ECLI:NL:RBOVE:2023:1121

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
08/000894-22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van zware mishandeling en medeplegen van mishandeling met geslaagd beroep op noodweer

De rechtbank Overijssel heeft op 28 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 32-jarige man, die werd verdacht van zware mishandeling. De rechtbank sprak de man vrij van de zware mishandeling, omdat de gedragingen niet gericht waren op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel. Er kon niet worden vastgesteld met welke kracht de man een desinfectiezuil en een stoel naar het slachtoffer gooide. De rechtbank oordeelde echter dat er wel sprake was van medeplegen van mishandeling, gezien de camerabeelden waarop te zien was dat de man actief bijdroeg aan het geweld. De rechtbank concludeerde dat de man zich verdedigde tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer, die een mes had gepakt en hem aanviel. Dit leidde tot een geslaagd beroep op noodweer, waardoor de wederrechtelijkheid van de mishandeling niet kon worden bewezen. De rechtbank sprak de man vrij van de tenlastegelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer : 08/000894-22 (P)
Datum vonnis : 28 maart 2023
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 28 februari 2023 en 28 maart 2023.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Stoop en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. J. Vlug, advocaat in Deventer, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 23 augustus 2020:
primair:met anderen of alleen heeft geprobeerd om [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) zwaar
te mishandelen, door met een stoel en/of een desinfectiezuil en/of een pizzaschep op zijn hoofd en/of lichaam te slaan/gooien dan wel;
subsidiair:dat hij, met anderen of alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Deventer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
een of meerdere malen met een stoel en/of desinfectiezuil en/of pizzaschep,
althans met een hard en/of scherp voorwerp, die voornoemde [slachtoffer] op/tegen het
gezicht/hoofd, althans op/tegen het lichaam heeft geslagen/gegooid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 augustus 2020 te Deventer
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[slachtoffer] heeft mishandeld, door een of meerdere malen met een stoel en/of
desinfectiezuil en/of pizzaschep, althans met een hard en/of scherp voorwerp, die
voornoemde [slachtoffer] op/tegen het gezicht/hoofd, althans op/tegen het lichaam te
slaan of te gooien.

3.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.De bewijsmotivering

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de feiten en omstandigheden zijn op te delen in twee incidenten. Tijdens het eerste incident, wat plaatsvond in de keuken, was sprake van een worsteling tussen verdachte en [slachtoffer] , waarbij ook medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) betrokken waren. Op dit gedeelte ziet de tenlastelegging van verdachte niet, aldus de officier van justitie.
Tijdens het tweede incident, in het restaurantgedeelte, werd [slachtoffer] door verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangevallen. Zij gooiden allerlei voorwerpen naar [slachtoffer] en sloegen hem met een pizzaschep. Er kan echter niet worden vastgesteld met welke kracht is geslagen en hoe het letsel van [slachtoffer] precies is ontstaan. Om die reden moet verdachte van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Volgens de officier van justitie kan het subsidiair ten laste gelegde wel bewezen worden verklaard. Een beroep op noodweer komt verdachte niet toe. In dit verband heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte zich na het eerste moment in de keuken had kunnen en moeten distantiëren. [slachtoffer] had in het restaurant geen mes bij zich. Het tegen hem gebruikte geweld was dan ook niet proportioneel, aldus de officier van justitie.
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair ten laste gelegde. Volgens de raadsman kan het subsidiair ten laste gelegde medeplegen van mishandeling wel bewezen worden verklaard, omdat verdachte een desinfectiezuil en een stoel naar het lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid. Verdachte komt echter een beroep toe op noodweer, of noodweerexces, wat moet leiden tot vrijspraak respectievelijk ontslag van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van het dossier en van wat ter terechtzitting van 28 februari 2023 is besproken de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 23 augustus 2020 ontving de politie omstreeks 17.00 uur een melding van een incident in [pizzeria] in Deventer. Ter plaatse, in de keuken van het restaurant, troffen de politieagenten een man aan (naar later bleek: [slachtoffer] ), die door twee andere mannen en een vrouw (naar later bleek: verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) in bedwang werd gehouden. [slachtoffer] had een mes vast in zijn rechterhand.
Voordat de politieagenten ter plaatse waren, was verdachte samen met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] aan het werk in de keuken van de pizzeria. Rond 16.45 uur ontstond er een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] . [slachtoffer] gaf verdachte vervolgens een duw, waarna er een worsteling ontstond tussen verdachte, [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Op het moment dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] onder controle had, verplaatsten verdachte en [medeverdachte 2] zich naar het restaurantgedeelte.
Kort daarna verplaatste ook [slachtoffer] zich naar het restaurantgedeelte, waarna er wederom een worsteling tussen verdachte, [slachtoffer] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ontstond. Tijdens deze worsteling gooide [medeverdachte 2] een petflesje naar [slachtoffer] en gooide verdachte een desinfectiezuil en een stoel naar het lichaam van [slachtoffer] . [medeverdachte 1] probeerde [slachtoffer] op afstand te houden. Hij gebruikte hiervoor een aluminium pizzaschep en sloeg [slachtoffer] hiermee één keer op zijn hoofd.
[slachtoffer] heeft als gevolg van het incident één nacht in het ziekenhuis moeten verblijven. Uit de geneeskundige verklaring en het journaal van de huisarts blijkt dat bij [slachtoffer] onder andere een snijwond aan zijn rechterpols, snijwondjes aan de linkerzijde van het hoofd en diverse hematomen op zijn romp en armen zijn geconstateerd.
Bewijsoverwegingen
Poging (medeplegen) zware mishandeling
Zoals hierboven is vastgesteld hebben verdachte en [medeverdachte 1] geweldshandelingen uitgeoefend tegen [slachtoffer] . Aan de rechtbank ligt de vraag voor hoe het handelen van verdachte dient te worden gekwalificeerd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Voor de beoordeling of er sprake is van (het medeplegen van) een poging tot zware mishandeling, geldt dat er sprake moet zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte vol opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] . In het dossier bevinden zich hiervoor geen aanknopingspunten.
Vervolgens is de vraag of verdachte opzet in voorwaardelijke zin heeft gehad. Vooropgesteld wordt dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier zwaar lichamelijk letsel – aanwezig is indien een verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om
een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
In dit verband overweegt de rechtbank dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans hierop heeft aanvaard. Daarnaast kan op grond van de camerabeelden, de overige zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet worden vastgesteld met welke kracht verdachte de desinfectiezuil en de stoel naar het lichaam van [slachtoffer] heeft gegooid. Gelet hierop oordeelt de rechtbank dat van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] evenmin sprake is geweest.
De rechtbank acht daarom – evenals de officier van justitie en de raadsman – het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Zij zal verdachte daarvan dus vrijspreken.
(Medeplegen) mishandeling
Vooropgesteld wordt dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict moet van voldoende gewicht zijn.
De rechtbank oordeelt dat er sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte 1] . In dit verband overweegt de rechtbank dat uit het dossier en de camerabeelden blijkt dat er sprake was van een gezamenlijk optreden van verdachte en [medeverdachte 1] richting [slachtoffer] , die in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering. Op de camerabeelden is immers te zien dat verdachte, op het moment dat er een worsteling gaande is tussen [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [slachtoffer] , de desinfectiezuil naar het lichaam van [slachtoffer] gooit. Ook is te zien dat verdachte vervolgens een stoel pakt, [slachtoffer] met deze stoel naar achteren probeert te duwen en deze stoel vervolgens naar het lichaam van [slachtoffer] gooit op het moment dat [medeverdachte 1] richting [slachtoffer] slaande bewegingen maakt met de pizzaschep. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte hiermee actief bijgedragen aan het geweld en was zijn bijdrage ook van voldoende gewicht.
Zoals hierboven, bij feiten en omstandigheden, is vastgesteld, zijn bij [slachtoffer] een snijwond aan zijn rechterpols, verschillende wondjes en hematomen geconstateerd. Daarnaast heeft [slachtoffer] verklaard dat hij veel pijn had.
Op grond van het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank dan ook sprake van het medeplegen van een mishandeling. Door het gepleegde geweld door verdachte en [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] pijn en letsel ondervonden.
Noodweer
Voor een geslaagd beroep op noodweer in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet allereerst de vraag worden beantwoord of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid en/of goed. Indien die vraag bevestigend beantwoord kan worden, moet worden bezien of het noodzakelijk was dat verdachte zich verdedigde (de zogeheten eis van de subsidiariteit) en of de manier waarop hij zich verdedigde, geboden was (de zogeheten eis van de proportionaliteit).
De rechtbank stelt op basis van de camerabeelden, de toelichting daarop ter terechtzitting van 28 februari 2023 en het dossier vast dat [slachtoffer] tijdens het eerste incident in de keuken een mes heeft gepakt. Hoewel [slachtoffer] dit heeft ontkend, wordt dit bevestigd door de verklaringen van verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en getuige [getuige] . Zij hebben allen verklaard dat zij hebben gezien dat [slachtoffer] tijdens het incident in de keuken een mes in zijn handen had.
Op basis van de camerabeelden staat ook vast dat [slachtoffer] meteen, nadat hij zich verplaatste richting het restaurantgedeelte, de confrontatie met verdachte zocht. Op de beelden is te zien dat [slachtoffer] doelgericht op verdachte afstormt en hem aanvalt. Er was op het moment van die aanval dan ook sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer] . Het kon gelet op deze plotselinge aanval van [slachtoffer] niet van verdachte gevergd worden dat hij zich op dat moment aan de situatie onttrok. Om die reden was het noodzakelijk dat verdachte zich verdedigde. Aan de eis van subsidiariteit is daarmee voldaan.
De manier waarop verdachte zich verdedigde stond naar het oordeel van de rechtbank ook in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding. Vaststaat dat verdachte plotseling en doelgericht werd aangevallen door [slachtoffer] . Daarbij is van belang dat [slachtoffer] zowel door verdachte als [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wordt omschreven als een grote man met een breed postuur en door de politieagenten ter plaatse ook wordt omschreven als een man met de bouw van een bodybuilder. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting van 28 februari 2023 verklaard dat hij, vanwege het incident in de keuken, op het moment dat [slachtoffer] hem aanviel bang was dat [slachtoffer] (nog steeds) een mes bij zich had en iemand hiermee zou steken. Dat verdachte in het licht van deze omstandigheden tijdens de worsteling die op de aanval volgde, een desinfectiezuil naar [slachtoffer] gooide en – uiteindelijk – ook een stoel, was op dat moment geboden. Gelet op het voorgaande is tevens aan de eis van de proportionaliteit voldaan. Verdachte komt dan ook een geslaagd beroep op noodweer toe.
Het geslaagde beroep op noodweer heeft tot gevolg dat de wederrechtelijkheid, die in de tenlastegelegde mishandeling impliciet besloten ligt, niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte daar dan ook van vrijspreken.

5.De schade van benadeelde

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. Omdat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, zal de rechtbank [slachtoffer] op de voet van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
- bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] in het geheel niet-ontvankelijk is in de
vordering, en dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan
aanbrengen;
- bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.B. Soppe, voorzitter, mr. D.E. Schaap en mr. A. de Loor, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.R. Mulder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2023.