ECLI:NL:RBOVE:2023:1213

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
08.218862.20 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en cocaïne

Op 4 april 2023 heeft de Rechtbank Overijssel een 24-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een rijontzegging van vijf jaar. De man was betrokken bij een verkeersongeval op 23 augustus 2020 in Enschede, waarbij twee mannen om het leven kwamen en een derde man zwaar gewond raakte. Tijdens het ongeval reed de verdachte met een snelheid tussen de 97 en 141 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid ter plaatse 50 kilometer per uur was. In zijn bloed werden vijf keer de toegestane hoeveelheid alcohol en dertien keer de toegestane hoeveelheid cocaïne aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het rijgedrag van de verdachte roekeloos was, wat leidde tot de fatale gevolgen van het ongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de verkeersregels in ernstige mate heeft geschonden en dat zijn gedrag een directe oorzaak was van het ongeval. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de impact van het ongeval op de nabestaanden van de slachtoffers en de ernst van de feiten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het veroorzaken van een verkeersongeval met dodelijke afloop en zwaar lichamelijk letsel, terwijl hij onder invloed van drugs en alcohol verkeerde.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08.218862.20 (P)
Datum vonnis: 4 april 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1999 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 21 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. A.C.J. Nettenbreijers en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. K. Tunç, advocaat in Hengelo (O), naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op
23 augustus 2020 een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft veroorzaakt, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden en [slachtoffer 3] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen
(primair),dan wel dat hij door zijn rijgedrag gevaar en/of hinder op de weg heeft veroorzaakt
(subsidiair),dan wel dat hij niet in staat is geweest zijn auto op tijd te stoppen
(meer subsidiair).
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Enschede in de gemeente Enschede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Opel), komende uit de richting van de Wilhelminastraat, gaande in de richting van de Hoge Bothofstraat, daarmede rijdende over de weg de Oldenzaalsestraat en
roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij beginnend bestuurder was en/of
terwijl hij ter plaatse bekend was en/of
terwijl het donker was en/of
terwijl aldaar op die weg (de Oldenzaalsestraat) een ander voertuig (personenauto,
merk Toyota) een bijzondere manoeuvre aan het uitvoeren was, en/of daarbij zijn
richtingaanwijzer naar links had aanstaan en/of
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd,
hij niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor
hem gelegen weggedeelte(n) van die weg en/of het zich daarop bevindende verkeer
en/of de verkeerssituatie ter plaatse en/of
heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid gelegen tussen de 97 en 141 kilometer per
uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van de Regeling Verkeersregels en
Verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om
zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem
bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander
voertuig (personenauto, merk Toyota),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor anderen (genaamd [slachtoffer 1] en
[slachtoffer 2] ) werden gedood en een ander ( [slachtoffer 3] ) zwaar lichamelijk letsel of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,
tweede, derde, vierde of vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Enschede in de gemeente Enschede, als
bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Opel), komende uit de richting
van de Wilhelminastraat, gaande in de richting van de Hoge Bothofstraat, daarmede
heeft gereden over de weg de Oldenzaalsestraat en
heeft gereden met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse
geboden was, namelijk met een snelheid gelegen tussen de 97 en 141 kilometer per
uur en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van de Regeling Verkeersregels en
Verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om
zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem
bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander
voertuig (personenauto, merk Toyota),
en door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Enschede als bestuurder
van een voertuig (personenauto) rijdende op de voor het openbaar verkeer
openstaande weg, de Oldenzaalsestraat, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld
dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand
waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, immers
is hij in botsing gekomen met een ander voertuig.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard, waarbij sprake is van de zwaarste mate van schuld, te weten roekeloosheid als bedoeld in artikel 5a van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
Gezien de omstandigheden en rekening houdende met de extreem hoge snelheid die verdachte reed, de duisternis, de ligging van de weg in de binnenstad van Enschede en het feit dat het een uitgaansavond betrof is hiervan volgens de officier van justitie sprake. Daarnaast geldt nog dat verdachte verkeerde onder invloed van hoge concentraties alcohol en cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het verkeersgedrag van verdachte niet als roekeloos kan worden aangemerkt. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat op basis van het dossier enkel kan worden vastgesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een grote overschrijding van de maximum snelheid en dat hij onder invloed van middelen was. Niet is gebleken van andere gedragingen die gevaar zouden hebben veroorzaakt. Het rijgedrag van verdachte kan daardoor hooguit als zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig worden aangemerkt.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het besprokene ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 augustus 2020 vond op de Oldenzaalsestraat in Enschede een verkeersongeval plaats waarbij verdachte als bestuurder van een Opel Corsa en [slachtoffer 1] , bestuurder van een Toyota Starlet, betrokken waren. In de Toyota zaten [slachtoffer 2] als bijrijder en
[slachtoffer 3] als passagier.
Door de impact van de botsing zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter plaatse komen te overlijden. [slachtoffer 3] is door het ongeval zwaar gewond geraakt en naar het Medisch Spectrum Twente in Enschede gebracht.
Door het ongeval heeft hij zijn nek op twee plaatsen gebroken en heeft hij zes weken een nekkraag gedragen. In zijn gezicht heeft hij littekens. [slachtoffer 3] heeft het advies gekregen een beroep te kiezen waarbij hij niet boven zijn hoofd hoeft te tillen.
Verdachte reed die avond vanuit Glanerbrug over de Oldenzaalsestraat in Enschede, daarbij komende uit de richting De Klomp en gaande in de richting van de Hoge Bothofstraat. Op de Oldenzaalsestraat is verdachte met hoge snelheid tegen de linkerzijde van de Toyota gereden.
De bestuurder van de Toyota was vanuit een parkeervak aan de rechterzijde van de weg de rijbaan opgereden. De bestuurder van de Toyota wilde in de richting van De Klomp rijden en heeft zijn auto op de weg willen keren. Op het moment dat de bestuurder van de Toyota haaks op de weg stond, is verdachte met de voorzijde van zijn auto tegen de linker zijkant van de Toyota gereden. Door de aanrijding werd de Toyota ongeveer 20 meter overdwars verplaatst.
Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft berekend dat de Opel een minimale botssnelheid van 97 km/u en een maximale botssnelheid van 141 km/u heeft gehad.
Ook heeft het NFI berekend dat als verdachte met een snelheid van 50 km/u – zijnde de ter plaatste geldende maximum snelheid – had gereden, in plaats van met de berekende minimale botssnelheid van 97 km/u, de beschikbare oversteektijd voor de Toyota ongeveer twee maal zo lang was geweest. Uitgaande van de maximale botssnelheid van 141 km/u was de beschikbare oversteektijd 2,8 maal zo lang geweest wanneer hij wel de toegestane snelheid van 50 km/u had gereden. Hiermee is komen vast te staan dat als verdachte met een snelheid van 50 km/u had gereden, er voldoende tijd was geweest voor de bestuurder van de Toyota om de oversteek te voltooien voordat verdachte deze oversteekplaats zou bereiken.
Voorafgaand aan het moment dat verdachte in Glanerbrug in zijn auto is gestapt en is gaan rijden, heeft hij alcoholhoudende drank en cocaïne genuttigd. In verdachtes bloed is vijf keer de toegestane hoeveelheid alcohol en dertien keer de toegestane hoeveelheid cocaïne aangetroffen.
Het juridische kader
De rechtbank dient te beoordelen of het verkeersgedrag van verdachte schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 oplevert.
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van verdachte en het ongeval.
Dat is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak het geval. Verdachte is binnen de bebouwde kom met zeer forse overschrijding van de maximumsnelheid over een doorgaande weg gereden en daarbij vol in botsing gekomen met de Toyota. Daarnaast is aannemelijk dat de mate van alcohol- en cocaïne-intoxicatie daaraan heeft bijgedragen. Algemeen bekend is immers dat gebruik van alcohol op zich en zoals in dit geval in combinatie met cocaïne, het inschattings- en reactievermogen vermindert.
In de tweede plaats moet verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De officier van justitie heeft (primair) die zwaarste schuldvorm ten laste gelegd. De rechtbank zal moeten beoordelen of verdachte ten aanzien van het ontstaan van het verkeersongeval een schuldverwijt kan worden gemaakt en zo ja, in welke mate. Zij overweegt daartoe het volgende.
Roekeloosheid
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten heeft de wetgever het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994 - dat de strafbepaling van artikel
6 WVW 1994 bevat - aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt. De rechtbank begrijpt deze bepaling zo, dat zij moet beoordelen of het gedrag van verdachte dat heeft geleid tot het aan zijn schuld te wijten ongeval, ook voldoet aan de delictsomschrijving van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994. Dat is het geval als verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) dat opzettelijk heeft gedaan en (d) daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
a.
a) de verkeersregels
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan over de Oldenzaalsestraat in de bebouwde kom heeft gereden. Niet enkel kort voor het moment dat de botsing plaatsvond; ook eerder heeft verdachte met onverminderde snelheid over een zebrapad gereden. Hiermee stelt de rechtbank vast dat verdachte gedurende langere tijd de maximum toegestane snelheid heeft overschreden. Vervolgens heeft verdachte noch voor de botsing plaatsvond noch op het moment van de botsing geremd; er zijn immers geen remsporen op het wegdek aangetroffen. De Toyota is als gevolg van de aanrijding zelfs nog 20 meter verplaatst. Met dit rijgedrag heeft verdachte niet voldaan aan de verplichting van artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, inhoudende dat een bestuurder in staat moet zijn zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is.
Dit zijn gedragingen die in artikel 5a, eerste lid, onder g. en m. WVW 1994 uitdrukkelijk zijn genoemd als gedragingen die kunnen worden aangemerkt als een ernstige mate van schenden van de verkeersregels. Verdachte heeft dus de verkeersregels geschonden als omschreven in die bepaling.
b) in ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. Op grond van artikel 5a, tweede lid, WVW 1994 is een dergelijke omstandigheid ook de mate waarin verdachte in een toestand verkeerde zoals bedoeld in artikel 8 WVW 1994.
In dit geval is sprake van het schenden van meerdere voor de verkeersveiligheid zeer belangrijke verkeersregels, terwijl verdachte een auto heeft bestuurd na gebruik van fors meer alcohol en cocaïne dan toegestaan. Verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank op een eerder moment dan ná het feestje besloten om als bestuurder in zijn auto te stappen. . Eerder op de avond heeft verdachte immers de keuze gemaakt om met zijn auto naar dat feestje te gaan, daarbij wetende dat hij in de voorafgaande dagen al cocaïne heeft gebruikt. Ook op het feestje gebruikt verdachte nog cocaïne en – gelet op de geconstateerde hoeveelheid in zijn bloed – daarbij forse hoeveelheden alcoholische drank.
Verdachte heeft daarna gedurende langere tijd met een aanzienlijk hogere snelheid dan toegestaan door de binnenstad van Enschede gereden en tot slot over de Oldenzaalsestraat: een straat voor doorgaand verkeer met aan weerszijden woningen, winkels en diverse straten. Op de Oldenzaalsestraat heeft dat geresulteerd in een ongeval met voor twee personen dodelijke afloop. Terwijl de rechte weg over een ruime afstand goed overzichtelijk was, heeft hij tot slot het kerende voertuig van de slachtoffers in het geheel niet opgemerkt, immers is hij daarmee zonder te remmen in aanrijding gekomen.
Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels.
c) opzettelijk
Het opzet van verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het
in ernstige mateschenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het
in ernstige mateschenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
Zoals reeds onder b. beschreven heeft verdachte, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcohol en cocaïne, bewust de keuze gemaakt om in zijn auto te stappen. Verdachte verkeerde daardoor in een toestand waarin hij niet in staat was om een voertuig te besturen. Vervolgens heeft verdachte zeer gevaarlijk rijgedrag vertoond. Deze gedragingen, in onderling verband en samenhang bezien, zijn naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels. De rechtbank is van oordeel dat wanneer een bestuurder opzettelijk belangrijke verkeersregels in ernstige mate schendt, dit duidt op vergaand egoïsme en het in ernstige mate negeren van de belangen en veiligheid van andere verkeersgebruikers.
d) gevaar te duchten
De rechtbank acht het in zijn algemeenheid voorzienbaar dat een zeer gevaarlijke situatie ontstaat wanneer een bestuurder die onder invloed van een forse hoeveelheden alcohol en cocaïne verkeert het hiervoor beschreven verkeersgedrag vertoont. Verdachte heeft ook daadwerkelijk een verkeersongeval veroorzaakt waarbij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] het leven hebben moeten laten en waarbij [slachtoffer 3] zwaar gewond is geraakt.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte gevaar te duchten was voor zowel het leven van anderen als voor zwaar lichamelijk letsel van anderen.
De conclusie
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is, waarbij sprake is van de zwaarste vorm van schuld in het verkeer, te weten roekeloosheid.
De bewijsmiddelen
De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen, waarbij de rechtbank - nu verdachte deze feiten heeft bekend en nadien door of namens hem geen vrijspraak is bepleit - conform artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering (Sv), zal volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen. [1]
1. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 21 maart 2023, voor zover inhoudende de bekennende verklaring van de verdachte als bedoeld in art. 359, derde lid, laatste volzin, Sv;
2. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 september 2020
(pag. 47-48);
3. Het proces-verbaal FO-verkeer van verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van
10 december 2021 (pag. 121-147);
4. Het proces-verbaal van onnatuurlijk dood van 23 augustus 2020, betreffende het overlijden van [slachtoffer 2] (pag. 60-61);
5. Het proces-verbaal van onnatuurlijk dood van 23 augustus 2020, betreffende het overlijden van [slachtoffer 1] (pag. 62-63);
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 4°, Sv, zijnde het rapport ‘Alcohol en drugs in het verkeer’ van dr. T.M. Bosch van 7 september 2020;
7. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, lid 1 onder 4°, Sv, zijnde het NFI-rapport ‘Aanvullende rapportage op de rapportage van 9 augustus 2021 met onderwerp “Snelheidsbepaling naar aanleiding van een verkeersongeval in Enschede op
23 augustus 2020”’ van ing. K.M. Hagendoorn van 11 oktober 2021;
8. Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 3] van 7 maart 2023.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair de ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 23 augustus 2020 te Enschede in de gemeente Enschede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (personenauto, merk Opel), komende uit de richting van de Wilhelminastraat, gaande in de richting van de Hoge Bothofstraat, daarmede rijdende over de weg de Oldenzaalsestraat
roekeloos heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
terwijl hij beginnend bestuurder was en
terwijl hij ter plaatse bekend was en
terwijl het donker was en
terwijl aldaar op die weg (de Oldenzaalsestraat) een ander voertuig (personenauto,
merk Toyota) een bijzondere manoeuvre aan het uitvoeren was, en daarbij zijn
richtingaanwijzer naar links had aanstaan en
terwijl het zicht van verdachte ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt of
gehinderd,
hij niet heeft gelet en is blijven letten op het direct voor hem gelegen weggedeelte(n) van die weg en het zich daarop bevindende verkeer en de verkeerssituatie ter plaatse en
heeft gereden met een aanzienlijk hogere snelheid dan de ter plaatse voor dat
voertuig toegestane maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, namelijk met een snelheid gelegen tussen de 97 en 141 kilometer per uur en
in strijd met het gestelde in artikel 19 van de Regeling Verkeersregels en
Verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om
zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon
overzien en waarover deze vrij was, immers was hij niet in staat het door hem
bestuurde voertuig (tijdig) tot stilstand te brengen, bij nadering van een ander
voertuig (personenauto, merk Toyota),
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werden gedood en [slachtoffer 3] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte is ontstaan,
terwijl hij, verdachte, verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste,
derde en vijfde lid van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd in de bewezenverklaring. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld in de artikelen 6 en 175 WVW 1994. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander worden gedood en waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde lid aanhef onder b en vijfde lid van deze wet, meermalen gepleegd.

6.De strafbaarheid van verdachte

Voor zover de verdediging heeft betoogd dat er, gezien de inhoud van het reclasseringsrapport van 8 maart 2023 signalen zijn die wijzen op een gedeeltelijke ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte, is de rechtbank van oordeel op basis van de inhoud van het gehele dossier er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

7.De op te leggen straf of maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om verdachte geen gevangenisstraf op te leggen en rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Gezien het reclasseringsrapport was sprake van een zeer getraumatiseerde verdachte die geen notoire wegmisbruiker was en is en waarover, vanwege het bestaande trauma, grote zorgen bestaan. Onder deze omstandigheden is het opleggen van de maximale taakstraf met een voorwaardelijke straf en rijontzegging passend.
7.3
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. De rechtbank acht daarbij in het bijzonder het volgende van belang.
De ernst van het feit
Verdachte heeft met zijn personenauto, terwijl hij fors onder invloed was van alcoholhoudende drank en cocaïne, binnen de bebouwde kom, in zeer forse mate de op die weg toegestane maximumsnelheid overschreden. Hij heeft de op de weg kerende Toyota niet waargenomen en is vol in de flank van de Toyota gereden met het ernstige verkeersongeval als gevolg.
Door dit roekeloze rijgedrag zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter plekke overleden en is [slachtoffer 3] zwaargewond geraakt. Door dit verkeersgedrag heeft verdachte de verkeersveiligheid ernstig in gevaar gebracht en zijn verantwoordelijkheid als verkeersdeelnemer ernstig veronachtzaamd. Verdachte kan worden aangemerkt als beginnend bestuurder maar is met zijn getoond rijgedrag gebleken het hem verstrekte rijbewijs niet waardig te zijn nu hij er die dag voor heeft gekozen om verkerend onder invloed van middelen in zijn auto te stappen en op een uitgaansavond rond het nachtelijk uur met een niet te bevatten snelheid door de binnenstad van Enschede te rijden. Verdachte heeft zich daarmee op geen enkele wijze bekommerd om het naleven van de verkeersregels: hij toonde die avond een amorele attitude ten opzichte van medeweggebruikers.
Verdachte heeft met zijn handelen diep en onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zowel de ouders, de zus en de broer van [slachtoffer 2] als de broer van [slachtoffer 1] hebben ter terechtzitting op invoelbare wijze verwoord wat het verlies van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voor hen en hun omgeving betekent. Het verdriet en gemis is enorm. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat het verkeersongeval tot op de dag van vandaag een zeer grote impact op allen heeft en dat het gemis van hun zoon en broer groot is. De rechtbank realiseert zich dat geen enkele straf de pijn en het verdriet dat het overlijden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft veroorzaakt kan wegnemen.
Gezien de ernst van het gepleegde feit is de rechtbank dan ook van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het opleggen van een taakstraf, zoals door de raadsman verzocht, doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
De op te leggen straf
Bij de afweging welke straf aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. Daarin wordt gedifferentieerd naar de mate van schuld, de gevolgen voor het slachtoffer en de vraag of en, zo ja, in welke mate er sprake is van alcoholgebruik.
De rechtbank kan daaruit niet zonder meer een passend uitgangspunt voor de straftoemeting in deze zaak afleiden, omdat deze niet zien op gevallen waarin sprake is van roekeloosheid. De hoogste mate van verwijtbaarheid die in de oriëntatiepunten is vermeld is een “zeer hoge mate van schuld”. Roekeloosheid is de hoogste mate van schuld; hoger dus dan een “zeer hoge mate van schuld”.
Als uitgangspunt bij die zeer hoge mate van schuld bij een ongeval met dodelijke afloop waarbij sprake is van alcoholgebruik van meer dan 570 µg/l, (vergelijkbaar met
1,3 promille), naar het oordeel van de rechtbank in ernst vergelijkbaar met het combinatiegebruik in deze zaak, is vermeld een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en een rijontzegging van vijf jaren. Het ligt in de rede om in zaken waarin sprake is van roekeloosheid, zoals in dit geval, waarbij verdachte in zijn verkeersgedrag een laakbare onverschilligheid jegens medeweggebruikers heeft getoond, in beginsel een hogere straf tot uitgangspunt te nemen.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank ook gelet op het volgende.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de justitiële documentatie van verdachte van 13 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank gelet op het door Reclassering Nederland over verdachte uitgebrachte rapport van 8 maart 2023. Verder heeft de rechtbank oog voor de omstandigheid dat verdachte gebukt gaat onder gevoelens van schuld. Hoewel het voor verdachte ter terechtzitting lastig bleek om over het verkeersongeval en over zijn gevoelens te praten, heeft de rechtbank de indruk gekregen dat verdachte aangeslagen is door het leed dat hij de nabestaanden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het slachtoffer [slachtoffer 3] heeft aangedaan.
De redelijke termijn
Als uitgangpunt geldt dat een strafgeding, behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen, met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is gaan lopen. In deze zaak is verdachte op
24 augustus 2020 voor het eerst als verdachte gehoord. Waarom de zaak eerst op
21 maart 2023 is aangebracht, is de rechtbank niet duidelijk geworden. Op 4 april 2023 wijst de rechtbank vonnis. De rechtbank is van oordeel dat de gevolgde gang van zaken niet de langere duur van het geding verklaart en dat daarmee sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met een periode van ruim zeven maanden. Bij de duur van de op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank met deze omstandigheid rekening houden.
De op te leggen gevangenisstraf
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier jaren moet worden opgelegd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
De bijkomende straf
Daarnaast acht de rechtbank het passend en geboden om aan verdachte een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van vijf jaren op te leggen, met aftrek van de tijd dat zijn rijbewijs reeds ingevorderd en ingehouden is geweest. Verdachte heeft zodanig gevaarlijk rijgedrag vertoond en daarmee misbruik gemaakt van zijn afgegeven rijvaardigheidsbewijs, dat de rechtbank enkel de maximale duur van ontzegging van de rijbevoegdheid passend acht. Hiermee wordt niet alleen beoogd verdachte te doordringen van het feit dat zijn rijgedrag buitengewoon onveilig is voor andere verkeersdeelnemers, maar ook om verkeersdeelnemers voor langere tijd te beschermen tegen dit rijgedrag.

8.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op artikel 179 WVW 1994 en op artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid feit
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
het misdrijf:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander worden gedood en waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, derde lid aanhef onder b en vijfde lid van deze wet, meermalen gepleegd;
strafbaarheid verdachte
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren;
-
ontzegtde verdachte de
bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigenvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
- beveelt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest, ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, afgetrokken wordt van de duur van de ontzegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Rikken, voorzitter, mr. M.A.H. Heijink en
mr. M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. W.J. van der Leest, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 4 april 2023.
Mr. Beljaars is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Oost-Nederland met nummer PL0600-2020399528 van 27 december 2021. Tenzij anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar pagina’s van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.