ECLI:NL:RBOVE:2023:1117

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
C/08/292736 / KG ZA 23-36
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot teruggave van spuitgietmatrijzen in kort geding tussen TBS en Reobijn

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel is behandeld, vordert TBS (The Box Seat B.V.) dat Reobijn B.V. meewerkt aan de teruggave van spuitgietmatrijzen die eigendom zijn van TBS. TBS heeft deze matrijzen nodig voor de productie van kunststof zittoepassingen, welke productie aan Reobijn is uitbesteed. Reobijn heeft echter geweigerd om de matrijzen terug te geven, tenzij TBS haar openstaande facturen betaalt, wat heeft geleid tot een tegenvordering van Reobijn. De voorzieningenrechter heeft op 21 maart 2023 geoordeeld dat TBS voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering en heeft de vordering van TBS grotendeels toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat Reobijn verplicht is om de matrijzen gereed te maken voor teruggave, en dat het beroep van Reobijn op een retentierecht niet opgaat, gezien de contractuele afspraken in de raamovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval Reobijn niet aan de veroordeling voldoet. De tegenvordering van Reobijn is afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat TBS verplicht is om de gevorderde bedragen te betalen. De proceskosten zijn voor rekening van Reobijn, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/292736 / KG ZA 23-36
Vonnis in kort geding van 21 maart 2023
in de zaak van
THE BOX SEAT B.V., gevestigd in Eersel,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna genoemd: “
TBS”,
advocaat: mr. N.H.A. Kampschreur,
tegen
REOBIJN B.V., gevestigd in Haaksbergen,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
hierna genoemd: “
Reobijn”,
advocaat: mr. L.M. Graal.

1.Inleiding

1.1.
Dit kort geding gaat kort gezegd over het volgende. TBS heeft zittoepassingen ontwikkeld waarvan zij de productie heeft uitbesteed aan Reobijn. TBS vordert dat Reobijn meewerkt aan teruggave van matrijzen die nodig zijn voor de productie van de zittoepassingen. De tegenvordering van Reobijn strekt tot betaling van facturen die zij aan TBS heeft verstuurd. De voorzieningenrechter zal de vordering van TBS (hoofdzakelijk) toewijzen en de vordering van Reobijn afwijzen.
1.2.
Hierna wordt uitgelegd hoe de voorzieningenrechter tot haar beslissing is gekomen (onder 5.). Eerst zal de voorzieningenrechter het verloop van de procedure weergeven (onder 2.), de feiten die tussen partijen niet ter discussie staan uiteenzetten (onder 3.), en de over en weer ingestelde vorderingen nader omschrijven (onder 4.).

2.Het verloop van de procedure

2.1.
TBS heeft op 24 februari 2023 een dagvaarding aan Reobijn laten betekenen. Reobijn heeft op 6 maart 2023 om 12:26 uur producties aan de rechtbank toegezonden. Later die dag, om 13:21 uur, heeft Reobijn een conclusie van eis in reconventie ingediend. Vervolgens heeft Reobijn op 7 maart 2023 om 7:54 uur een “akte houdende wijziging van eis in reconventie” toegezonden.
Diezelfde dag heeft vanaf 13:30 uur via Teams een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij waren namens TBS aanwezig dhr. [A] en dhr. [B] met mr. Kampschreur en namens Reobijn dhr. [C] , dhr. [D] en dhr. [E] met mr. Graal. Beide partijen hebben gebruik gemaakt van spreekaantekeningen.
2.2.
De mondelinge behandeling in dit kort geding heeft plaatsgevonden direct voorafgaand aan de mondelinge behandeling in een ander kort geding dat bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank aanhangig is gemaakt. [1] In beide zaken, waartussen onderlinge samenhang bestaat, wordt gelijktijdig vonnis gewezen.

3.De feiten

3.1.
De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende niet ter discussie staande feiten:
a. TBS ontwikkelt en verkoopt kunststof zittoepassingen. Reobijn is een producent van spuitgietproducten. Partijen hebben in november 2021 een schriftelijke raamovereenkomst gesloten voor de productie van componenten van zittoepassingen door Reobijn op bestelling van TBS. TBS heeft diverse spuitgietmatrijzen aan Reobijn ter beschikking gesteld. Die matrijzen zijn nodig voor de productie van de verschillende componenten van de zittoepassingen die TBS heeft ontwikkeld.
TBS heeft op 24 november 2022 een aantal inkooporders aan Reobijn toegezonden, volgend op eerdere bestellingen van TBS en leveranties door Reobijn. Reobijn heeft bij e-mail van 1 december 2022 aan TBS meegedeeld dat zij voor de bewuste bestellingen hogere prijzen in rekening zal brengen dan de prijzen die TBS in haar inkooporders had vermeld (behalve met betrekking tot één van de bestelde componenten). TBS heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Partijen hebben hierover op 5 december 2022 een gesprek gehad, waarna Reobijn de door haar meegedeelde prijsverhogingen voor de bewuste bestellingen heeft afgezwakt. Vervolgens heeft TBS op 5 en 8 december 2022 nieuwe inkooporders aan Reobijn toegezonden conform de prijzen die Reobijn laatstelijk had meegedeeld.
Met betrekking tot één van de componenten die in de inkooporder van 24 november 2022 was inbegrepen, aangeduid als de
wide plastic strap, heeft TBS afgezien van de bestelling. Bij e-mail van 19 december 2022 heeft TBS aan Reobijn verzocht om de matrijs voor de
wide plastic strapgereed te maken voor teruggave aan TBS. Daarop heeft Reobijn per e-mail van 20 december 2022 aan TBS bericht dat zij alle productie voor TBS onmiddellijk staakt; en dat TBS haar matrijzen kan ophalen nadat zij is overgegaan tot betaling van alle openstaande facturen en een vergoeding van ruim € 140.000 voor, onder meer, ingekochte grondstoffen en geproduceerde voorraad. Per e-mail van 2 februari 2023 heeft TBS Reobijn verzocht om mee werken aan de teruggave van al haar matrijzen. Reobijn heeft niet aan dat verzoek voldaan.

4.De vorderingen

in conventie
4.1.
TBS vordert (verkort weergegeven) om Reobijn te gebieden, op straffe van een dwangsom, om aan TBS gelegenheid te bieden om de spuitgietmatrijzen die haar eigendom zijn bij Reobijn op te halen.
4.2.
Daaraan legt TBS ten grondslag dat Reobijn op grond van de raamovereenkomst verplicht is om mee te werken aan teruggave van de bewuste matrijzen.
in reconventie
4.3.
Reobijn vordert (verkort weergegeven), na wijziging van eis, veroordeling van TBS om haar een bedrag van € 31.988,57 te betalen.
4.4.
Reobijn legt daaraan ten grondslag dat TBS een drietal van haar facturen onbetaald heeft gelaten, welke facturen zien op leveranties van bestellingen van TBS.
4.5.
De voorzieningenrechter heeft de eiswijziging van Reobijn toegelaten voor zover Reobijn daarbij een eerdere verschrijving heeft hersteld. De eisvermeerdering van Reobijn, die ertoe strekt om haar rechtsvordering tot betaling te vermeerderen met een bedrag van € 180.499,92, heeft de voorzieningenrechter buiten beschouwing gelaten. De voorzieningenrechter acht de eisvermeerdering, waartegen TBS ter zitting bezwaar heeft gemaakt, in de gegeven omstandigheden in strijd met de eisen van een goede procesorde. Reobijn heeft de akte waarin de eiswijziging is opgenomen, slechts enkele uren voorafgaand aan de mondelinge behandeling ingediend. In de akte is niet toegelicht wat de grondslag is voor de vermeende verplichting van TBS tot betaling van het laatstgenoemde bedrag; de akte vermeldt op dit punt niet meer dan dat Reobijn op 24 februari 2023 een factuur ter hoogte van € 180.499,92 aan TBS heeft toegezonden “wegens de specifieke voorraad grondstoffen die Reobijn voor The Box Seat heeft staan en die door The Box Seat na betaling kan worden verkregen, alsmede de reeds geproduceerde voorraad gereed product ten behoeve van The Box Seat op de aan Reobijn verleende orders”. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft Reobijn uitgelegd op welke grond TBS gehouden zou zijn om haar een vergoeding te betalen voor de bewuste voorraad. Door deze gang van zaken wordt TBS onredelijk bemoeilijkt in de mogelijkheid om verweer te voeren.

5.De beoordeling

in conventie

Bevoegdheid en ontvankelijkheid
5.1.
Reobijn voert aan dat zij met TBS is overeengekomen dat eerst mediation dient plaats te vinden, en dat als de mediation niet slaagt het geschil door middel van arbitrage moet worden beslecht. Reobijn beroept zich op artikel 21 van de raamovereenkomst, waarin het volgende is bepaald:
21. MEDIATION AND ARBITRATION
21.1
A party must not start arbitration or court proceedings in respect of a dispute arising out of this Agreement (“Dispute”) unless it has complied with this clause.
21.2
Any Dispute between the parties to this Agreement involving the construction or application of any of the terms, provisions, termination or conditions of this Agreement, shall on written request of either party served on the other, be submitted first to mediation and then if still unresolved to binding arbitration. Said mediation or binding arbitration shall be held only in the jurisdiction of the governing law itemized in clause 26 and be governed exclusively by the provisions of the laws of the governing law itemized in clause 26. (…)
5.2.
De voorzieningenrechter oordeelt dat dit beding niet in de weg staat aan haar bevoegdheid om van de vordering van TBS kennis te nemen, en ook niet aan de ontvankelijkheid van TBS in haar vordering.
5.2.1.
Een mediationclausule verhindert namelijk niet de mogelijkheid om in een spoedeisend geval een voorlopige voorziening te vragen, voor zover die clausule in zijn algemeenheid al juridisch afdwingbaar zou zijn. [2]
5.2.2.
Uit de raamovereenkomst volgt niet dat partijen verplicht zijn om hun geschil door middel van arbitrage te laten beslechten. Zij hebben niet ondubbelzinnig afstand gedaan van hun recht op toegang tot de gewone rechter. [3] In de raamovereenkomst ligt niet eenduidig besloten dat partijen hun geschillen uitsluitend aan arbitrage zullen onderwerpen. Weliswaar schrijft artikel 21.2 van de raamovereenkomst voor dat partijen bij het niet slagen van mediation hun geschil in arbitrage te zullen voorleggen, maar in artikel 26.1 van de raamovereenkomst is bepaald dat (ook) aan de Nederlandse gerechten jurisdictie toekomt. [4] Ook het bepaalde in artikel 21.1 van de raamovereenkomst gaat er vanuit dat een procedure bij de rechtbank (‘court proceedings’) gestart kan worden. [5]
5.2.3.
De stelling van Reobijn dat artikel 21 van de raamovereenkomst in de weg staat aan de (inhoudelijke) behandeling van de vordering van TBS, verhoudt zich overigens ook niet met het gegeven dat Reobijn een onvoorwaardelijke tegenvordering bij de voorzieningenrechter heeft ingesteld.
5.3.
TBS heeft voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevraagde voorziening. Zonder de bewuste matrijzen kan TBS de door haar ontwikkelde zittoepassingen niet laten produceren en niet voldoen aan de leveringsverplichtingen tegenover haar afnemers, zo heeft TBS onweersproken gesteld.
Toewijzing van de vordering
5.4.
De voorzieningenrechter zal de vordering tot medewerking aan retourname van de matrijzen toewijzen.
5.4.1.
Uit het bepaalde in artikel 15.1 van de raamovereenkomst volgt dat Reobijn gehouden is om de aan TBS toebehorende matrijzen die zij onder zich heeft, onmiddellijk gereed te maken om te worden opgehaald wanneer TBS daarom verzoekt. [6]
5.4.2.
Anders dan Reobijn stelt, komt haar naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter geen retentierecht toe. In artikel 7.7 sub g van de raamovereenkomst is bepaald dat Reobijn garandeert dat zij geen retentierecht zal uitoefenen met betrekking tot (onder meer) de matrijzen. [7] In de contractuele uitsluiting van het retentierecht van Reobijn ligt besloten dat het bestaan van een betalingsvordering van Reobijn op TBS, op zichzelf niet kan rechtvaardigen dat Reobijn haar verplichting tot afgifte van de matrijzen opschort. De voorzieningenrechter gaat dan ook voorbij aan het betoog van Reobijn dat TBS haar (een omvangrijke) betaling is verschuldigd. Ook de door Reobijn gestelde omstandigheid dat TBS geen verhaal biedt, wat TBS bestrijdt, maakt niet zonder meer dat voorbij kan worden gegaan aan de nadrukkelijke afspraak dat Reobijn geen retentierecht zal inroepen.
5.5.
In afwijking van het gevorderde zal Reobijn er niet mede toe worden veroordeeld om de bewuste matrijzen te voorzien van hun originele verpakking, zoals voorgeschreven in artikel 15.3 van de raamovereenkomst. Reobijn heeft namelijk verklaard niet te weten of zij nog over de originele verpakking beschikt, en TBS heeft niet gemotiveerd dat zij een spoedeisend belang bij het gebruik van de originele verpakking. Wel moet Reobijn de matrijzen voorzien van verpakking die geschikt is om beschadiging van de matrijzen bij het retourtransport te voorkomen.
5.6.
De termijn waarbinnen Reobijn aan TBS gelegenheid moet geven om de matrijzen op te halen, zal zoals gevorderd worden bepaald op twee werkdagen na betekening van dit vonnis. Reobijn heeft onvoldoende gemotiveerd dat, naar zij stelt, in redelijkheid niet van haar kan worden verlangd om de matrijzen binnen deze termijn voor retourname gereed te maken. Daarbij weegt mee dat Reobijn reeds de nodige voorbereidingen heeft kunnen treffen sinds TBS haar op 2 februari 2023 voor het eerst verzocht om mee te werken aan teruggave van alle matrijzen.
5.7.
Zoals gevorderd zal een dwangsom aan de veroordeling worden verbonden. De hoogte van de dwangsom wordt, in afwijking van het gevorderde, bepaald op € 1.500 per dag of dagdeel dat niet aan de veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 30.000.
Proceskostenveroordeling
5.8.
Reobijn zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van dit geding. Deze kosten zullen op basis van het liquidatietarief forfaitair worden begroot op:
  • € 104,02 aan betekeningskosten,
  • € 676,00 aan griffierecht,
  • € 1079,00 aan salaris advocaat,
in totaal € 1.859,02.
5.9.
Anders dan TBS stelt, is geen grond aanwezig om Reobijn ertoe te veroordelen haar volledige proceskosten te vergoeden. TBS beroept zich op artikel 12.4 van de raamovereenkomst, waarin het volgende is bepaald: “
Costs and expenses arising from a breach by a party shall be borne by that party”. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit deze bepaling echter onvoldoende duidelijk dat als een partij de raamovereenkomst schendt, zij een volledige proceskostenvergoeding aan de andere partij is verschuldigd.
5.10.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en nakosten zullen worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
in reconventie
5.11.
Reobijn stelt dat TBS gehouden is tot betaling van een drietal facturen voor geleverde bestellingen, namelijk een factuur van 23 mei 2022 ten bedrage van € 6.753,83; een factuur van 25 mei 2022 ten bedrage van € 8.019,90; en een factuur van 25 november 2022 ten bedrage van € 17.271,54. Hierop strekt een creditfactuur van € 56,70 in mindering, waarmee de volgens Reobijn openstaande facturen per saldo in totaal € 31.988,57 bedragen. TBS bestrijdt dat zij tot betaling van het gevorderde bedrag is gehouden.
Afwijzing van de vordering
5.12.
De vordering van Reobijn zal worden afgewezen.
5.12.1.
Ten eerste is onvoldoende aannemelijk geworden dat TBS verplicht is om het door Reobijn gevorderde bedrag te betalen terwijl TBS daartegen beargumenteerd verweer heeft gevoerd
5.12.2.
TBS voert aan dat haar verplichting tot betaling van de facturen van 23 en 25 mei 2022 teniet is gegaan door verrekening met creditfacturen van Reobijn. Aan de hand van de ingebrachte stukken valt voor de voorzieningenrechter niet uit te sluiten dat inderdaad verrekening heeft plaatsgevonden. Daarbij weegt mee dat niet is gebleken dat TBS op enig moment voorafgaand aan het ontstaan van het geschil door Reobijn is aangemaand tot betaling van de in mei 2022 verstuurde facturen.
5.12.3.
Ook houdt de voorzieningenrechter voor mogelijk dat aan TBS, naar zij stelt, een opschortingsrecht toekomt doordat Reobijn niet heeft voldaan aan de op haar rustende verplichtingen. Zoals gezegd is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat Reobijn ten onrechte geen gelegenheid heeft gegeven aan TBS om de matrijzen op te halen (zie 5.4). Daarnaast heeft TBS gemotiveerd betoogd dat Reobijn zonder geldige grond heeft geweigerd om haar laatste inkooporders uit te voeren.
5.12.4.
Om het bestaan en de omvang van de geldvordering van TBS te kunnen beoordelen is uitgebreider feitenonderzoek en nadere bewijsvoering nodig, waarvoor deze kort gedingprocedure zich naar zijn aard niet leent.
5.12.5.
Ten tweede heeft Reobijn geen omstandigheden gesteld die meebrengen dat zij een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde betaling. Anders dan Reobijn betoogt, kan uit de door haar aangehaalde gegevens uit de jaarrekening van TBS over 2021 niet zonder meer worden afgeleid dat TBS niet in staat zal zijn om aan haar (vermeende) betalingsverplichting te voldoen. Ook de terugvordering van de matrijzen door TBS vormt geen omstandigheid die maakt dat niet van Reobijn kan worden verlangd om de uitkomst van een mogelijke bodemprocedure af te wachten, anders dan Reobijn aanvoert.
Proceskostenveroordeling
5.13.
Reobijn zal ook in dit geding als de in het ongelijk partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten zullen op basis van het liquidatietarief worden begroot op een bedrag van € 539,50 aan salaris advocaat. [8]
5.14.
De door TBS gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
gebiedt Reobijn om binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis gelegenheid te bieden aan TBS om de spuitgietmatrijzen die haar eigendom zijn, te weten de spuitgietmatrijzen voor productie van de
seat frame, de
back frame, de
privot bracket, de
pivot cap, de
wide plastic strapen de
interlock blocken alle daarbij behorende onderdelen, door Reobijn voorzien van deugdelijke verpakking, binnen kantooruren op te halen bij de bedrijfslocatie van Reobijn in Haaksbergen, op straffe van een dwangsom van € 1.500 per dag of dagdeel dat niet aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 30.000;
6.2.
veroordeelt Reobijn in de kosten van dit geding, aan de zijde van TBS tot aan deze uitspraak begroot op € 1.859,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt Reobijn in de na dit vonnis ontstane kosten, aan de zijde van TBS begroot op € 163,00, te verhogen met € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten indien Reobijn niet binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.4.
verklaart de onderdelen 6.1 tot en met 6.3 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
6.6.
wijst het gevorderde af;
6.7.
veroordeelt Reobijn in de kosten van dit geding, aan de zijde van TBS tot aan deze uitspraak begroot op € 539,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
6.8.
verklaart onderdeel 6.7 van deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Smedes en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023. (HJB)

Voetnoten

1.Het gaat om de zaak die bij deze rechtbank bekend is onder het kenmerk C/08/292900 / KG ZA 23-38.
2.Zie met name HR 20-01-2006, ECLI:NL:PHR:2006:AU3724
3.Zie artikel 17 Grondwet en artikel 6 EVRM.
4.Laatstgenoemde bepaling luidt:
5.Zoals weergegeven in overweging 5.1.
6.Dit artikel luidt als volgt: “
7.De bewuste bepaling luidt: “
8.De toegekende vergoeding is hier gehalveerd ten opzichte van het bedrag dat in conventie voor salaris advocaat is begroot, aangezien de reconventionele vordering voortvloeit uit het verweer in conventie.