ECLI:NL:RBOVE:2023:1036

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
6 februari 2023
Publicatiedatum
23 maart 2023
Zaaknummer
291850 FT RK 23/60
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om moratorium in het kader van de schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 6 februari 2023 uitspraak gedaan op het verzoek van twee verzoekers om een moratorium op basis van artikel 287b van de Faillissementswet. De verzoekers hadden een huurovereenkomst gesloten voor de duur van één jaar met de Gereformeerde kerk, waarbij was bepaald dat zij de woning eerder dienden te verlaten indien de verhuurster een predikant zou vinden. De huurovereenkomst was inmiddels geëindigd, en de verzoekers vroegen de rechtbank om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis tot ontruiming van hun woning te verbieden, zodat zij een minnelijke schuldregeling konden starten.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om moratorium niet voor het doel was bedoeld, aangezien het toewijzen van het verzoek zou leiden tot een verlenging van de reeds geëindigde huurovereenkomst. De rechtbank overwoog dat de verzoekers wisten dat zij een tijdelijke huurovereenkomst hadden en dat zij inmiddels een huurachterstand hadden opgebouwd. De rechtbank concludeerde dat het belang van de verhuurster om het vonnis ten uitvoer te leggen zwaarder woog dan de belangen van de verzoekers. Daarom werd het verzoek om moratorium afgewezen.

De rechtbank droeg de verzoekers op om uiterlijk 6 maart 2023 schriftelijk te bevestigen of zij hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaven of intrekken. Indien de rechtbank geen schriftelijke mededeling ontvangt, zullen de verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek tot schuldsanering. De rechtbank benadrukte dat het toewijzen van het moratorium in strijd zou zijn met dwingend recht en dat de verzoekers niet de intentie hadden om tot een fatsoenlijke schuldhulpregeling te komen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Toezicht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer: 291850 FT RK 23/60
datum vonnis: 6 februari 2023
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, op het verzoek van:

[verzoeker sub 1] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
en

[verzoeker sub 2]

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
beiden wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verzoekers,
verder ook gezamenlijk in enkelvoud te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: L. Rijfkogel (Draad Schuldsaneringen te Hoogezand),
tegen

het kerkgenootschap Gereformeerde kerk te [plaats] ,

gevestigd te [plaats] ,
verweerster,
verder ook te noemen: de Gereformeerde kerk,
gemachtigde: mr. L.R. Brendel (Dommerholt Advocaten te Zwolle)
Ten aanzien van de goederen van [verzoeker] is een onderbewindstelling uitgesproken met benoeming van [X] B.V. te [plaats] tot (beschermings)bewindvoerder.

Het procesverloop

Verzoekers hebben een verzoek gedaan tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling en hebben tevens verzocht om verweerster te verbieden over te gaan tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Overijssel, Team Kanton en Handelsrecht, zittingsplaats Zwolle, d.d. [datum] tot ontruiming van de woning van verzoekers aan de [adres] te [plaats] (verzoek ex artikel 287b Faillissementswet).
Bij exploit van 20 januari 2023 heeft de deurwaarder de ontruiming van de woning van verzoekers aan de [adres] te [plaats] aangezegd voor 7 februari 2023.
Op 6 februari 2023 heeft mr. L.R. Brendel namens verweerster een verweerschrift ingediend.
In verband met de korte termijn die nog rest tot de dag waartegen de ontruiming thans is aangezegd, zal de rechtbank heden een beslissing nemen op het verzoek ex artikel 287b Faillissementswet op basis van de aangeleverde stukken zonder partijen nu te horen.

De beoordeling van het verzoek en de motivering van de beslissing

De feiten
Bij vonnis van [datum] is de huurovereenkomst van verzoekers met verweerster ontbonden en zijn verzoekers veroordeeld de woning aan [adres] te [plaats] te ontruimen. Bij exploit van 20 januari 2023 heeft de deurwaarder de ontruiming aangezegd op 7 februari 2023.
Bij verzoek, ingekomen ter griffie op 3 februari 2023, hebben verzoekers de rechtbank verzocht om op grond van artikel 287b Faillissementswet de tenuitvoerlegging van het vonnis van [datum] tot ontruiming van de woning van verzoekers aan de [adres] te [plaats] te verbieden om een minnelijke schuldregeling te kunnen starten.
Verzoekers zijn op basis van huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is op 19 maart 2022 een zoon geboren. Het gezamenlijke inkomen bestaat uit een Ziektewetuitkering van meneer ad € 980,11 netto per maand en een Participatiewet-uitkering van mevrouw ad € 287,39 netto per maand. Daarnaast ontvangen zij maandelijks van de gemeente [plaats] een bedrag van € 194,81 aan bijzondere bijstand en een bedrag van
€ 383,00 aan woonkostentoeslag. Tevens ontvangen zij maandelijks zorgtoeslag (€ 265,-) en kindgebonden budget (€ 137,-).
Ten aanzien van de goederen van verzoekers is per 11 november 2022 een onderbewindstelling uitgesproken, met benoeming van [X] B.V. te [plaats] tot (beschermings)bewindvoerder.
Op 24 januari 2023 hebben verzoekers zich bij Draad Schuldsaneringen gemeld. Draad Schuldsaneringen heeft namens verzoekers het verzoek moratorium alsmede het verzoekschrift Wsnp ingediend. Tegelijk met indiening van de verzoekschriften is Draad Schuldsaneringen gestart met de schuldeninventarisatie. De gezamenlijk schuldenlast wordt geschat op € 90.000,- tot € 100.000,-. De Belastingdienst is veruit de grootste schuldeiser. De heer [verzoeker] is enige tijd als ZZP-er werkzaam geweest. De ondernemingsactiviteiten zijn volgens Draad Schuldsaneringen lange tijd geleden gestaakt en de schuld van de Belastingdienst bestaat grotendeels uit ambtshalve aanslagen inkomstenbelasting en omzetbelasting. Draad Schuldsaneringen verwacht dat de belastingschuld na indiening van de definitieve aangiften drastisch lager zal uitvallen. Draad Schuldsaneringen verwacht de schuldeninventarisatie uiterlijk 31 maart 2023 te hebben afgerond.
Uit de nagezonden bankafschriften van de beheerrekening bij de beschermingsbewindvoerder blijkt dat de huur van januari en februari 2023 is voldaan op
25 januari 2023, respectievelijk 3 februari 2023.
Verweerster is primair van mening dat verzoekers niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in het verzoek moratorium en subsidiair dat het verzoek dient te worden afgewezen. Zij voert hiervoor, kort samengevat, de volgende gronden aan:
Het toewijzen van het moratorium is in strijd met dwingend recht;
Verzoekers hebben niet de intentie om daadwerkelijk tot een fatsoenlijke schuldhulpregeling te komen; en
Het belang van verweerster bij afwijzing van de voorziening weegt zwaarder dan het belang van verzoekers bij toewijzing van de voorziening.
De overwegingen van de rechtbank
De rechtbank concludeert dat, in tegenstelling tot hetgeen verweerster primair heeft betoogd, het verzoek ex artikel 287b Faillissementswet voldoet aan de vereisten die zijn genoemd in voornoemd artikel. Verzoekers hebben immers tegelijkertijd met de indiening van het verzoek op grond van artikel 287b Faillissementswet, een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ingediend, het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling is nog niet door de rechtbank behandeld en er is sprake van een bedreigende situatie in de zin van een gedwongen woningontruiming. De rechtbank acht verzoekers dan ook ontvankelijk in hun verzoek.
Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek overweegt de rechtbank dat het uitgangspunt van artikel 287b Fw is dat een moratorium dient te worden toegewezen, tenzij zwaarwegende belangen van schuldeisers zich daartegen verzetten. Het belang van verzoekers is om vanuit een stabiele situatie (en vanuit een eigen, weliswaar gehuurde, woning) te kunnen werken aan het oplossen van hun schulden.
Het belang van verweerster is erin gelegen dat zij het vonnis van [datum] ten uitvoer kan leggen.
Verzoekers hebben met ingang van 24 januari 2022 een huurovereenkomst gesloten met verweerster voor de duur van één jaar. In de huurovereenkomst is tevens bepaald dat verzoekers de woning eerder dienen te verlaten indien verweerster, eerder dan de overeengekomen termijn, een predikant heeft gevonden. Verzoekers wisten derhalve dat sprake was van een huurovereenkomst voor bepaalde tijd.
Het verzoek moratorium is er op gericht om een adempauze te creëren die schuldenaren in staat moeten stellen het minnelijk traject voort te zetten om met hun schuldeisers een regeling voor hun schulden te bereiken c.q. af te ronden, dan wel om de goede trouw meer gefundeerd te kunnen laten blijken. Voorkomen dient te worden dat schuldenaren die woonachtig zijn in een huurwoning op basis van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, hun woning worden uitgezet voor een schuld die later wordt meegenomen in een schuldsaneringsregeling.
In onderhavig geval is echter geen sprake van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Verzoekers zijn met verweerster een huurovereenkomst aangegaan, eindigend op 23 januari 2023. Verzoekers wisten derhalve bij het aangaan van de overeenkomst dat sprake was van tijdelijke huur. De duur waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan is inmiddels verstreken. Verzoekers hebben een huurachterstand van in hoofdsom € 9.834,78 laten ontstaan en verzoekers wonen thans zonder recht of titel in het gehuurde. Het toewijzen van het verzoek moratorium zou tot gevolg hebben dat de reeds geëindigde huurovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden verlengd waardoor verzoekers langer in het gehuurde kunnen blijven wonen. Daar is het verzoek moratorium volgens de rechtbank niet voor bedoeld. Reeds daarom moet het verzoek worden afgewezen.
Ook op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het belang van verweerster zwaarder dient te wegen dan de belangen van verzoekers. De verzochte voorziening zal dan ook worden afgewezen.
De rechtbank draagt verzoekers op de rechtbank uiterlijk 6 maart 2023 schriftelijk kenbaar te maken of zij de verzoeken tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling handhaven dan wel intrekken. Indien de rechtbank uiterlijk 6 maart 2023 bovengenoemde schriftelijke mededeling niet heeft ontvangen, zullen verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek ex artikel 287b Faillissementswet af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Verhoeven en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 februari 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.