ECLI:NL:RBOVE:2023:1168

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
10202498 \ CV EXPL 22-4150
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van huur- en serviceovereenkomst en de rechtsgeldigheid van de vordering

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2023, staat de vraag centraal of eiseres [A] op basis van een huur- en serviceovereenkomst een bedrag kan vorderen van gedaagde. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen gronden zijn voor de vordering van [A]. De procedure begon met een dagvaarding, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De feiten van de zaak zijn als volgt: gedaagde heeft op 1 november 2017 een huur- en serviceovereenkomst gesloten met [C] voor het gebruik van een werkplek. Gedaagde was maandelijks een bedrag van € 39,95 verschuldigd aan [C]. Na een aantal onbetaalde facturen heeft [C] de overeenkomst per 31 mei 2018 beëindigd. Jaren later heeft [B], die zich als gemachtigde van [A] presenteert, gedaagde aangesproken voor een totaalbedrag van € 338,38, vermeerderd met rente en kosten. Gedaagde heeft echter betwist dat zij een overeenkomst met [B] heeft gesloten en heeft de vordering betwist.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat [B] geen vorderingsrecht kan ontlenen aan de huur- en serviceovereenkomst tussen [C] en gedaagde. De rechter heeft geoordeeld dat de stelling van [B] dat gedaagde de vordering heeft erkend niet opgaat, aangezien gedaagde alleen erkent een bedrag verschuldigd te zijn aan [C]. De rechter heeft geconcludeerd dat [B] geen geldige vordering kan indienen en heeft de vorderingen van [B] afgewezen. Tevens is [A] veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde op nihil zijn begroot.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 10202498 \ CV EXPL 22-4150
Vonnis van 21 maart 2023
in de zaak van
[A] H.O.D.N. [B],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: zowel [A] als [B] ,
gemachtigde: B. Drent,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding

2.1.
Deze zaak gaat over de vraag of [A] op grond van de huur- en serviceovereenkomst een bedrag heeft te vorderen van [gedaagde] .
2.2.
De kantonrechter is van oordeel dat hiervoor geen gronden aanwezig zijn.

3.De feiten

3.1.
[gedaagde] heeft op 1 november 2017 een huur- en serviceovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten met [C] ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer KvK [nummer] (hierna [C] ) voor het mogen beschikken over een werkplek voor zakelijk gebruik in het [pand] aan [het adres] in [vestigingsplaats] In de overeenkomst is, voor zover van belang, opgenomen:
“(…) 3. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 1 jaar en zal door automatische verlenging steeds verlengd worden met een periode van 1 jaar. Ingangsdatum:01-11-2017. Opzegtermijn: 2 maand voor afloop periode. (…)”
3.2.
Uit hoofde van voormelde overeenkomst is [gedaagde] aan [C] maandelijks een bedrag van € 39,95 (exclusief 21% btw) aan lidmaatschapskosten verschuldigd.
3.3.
[B] heeft in deze procedure voor een totaalbedrag van € 338,38 aan facturen van [C] aan [gedaagde] overgelegd. Voormelde facturen bestaan uit de factuur van 27 november 2017 (lidmaatschapskosten december 2017), de factuur van 1 januari 2018 (lidmaatschapskosten januari 2018 tot en met maart 2018) en de factuur van 2 april 2018 (lidmaatschapskosten april 2018 tot en met juni 2018).
3.4.
[C] bericht [gedaagde] op 30 mei 2018 om 14:44 uur per e-mail als volgt:
“(…) U heeft nog enkele facturen openstaan die inmiddels maanden verlopen zijn. Mochten we geen betaling ontvangen voor donderdag 31-05-2018 dan zullen we de huurovereenkomst beëindigen en deze direct morgen melden bij de kvk. (…)”
3.5.
De overeenkomst tussen [C] en [gedaagde] is per 31 mei 2018 door [C] beëindigd.
3.6.
Namens [B] heeft WIS Incasso [gedaagde] , ruim vier jaar later, op 27 juni 2022 en op 4 juli 2022 herinneringen gestuurd voor de onbetaald gelaten facturen voor een bedrag van € 338,38, vermeerderd met rente en kosten.
3.7.
[gedaagde] is, ondanks sommatie daartoe, niet overgegaan tot betaling van voormeld bedrag, waarna zij door [B] in rechte is betrokken.

4.Het geschil

4.1.
[B] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan haar te voldoen een bedrag van € 500,00, te vermeerderen met rente rechtens en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voert [B] aan dat [gedaagde] in gebreke is gebleven de lidmaatschapsgelden over de periode januari 2017 tot en met juni 2018 uit hoofde van de overeenkomst te voldoen. [B] heeft haar vordering om proceseconomische redenen beperkt tot een bedrag van € 500,00 waarbij zij afstand doet van haar restantvordering.
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Volgens [gedaagde] heeft zij geen overeenkomst gesloten met [B] en is zij aan [B] niets verschuldigd. Zij betwist verder de juistheid van het gevorderde bedrag.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
De vraag die in deze procedure voorligt is of [B] ( [A] ) een bedrag heeft te vorderen van [gedaagde] .
5.2.
[gedaagde] voert als verweer dat zij geen overeenkomst heeft gesloten met [B] ( [A] ) en aan [B] daarom niets is verschuldigd. De kantonrechter begrijpt dat [B] die stelling erkent, omdat zij bevestigt dat [gedaagde] niet met haar, maar met [C] de overeenkomst in 2017 is aangegaan. Vast staat dat [C] en [B] bij de Kamer van Koophandel als verschillende entiteiten onder verschillende nummers staan ingeschreven. Volgens [A] is [gedaagde] toch het gevorderde bedrag aan haar verschuldigd omdat [C] de afgelopen twee jaren is gewijzigd van rechtspersoon (CvR onder overeenkomst).
5.3.
Niet duidelijk is wat [B] hiermee bedoelt te stellen. Voor zover zij bedoelt te stellen dat zij ( [A] ) de handelsnaam heeft overgenomen van [C] , helpt dit haar niet. Het enkel overnemen van een handelsnaam van een andere entiteit houdt nog niet in dat ook de overige activa (waaronder de debiteuren) mee overgaan.
5.4.
Voor zover [A] hiermee heeft bedoeld te stellen dat zij de hele onderneming, [C] , heeft overgenomen, helpt dat haar ook niet. Naast het feit dat zij haar stelling niet onderbouwt, niet stelt wanneer zij dan [C] heeft overgenomen en zij geen stukken bijvoorbeeld afkomstig van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd waar dat uit blijkt, levert ook deze stelling geen geldige contractoverneming op.
5.5.
Voor een geldige contractoverneming is medewerking van de wederpartij nodig (art. 6:159 BW). [B] heeft geen feiten en of omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het oordeel dat [gedaagde] medewerking heeft verleend aan de overdracht van de rechtsverhouding. [gedaagde] heeft dit bovendien gemotiveerd betwist. Verder heeft [B] niet gesteld dat [C] door cessie vorderingsrechten heeft overgedragen aan [B] . Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat [B] enig vorderingsrecht heeft verkregen van [C] .
5.6.
De stelling van [B] dat [gedaagde] de vordering heeft erkend, gaat ook niet op. [gedaagde] erkent immers een bedrag verschuldigd te zijn aan [C] . Dat zij erkent een bedrag verschuldigd te zijn aan [B] volgt uit de stukken niet.
5.7.
Dit leidt tot de slotsom dat [B] geen vorderingsrecht kan ontlenen aan de huur- en serviceovereenkomst tussen [C] en [gedaagde] en dat de op de bepalingen in deze overeenkomst gebaseerde vordering van [B] daarom zal worden afgewezen.
5.8.
[A] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil.

6.De beslissing

6.1.
wijst de vorderingen af;
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Marsman en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023. (TD)