ECLI:NL:RBOVE:2023:1037

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
21 maart 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
10140307 \ CV EXPL 22-2291
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op eigendomsrecht door onrechtmatige plaatsing van schutting en tuinkamer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 21 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagden over de plaatsing van een schutting en een tuinkamer. Eiseres, eigenaar van een tussenwoning, heeft gedaagden aangeklaagd omdat zij de schutting verder op haar perceel hebben geplaatst dan was afgesproken. Daarnaast hebben gedaagden een tuinkamer gebouwd die tegen de schutting aan is geplaatst, wat heeft geleid tot een inbreuk op het eigendomsrecht van eiseres. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagden de schutting moeten terugplaatsen op de afgesproken plek en de tuinkamer moeten aanpassen zodat deze geheel op hun eigen perceel komt te staan. Gedaagden zijn veroordeeld om dit binnen vier maanden na betekening van het vonnis te doen, met een dwangsom voor het geval zij in gebreke blijven. De vorderingen van eiseres tot het herstellen van de hemelwatervoorziening en de verklaringen voor recht zijn afgewezen, omdat deze geen belang meer hadden na de toewijzing van de andere vorderingen. Gedaagden zijn als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummer : 10140307 \ CV EXPL 22-2291
Vonnis van 21 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiseres]
gemachtigde: J.M. Rozendal,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij, hierna te noemen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
gemachtigde: mr. M.H.J. Booijink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2022;
- de akte overlegging producties met de producties 5 tot en met 12 van [eiseres] ;
- de pleitnota van [eiseres] ;
- de pleitnota van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ;
- de mondelinge behandeling op 8 februari 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beslissing samengevat

2.1.
Gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de schutting verder op het perceel van [eiseres] hebben geplaatst dan met [eiseres] was afgesproken. Daarna hebben zij een tuinkamer aangebouwd en tegen die schutting aangezet. Daardoor is een over- en onderbouw op het perceel van [eiseres] en inankering van de constructie van de tuinkamer in de woning van [eiseres] ontstaan en daarmee maken zij een inbreuk op het eigendomsrecht van [eiseres] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden veroordeeld om deze schutting te plaatsen zoals met [eiseres] was afgesproken en de tuinkamer zo aan te passen dat deze geheel op hun eigen perceel wordt geplaatst, zodat niet langer sprake is van over- en onderbouw. Zij zullen dit zo snel als mogelijk moeten doen, maar omdat zij voor de uitvoering afhankelijk zijn van derden, zal hen zo nodig een ruimere termijn worden gegund. Met deze veroordelingen bestaat geen belang meer bij de gevorderde verklaringen voor recht, die zullen worden afgewezen. [eiseres] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de hemelwaterafvoer hebben aangepast. De vordering die daarop ziet zal dus ook worden afgewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

3.Waar gaat deze zaak over?

3.1.
[eiseres] is eigenaresse van een tussenwoning aan [het adres] , kadastraal bekend [gemeente] sectie [nummer] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , zijn eigenaren van een tussenwoning aan [het adres] , kadastraal bekend [gemeente] , sectie [nummer] .
3.2.
De woningen maakten deel uit van een nieuwbouwproject en zijn in december 2020 opgeleverd.
3.3.
In de leveringsakten waarmee de woningen door Bouwbedrijf [A] aan partijen zijn geleverd is een erfdienstbaarheid vastgelegd op grond waarvan de eigenaren van de kavels onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden moeten dulden dat er leidingen in en over hun perceel lopen en dat de spouwmuur van een opstal die de buren op hun eigen perceel bouwen, een overbouw op hun perceel vormt. Ook is er een erfdienstbaarheid gevestigd op grond waarvan inbalking, inankering, over- en onderbouw geduld dient te worden.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in januari 2021 in hun woning getrokken. [eiseres] is de woning na de oplevering gaan verhuren.
3.5.
Na de oplevering hebben de eigenaren van alle woningen in het blok waarin de woningen van partijen waren gelegen gezamenlijk een bedrijf benaderd om schuttingen tussen de percelen te plaatsen. Dat is ook gebeurd.
3.6.
Ongeveer een jaar nadat zij in de woning zijn getrokken hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een tuinkamer gebouwd.
3.7.
Een maand of drie later, in februari 2022, heeft [eiseres] vastgesteld dat de schutting tussen de percelen van partijen niet is geplaatst op de plek die partijen hadden afgesproken, dat de tuinkamer over haar perceel uitsteekt en dat de fundatiepoer zich in haar grond bevindt.
3.8.
Partijen hebben geprobeerd in onderling overleg tot een oplossing te komen, maar zijn daarin niet geslaagd. Daarop zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] door [eiseres] gedagvaard.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
voor recht te verklaren dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geplaatste erfafscheiding (schutting) niet volgens afspraak op het erf van [eiseres] is geplaatst en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de erfafscheiding (schutting) deugdelijk te -doen- plaatsen direct tegen de regenpijp op grond van [eiseres] in rechte lijn naar de huidige positie van de schuur van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , zulks op verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 2.500 00,
voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de opstallen hebben uitgebreid met een aanbouw (tuinkamer), waarbij op het erf van [eiseres] over- en onderbouw heeft plaats gevonden zonder dat er sprake is van een buitenspouwmuur, zoals bedoeld onder punt 1 en 2 van de vastlegging erfdienstbaarheden vastlegging kwalitatieve verplichtingen en kettingbeding en bovendien de hemelwaterafvoer zoals hiervoor beschreven onrechtmatig hebben bewerkt, waardoor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inbreuk hebben gemaakt op het eigendom recht van [eiseres] .
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de onderbouw (de poer) en de overbouw, met inachtneming van 24 centimeter uit de erfgrens deugdelijk te -doen- verwijderen en verwijderd te houden, zo ook de hemelwaterafvoer in oorspronkelijke staat deugdelijk - doen- terug te brengen zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van
€ 10.000 00·,
3. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat door hun doen en handelen onrechtmatige verankering in het pand van [eiseres] heeft plaats gevonden en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis de door de onrechtmatige verankering de hierdoor ontstane schade deugdelijk te herstellen, zulks op verbeurte van een dwang om van € 100,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 1.000,00,
alles met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer.

5.De beoordeling

Bevoegdheid

5.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat de zaak ten onrechte bij de kantonrechter is aangebracht omdat te voorzien is dat de vordering een hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-, waardoor op grond van artikel 93 Rv de rechtbank bevoegd is. Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun beroep op de onbevoegdheid van de kantonrechter laten varen en hebben zij de kantonrechter verzocht de zaak aan zich te houden en niet naar de rechtbank te verwijzen. Nu de kantonrechter aannemelijk acht dat het zaaksbelang minder dan € 25.000,- bedraagt, acht hij zich bevoegd de zaak inhoudelijk te behandelen.
Erfgrens en schutting
5.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de erfgrens tussen hun percelen is gelegen ter hoogte van de regenpijp die precies in het midden tegen de gevel van beide tussenwoningen is geplaatst. Omdat het praktisch gezien niet mogelijk was om de schutting midden voor de regenpijp te plaatsen, hebben partijen afgesproken dat de schutting naast de regenpijp op het perceel van [eiseres] zou worden geplaatst. De schutting is daarna zo geplaatst.
5.3.
Begin 2022 heeft [eiseres] ontdekt dat de schutting tussen de percelen van partijen niet direct tegen de regenpijp, maar iets daar vanaf, dus verder op haar perceel, is geplaatst en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een tuinkamer hebben gebouwd die tegen de schutting aan is gebouwd en die dus uitsteekt op het perceel van [eiseres] . Ook de fundatiepoer van de tuinkamer bevindt zich in de grond van het perceel van [eiseres] . Op de foto hieronder is de feitelijke situatie te zien.
5.4.
De schutting loopt van het punt waarop deze tegen de muur is bevestigd naar een schuurtje dat achter in de tuin van [eiseres] staat en dat volgens [eiseres] tegen de erfgrens is aangezet. [eiseres] leidt hieruit en uit de gegevens van het kadaster af dat de gehele schutting op haar perceel staat. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] weten niet of de schutting geheel op het perceel van [eiseres] staat, maar zij betwisten dat de schutting niet conform de afspraak tussen partijen is geplaatst en beroepen zich er onder verwijzing naar WhatsApp-berichten van [B] op, dat [eiseres] heeft ingestemd met de positie van de schutting.
[B] schreef:
WhatsApp-bericht niet opgenomen
en
WhatsApp-bericht niet opgenomen
Ter zitting heeft [B] toegelicht dat hij in die berichten heeft gezegd dat de schuttingen er mooi uitzien; dat mooie materialen zijn gebruikt. Hij stelt het in die berichten niet te hebben over de positie van de schuttingen. Daar heeft [B] zich toen naar zijn zeggen niet in verdiept, omdat het plaatsen van de schuttingen aan een professional was uitbesteed en hij ervan uit is gegaan dat dat goed zou gebeuren.
5.5.
[eiseres] heeft naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan de op haar rustende stelplicht met betrekking tot haar stelling dat tussen partijen is afgesproken dat de schutting op haar perceel direct tegen de regenpijp zou worden geplaatst. In het licht van het feit dat tussen partijen niet in geschil is dát is afgesproken dat de schutting naast de regenpijp op het perceel van [eiseres] zou worden geplaatst, hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] deze stelling naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd betwist. De stelling dat partijen de afspraak niet op schrift hebben gesteld en dat [eiseres] er dus niet in is geslaagd te bewijzen dat de afspraak luidt zoals zij stelt, volgt de kantonrechter niet. Daarbij neemt hij in aanmerking dat als, zoals hier het geval is, vanwege praktisch bezwaren een schutting niet precies op de erfgrens kan worden gezet, het niet voor de hand ligt dat [eiseres] ermee heeft ingestemd dat de schutting verder op haar perceel zou worden geplaatst dan strikt noodzakelijk is. Bovendien is gebleken dat [eiseres] met haar andere buren een soortgelijke afspraak heeft gemaakt en dat de schutting tussen haar perceel en dat met haar andere buren ook op haar perceel, maar dan wel gelijk tegen de regenpijp is geplaatst.
5.6.
Naar het oordeel van de kantonrechter hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] uit de WatsApp-berichtjes van [B] ook niet kunnen afleiden dat hij ermee heeft ingestemd dat de schutting niet direct tegen de regenpijp maar even verderop is geplaatst. Daarvoor zijn de berichtjes niet concreet genoeg nu het ook goed mogelijk is dat zij moeten worden begrepen zoals door [B] ter zitting is toegelicht. Voor het feit dat [eiseres] en [B] pas een jaar na het plaatsen van de schutting hebben ontdekt dat deze verder van de erfgrens op het perceel van [eiseres] was geplaatst dan was afgesproken, hebben zij een logische verklaring gegeven. [eiseres] is weliswaar eigenaresse van de woning, maar [eiseres] en [B] wonen er niet in en hebben pas bij de eindinspectie van de woning in het kader van het vertrek van hun huurder ontdekt dat de schutting anders is geplaatst dan met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] was afgesproken. Nu zowel [gedaagde sub 2] als [B] ter zitting heeft verklaard dat zij erop hebben vertrouwd dat het bedrijf dat de schutting zou plaatsen dat heeft gedaan zoals afgesproken, gaat de kantonrechter er vanuit dat beide partijen zich er direct na het plaatsen van de schutting niet om hebben bekommerd of de schutting wel op de afgesproken plaats stond.
5.7.
De kantonrechter stelt vast dat het schuurtje van [eiseres] strak tegen de erfgrens is geplaatst . Aan de tuintegels is te zien dat de schutting die, zo is onvoldoende onbetwist door [eiseres] gesteld, vanaf de woning naar dat schuurtje loopt, een beetje scheef staat. Daarmee is vast komen te staan dat de schutting verder dan tussen partijen is overeengekomen, geheel op het perceel van [eiseres] is geplaatst.
De tuinkamer
5.8.
Omdat de kantonrechter [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet volgt in hun stelling dat [B] namens [eiseres] heeft ingestemd met de plek waar de schutting is geplaatst, gaat ook hun stelling dat daaruit volgt dat [eiseres] ook wist dan wel behoorde te weten dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de tuinkamer tegen de schutting aan zouden plaatsen, omdat dat constructief en optisch het beste paste, niet op. Zij mochten daaraan niet de verwachting ontlenen dat [eiseres] daarmee had ingestemd.
5.9.
Nu de tuinkamer door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] direct tegen de schutting op het perceel van [eiseres] is geplaatst, heeft op het perceel van [eiseres] zowel overbouw (een deel van de tuinkamer) als onderbouw (de poer in de grond) plaatsgevonden. Weliswaar stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [eiseres] niet heeft bewezen dat de poer in haar grond is geplaatst, maar nu de poer dient ter fundering van de tuinkamer en op de foto onder 5.4 is af te leiden dat het dragende deel van de constructie van de tuinkamer op het perceel van [eiseres] staat, gaat de kantonrechter er vanuit dat ook de poer in de grond van [eiseres] is geplaatst.
5.10.
Door het bouwen van de tuinkamer is sprake van over- en onderbouw op het perceel van [eiseres] en wordt inbreuk gemaakt op haar eigendomsrecht. Dat is onrechtmatig.
5.11.
Partijen verschillen van mening over wat de consequenties daarvan moeten zijn. Bij dat verschil van mening speelt een rol dat partijen de gevestigde erfdienstbaarheden anders uitleggen.
5.12.
[eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een onrechtmatige inbreuk op haar eigendomsrecht hebben gemaakt door:
- de tuinkamer in strijd met van toepassing zijnde erfdienstbaarheden en kwalitatieve verplichtingen te bouwen zonder spouwmuur,
- gedeeltelijk te plaatsen op haar perceel (overbouw),
- in de grond van haar perceel een poer te plaatsen ter ondersteuning van de constructie van de tuinkamer (onderbouw) waardoor mogelijk schade aan leidingen en kabels kan ontstaan,
- ten behoeve van de tuinkamer in te ankeren in de woning van [eiseres] met schade als gevolg,
- de gezamenlijke hemelwaterafvoer zodanig te bewerken dat deze door het plafond van de tuinkamer kon worden geplaatst, met kans op lekkage.
In die visie van [eiseres] moeten [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op een deugdelijke manier de boven- en onderbouw met inachtneming van 24 centimeter uit de erfgrens (laten) verwijderen en moeten zij de hemelwaterafvoer in oorspronkelijke staat (laten) terug te brengen.
5.13.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] menen dat [eiseres] vordert dat zij de tuinkamer afbreken en vervolgens 24 centimeter uit de erfgrens weer opbouwen. Onder verwijzing naar artikel 5:54 lid 1 BW stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat in alle redelijkheid niet van hen kan worden verwacht dat zij de tuinkamer afbreken omdat deze minimaal over de erfgrens is geplaatst. Het onbebouwd laten van een strook eigen grond van 24 centimeter uit de erfgrens kan volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook niet van hen gevergd worden omdat zij daardoor in de uitoefening van hun eigendomsrecht worden beperkt. De minimale overbouw van de na de realisatie van de woning gebouwde tuinkamer moet [eiseres] dulden op grond van de in de akte van levering gevestigde erfdienstbaarheid:
"2. de erfdienstbaarheid inhoudende het dulden van inbalking, inankering, over- en onderbouw. "
Dit gedeelte van de bepaling ziet volgens [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] immers op de periode ná het realiseren van de woning.
5.14.
Ook stellen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [eiseres] geen belang heeft bij haar vordering tot verwijdering en verplaatsing van de poer. Het zal voor [eiseres] zowel constructief als optisch geen verschil maken of de poer in haar grond of in de grond van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ligt. In beide gevallen zal de poer namelijk geen schade oplevering voor [eiseres] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten primair dat er ter plekke kabels en/of leidingen in de grond liggen, omdat het niet aannemelijk is en ook niet is gebleken. Zij verwijzen in dat kader naar een verklaring van de bouwer van de tuinkamer:

De fundatietegels liggen circa 40 cm diep in de grond daaronder is een hardhouten paal voor extra stabiliteit aangebracht. Er wordt eerst een gat gegraven en daarna word handmatig voorgeboord tot circa nog een meter extra zodat we eventuele kabels tegen komen. Wat we kunnen vaststellen dat wanneer de schutting op de erfafscheiding was geplaatst zouden de betonpalen daar ongeveer in de grond zijn gekomen. De kans dat we kabels hebben geraakt is te verwaarlozen. In al die jaren zij wij nog geen kabels tegen gekomen op de hoogte van de erfafscheiding’.
5.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt uit de door [eiseres] als productie 11 overgelegde foto dat er rond de erfgrens wel degelijk kabels en/of leidingen zijn gelegd. De kantonrechter is het echter met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] eens dat het niet aannemelijk is dat [eiseres] door het plaatsen van de poer schade heeft opgelopen of nog zal oplopen aan kabels en/of leidingen. Als schade was ontstaan was dat naar alle waarschijnlijkheid gelijk bij of kort na het plaatsen van de poer gebleken. De kantonrechter onderschrijft echter niet de stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [eiseres] dus geen belang heeft bij haar vordering tot verwijdering en verplaatsing van de poer. Daarmee miskennen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij met het plaatsen van de poer in de grond van [eiseres] een inbreuk op haar eigendomsrecht hebben gemaakt en dat daarin al haar belang bij haar vordering is gelegen. Aan de omstandigheid dat [eiseres] uit coulance heeft toegestaan dat de schutting op haar perceel werd geplaatst mogen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet het recht ontlenen om [eiseres] het gebruik van meer grond te onthouden dan waarmee zij heeft ingestemd.
De erfdienstbaarheden
5.16.
Kern van het onderhavige geschil betreft de vraag naar de omvang van de gevestigde erfdienstbaarheden.
De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan wordt bepaald door de akte van vestiging (artikel 5:73 lid 1 BW). Bij de uitleg van die akte komt het aan op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
5.17.
In de leveringsakten waarmee de woningen door Bouwbedrijf [A] aan partijen zijn geleverd is de volgende bepaling opgenomen:
Vastlegging erfdienstbaarheden, vastlegging kwalitatieve verplichtingen en kettingbeding
Ter uitvoering van hetgeen door partijen is overeengekomen, wordt bij deze door de verkoper en koper over en weer verleend en aangenomen en derhalve bij deze gevestigd, de navolgende erfdienstbaarheden, te weten:
A. 1. De erfdienstbaarheid die er toe zal leiden dat de feitelijke situatie, voortvloeiend uit de
toestand waarin de bouwkavels, kadastraal bekend [gemeente] , sectie [nummers] , en [nummer] en de daarop te bouwen opstallen, zich na de voltooiing van de thans bestaande bouwplannen, ten opzichte van elkaar zullen bevinden, kan worden gehandhaafd en waarbij eventuele strijdigheden met het burenrecht worden gelegaliseerd, speciaal wat betreft het dulden van:
- de aanwezigheid van ondergrondse en bovengrondse leidingen, (…);
- (…)
- het eventueel in het kader van meerwerk, zowel voor als na de oplevering van het verkochte, uitbreiden van de opstallen op het heersend erf en wel:
a. tot een diepte van maximaal twee meter en veertig centimeter, gemeten uit de in het bestek als basissituatie aangeduide achtergevel van de op het heersend erf te stichten woning;
b. de overbouw op het dienend erf te dulden van de buitenspouwmuur die de begrenzing van de onder a. gemelde uitbouw met het dienend erf vormt tot een breedte van vierentwintig centimeter;
2. de erfdienstbaarheid inhoudende het dulden van inbalking, inankering, over- en onderbouw.
(…)’
5.18.
Partijen verschillen van mening of de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de leveringsakte enkel in de bouwfase golden of ook nog daarna. Naar het oordeel van de kantonrechter volgt uit het bepaalde onder A.1 dat is beoogd om op dat moment reeds bestaande bouwplannen, die mogelijk zouden leiden tot strijdigheden met het burenrecht, te legaliseren, waarbij buren enkele specifiek beschreven inbreuken van elkaar zullen moeten dulden. Dat leidt de kantonrechter niet alleen af uit de tekst, waarin met zoveel woorden staat dat het moet gaan om op dat moment reeds bestaande bouwplannen, maar ook uit het feit dat erfdienstbaarheden zijn gevestigd in de leveringsakte waarbij de kavels door het bouwbedrijf aan de kopers werd geleverd. Dat de bepalingen in de leveringsakte zijn opgenomen vormt naar het oordeel van de kantonrechter een aanwijzing dat niet beoogd is om een eeuwig durende regeling te treffen, maar dat slechts een gelegenheid in het leven is geroepen om in het kader van de bouwfase extra mogelijkheden te scheppen om een aanbouw aan de achterzijde van de woningen te mogelijk te maken. Door het opnemen van de woorden
‘eventueel in het kader van meerwerk, zowel voor als na oplevering’is de periode waarin de bepaling kan werken nog wat in tijd opgerekt, maar niet zover dat zij zich uitstrekt tot uitbreidingsplannen die niet al in de aankoop- en bouwfase bestonden.
5.19.
Hoewel de wens om een tuinkamer te hebben bij [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] al langer bestond, is het pas ongeveer een jaar na aankoop van het kavel gekomen tot het maken van concrete plannen en het daadwerkelijk laten aanbouwen van de tuinkamer. De bepalingen van de erfdienstbaarheid waarin wordt bepaald tot hoever uit de achtergevel mag worden aangebouwd en hoeveel centimeter de aanbouw op het perceel van de buren een overbouw mag vormen, zijn naar het oordeel van de kantonrechter bedoeld voor de (opgerekte) bouwfase. Als [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in dat stadium al concrete aanbouwplannen hadden gehad en deze met [eiseres] hadden besproken, had [eiseres] de overbouw tot 24 centimeter op haar perceel moeten dulden als de overbouw zou zijn veroorzaakt door de spouwmuur van de tuinkamer. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hadden op hun beurt dan moeten dulden dat [eiseres] op die muur zou inankeren of inbalken als zij (later) aanbouwplannen zou hebben.
5.20.
Nu de aanbouw van de tuinkamer niet in het kader van de bouwfase heeft plaatsgevonden konden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aan de erfdienstbaarheid onder A1 geen recht ontlenen om overbouw op het perceel van [eiseres] te plegen.
5.21.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] doen en beroep op artikel 5:54 BW en stellen dat van hen in redelijkheid niet verlangd kan worden dat zij de tuinkamer afbreken.
5.22.
Zoals [eiseres] ter zitting ook heeft verduidelijkt vordert zij niet dat de tuinkamer wordt afgebroken, maar enkel dat de over- en onderbouw wordt verwijderd en dat recht wordt gedaan aan de tussen partijen gemaakte afspraken en de erfdienstbaarheden.
5.23.
Ingevolge artikel 5:54 BW kan de eigenaar van een werk dat ten dele op, boven of onder het erf van een ander is gebouwd, wanneer hij door wegneming van het uitstekende gedeelte onevenredig veel zwaarder benadeeld zou worden dan de eigenaar van het erf door handhaving, vorderen dat hem tegen schadeloosstelling een erfdienstbaarheid tot handhaving van de bestaande toestand wordt verleend, dan wel - ter keuze van de eigenaar van het erf - een benodigd deel van dat erf wordt overgedragen. Deze vordering komt hem echter niet toe - onder meer - wanneer hem ter zake van de bouw kwade trouw of grove schuld verweten kan worden.
5.24.
Door [eiseres] is er terecht op gewezen dat daarvan sprake is. Ter zitting hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] immers desgevraagd bevestigd dat zij wisten waar de erfgrens lag, namelijk midden achter de regenpijp. Zij wisten dus ook dat de schutting niet op de erfgrens stond en hadden kunnen en moeten weten dat, door de tuinkamer te laten aansluiten op de schutting, over- en onderbouw op het perceel van [eiseres] zou plaatsvinden. Dat zij daar niet meer bij stil hebben gestaan doet daar niet aan af en betekent dat zij op dat punt niet te goeder trouw waren en dat hen dus kwade trouw kan worden verweten. Als gevolg daarvan komt hen niet het recht toe om de voorstellen die zij [eiseres] in het kader van schikkingsonderhandelingen hebben gedaan op grond van artikel 5:54 BW in rechte af te dwingen.
5.25.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben zich beroepen op de redelijkheid en billijkheid voor het geval toch sprake is van schending van het eigendomsrecht van [eiseres] . Zij hebben zich in dat kader beroepen op de grote financiële gevolgen, maar zijn er daarbij ten onrechte vanuit gegaan dat [eiseres] vordert dat de tuinkamer volledig wordt afgebroken. Hoewel niet duidelijk is wat de exacte financiële gevolgen zullen zijn van het wegnemen van de over- en onderbouw, zullen die naar verwachting van de kantonrechter aanzienlijk lager uitvallen dan het voor totale afbraak en opbouw begrote bedrag. Gelet daarop acht de kantonrechter de gevolgen die het aanpassen van de tuinkamer voor hen zullen hebben niet in verhouding tot de mate waarin het eigendomsrecht van [eiseres] wordt geschonden. De kantonrechter acht het beroep van [eiseres] op haar eigendomsrecht naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
Hemelwatervoorziening
5.26.
In het licht van de stellige betwisting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dát zij de hemelwatervoorziening hebben aangepast en het feit dat dit ook niet zichtbaar is uit de foto’s bij de gedingstukken, heeft [eiseres] in dit kader niet aan haar stelplicht voldaan.
De vorderingen
5.27.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat [eiseres] haar vorderingen niet goede en deugdelijk heeft geformuleerd en dat zij onvoldoende bepaald zijn. De kantonrechter deelt die visie niet. De vorderingen zijn, mede in het licht van de daarop door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gegeven toelichting en de foto’s van de situatie ter plaatse in de gedingstukken, voldoende bepaald. Van een situatie waarin [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen deugdelijk verweer hebben kunnen voeren is geen sprake.
Conclusies
5.28.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de schutting moeten plaatsen op de afgesproken plek, namelijk weliswaar op het perceel van [eiseres] , maar dan gelijk tegen de regenpijp aan. Ook zullen zij de over- en onderbouw en de inankering in de woning van [eiseres] ongedaan moeten maken. Dat betekent dat de tuinkamer zal moeten worden aangepast. De vorderingen van [eiseres] zullen dan ook grotendeels worden toegewezen, maar wel in een wat aangepaste vorm.
5.29.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen de tuinkamer geheel op hun eigen perceel moeten laten zetten. Zij zullen dat zo snel als mogelijk moeten laten doen, maar zijn daarvoor afhankelijk van de beschikbaarheid van professioneke hulp. Daarom is de termijn waarbinnen [eiseres] aanpassing vordert niet redelijk. Bij het op hun eigen perceel laten plaatsen hoeven [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen 24 centimeter uit de erfgrens vrij te laten. [eiseres] baseert haar vordering (het vrijlaten tot 24 centimeter uit de erfgrens bij het aanpassen van de tuinkamer) en haar in het kader van de belangafweging mee te nemen belang (de mogelijkheid houden tot aanbouwen inclusief spouwmuur over de erfgrens) immers op bepaling in de erfdienstbaarheid waarvan de kantonrechter hiervoor heeft geoordeeld dat deze nu niet meer van toepassing is, omdat deze enkel in de bouwfase gold. Ook [eiseres] , die tijdens de bouwfase geen aanbouw heeft gerealiseerd, kan nu aan die bepaling geen rechten meer ontlenen. Het door [eiseres] gevorderde terugbrengen in de oude staat van de hemelwatervoorziening zal eveneens worden afgewezen. De door [eiseres] gevorderde verklaringen voor recht zal de kantonrechter afwijzen, omdat daarbij geen belang meer bestaat gezien het toewijzen van de overige vorderingen.
Proceskosten
5.30.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partij conform de vordering in de kosten van dit geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op
- explootkosten € 134,44
- griffierecht 86,00
- salaris advocaat 528,00 (2 punten x tarief € 264,00)
-----------
Totaal € 748,44
Ten overvloede
5.31.
Dit vonnis kan ten uitvoer worden gelegd. Dat is echter geen verplichting. Partijen kunnen er ook voor kiezen om, gelet op het oordeel over de uitleg van de erfdienstbaarheid, alsnog in onderling overleg tot een minnelijke regeling te komen.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen vier maanden na betekening van dit vonnis, de erfafscheiding (schutting) deugdelijk te (laten) plaatsen direct tegen de regenpijp op grond van [eiseres] in rechte lijn naar de huidige positie van de schuur van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van
€ 2.500,00,
6.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen vier maanden na betekening van dit vonnis, de onderbouw (de poer) en de overbouw te (laten) verwijderen en verwijderd te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven met een maximum van € 10.000 00,
6.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om zo snel als mogelijk, maar in ieder geval binnen vier maanden na betekening van dit vonnis, de door de onrechtmatige verankering de hierdoor ontstane schade te herstellen, op straffe van verbeurte van een dwang om van
€ 100,00 per dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 1.000,00,-
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 748,44, en de nakosten op € 132,00,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.
(S-vdKG(O)