50 km/u had gereden. Hiermee is komen vast te staan dat als verdachte met een snelheid van 50 km/u had gereden, er voldoende tijd was geweest voor de bestuurder van de Toyota om de oversteek te voltooien voordat verdachte deze oversteekplaats zou bereiken.
Voorafgaand aan het moment dat verdachte in Glanerbrug in zijn auto is gestapt en is gaan rijden, heeft hij alcoholhoudende drank en cocaïne genuttigd. In verdachtes bloed is vijf keer de toegestane hoeveelheid alcohol en dertien keer de toegestane hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Het juridische kader
De rechtbank dient te beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval. Verdachte is binnen de bebouwde kom met zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid over een doorgaande weg gereden en daarbij vol in botsing gekomen met de Toyota. Daarnaast is aannemelijk dat de mate van alcohol- en cocaïne-intoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Algemeen bekend is immers dat gebruik van alcohol op zich en zoals in dit geval in combinatie met cocaïne, het inschattings- en reactievermogen vermindert.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (primair) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd. De rechtbank zal moeten beoordelen of verdachte ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate. Zij overweegt daartoe het volgende.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994 - dat de strafbepaling van artikel
6 WVW 1994 bevat - aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994. Dat is het geval als verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat opzettelijk heeft gedaan en (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) de verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan over de Oldenzaalsestraat in de bebouwde kom heeft gereden. Niet enkel kort voor het moment dat de botsing plaatsvond; ook eerder heeft verdachte met onverminderde snelheid over een zebrapad gereden. Hiermee stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende langere tijd de maximum toegestane snelheid heeft overschreden. Vervolgens heeft verdachte noch voor de botsing plaatsvond noch op het moment van de botsing geremd; er zijn immers geen remsporen op het wegdek aangetroffen. De Toyota is als gevolg van de aanrijding zelfs nog 20 meter verplaatst. Met dit rijgedrag heeft verdachte niet voldaan aan de verplichting van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende dat een bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, onder g. en m. WVW 1994 uitdrukkelijk zijn genoemd als gedragingen die kunnen worden aangemerkt als een ernstige mate van schenden van de verkeersregels. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden als omschreven in die bepaling.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW 1994 is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994.
In dit geval is sprake van het schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl verdachte een auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol en cocaïne dan toegestaan. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op een eerder moment dan ná het feestje besloten om als bestuurder in zijn auto te stappen. . Eerder op de avond heeft verdachte immers de keuze gemaakt om met zijn auto naar dat feestje te gaan, daarbij wetende dat hij in de voorafgaande dagen al cocaïne heeft gebruikt. Ook op het feestje gebruikt verdachte nog cocaïne en – gelet op de geconstateerde hoeveelheid in zijn bloed – daarbij forse hoeveelheden alcoholische drank.
Verdachte heeft daarna gedurende langere tijd met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan door de binnenstad van Enschede gereden en tot slot over de Oldenzaalsestraat: een straat voor doorgaand verkeer met aan weerszijden woningen, winkels en diverse straten. Op de Oldenzaalsestraat heeft dat geresulteerd in een ongeval met voor twee personen dodelijke afloop. Terwijl de rechte weg over een ruime afstand goed overzichtelijk was, heeft hij tot slot het kerende voertuig van de slachtoffers in het geheel niet opgemerkt, immers is hij daarmee zonder te remmen in aanrijding gekomen.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het
in ernstige mateschenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het
in ernstige mateschenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Zoals reeds onder b. beschreven heeft verdachte, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en cocaïne, bewust de keuze gemaakt om in zijn auto te stappen. Verdachte verkeerde daardoor in een toestand waarin hij niet in staat was om een voertuig te besturen. Vervolgens heeft verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. Deze gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat wanneer een bestuurder opzettelijk belangrijke verkeersregels in ernstige mate schendt, dit duidt op vergaand egoïsme en het in ernstige mate negeren van de belangen en veiligheid van andere verkeersgebruikers.
d) gevaar te duchten
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder die onder invloed van een forse hoeveelheden alcohol en cocaïne verkeert het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] het leven hebben moeten laten en waarbij [slachtoffer 3] zwaar gewond is geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte gevaar te duchten was voor zowel het leven van anderen als voor zwaar lichamelijk letsel van anderen.
De conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
2. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 september 2020
(pag. 47-48);
3. Het proces-verbaal FO-verkeer van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van
10 december 2021 (pag. 121-147);
4. Het proces-verbaal van onnatuurlijk dood van 23 augustus 2020, betreffende het overlijden van [slachtoffer 2] (pag. 60-61);
5. Het proces-verbaal van onnatuurlijk dood van 23 augustus 2020, betreffende het overlijden van [slachtoffer 1] (pag. 62-63);
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 4°, Sv, zijnde het rapport ‘Alcohol en drugs in het verkeer’ van dr. T.M. Bosch van 7 september 2020;
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 4°, Sv, zijnde het NFI-rapport ‘Aanvullende rapportage op de rapportage van 9 augustus 2021 met onderwerp “Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Enschede op
23 augustus 2020”’ van ing. K.M. Hagendoorn van 11 oktober 2021;
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 7 maart 2023.