ECLI:NL:RBOVE:2023:1021

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
10001495 \ CV EXPL 22-1637
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening in het kader van een persoonlijke lening tussen partijen, met betwisting van de aard van de betalingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser, vertegenwoordigd door mr. T. Şeker, vorderde een bedrag van € 8.300,00 van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.F. Briedé, op basis van een geldlening die hij aan gedaagde zou hebben verstrekt. Eiser stelde dat hij in oktober en november 2021 bedragen van € 6.000,00 en € 2.500,00 aan gedaagde had overgemaakt, met de bedoeling deze als lening te beschouwen. Gedaagde betwistte echter de aard van de betalingen en stelde dat deze betrekking hadden op geleverde diensten, namelijk sekswerk.

De kantonrechter oordeelde dat eiser voldoende bewijs had geleverd voor de geldlening, onder andere door middel van bankafschriften en de omschrijvingen bij de overboekingen. Gedaagde had de betwisting van de lening onvoldoende onderbouwd, waardoor de kantonrechter de vordering van eiser toewijsde. De rechter concludeerde dat de betalingen in het kader van een lening waren gedaan, ondanks de betwisting van gedaagde. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die op € 746,00 werden vastgesteld.

Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om hun stellingen goed te onderbouwen, vooral in gevallen waar de aard van financiële transacties ter discussie staat. De uitspraak biedt inzicht in hoe de rechter omgaat met bewijsvoering en de rol van schriftelijke overeenkomsten in civiele procedures.

Uitspraak

RECHTBANKOVERIJSSEL
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer: 10001495 \ CV EXPL 22-1637
Vonnis van 14 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende in [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. T. Şeker,
procederend met een toevoeging onder nummer 2GL5760,
tegen
[gedaagde],
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. D.F. Briedé.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- de akte van [eiser] , met daarin aanvullende producties 8 en 9,
- de door [eiser] overgelegde bankafschriften,
- de mondelinge behandeling van 16 januari 2023, waarbij partijen zijn verschenen en waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier,
- de akte van [gedaagde] .
1.2.
Vandaag wordt vonnis gewezen.

2.Inleiding en korte samenvatting

2.1.
[eiser] en [gedaagde] hebben elkaar in augustus 2021 via een escortbureau leren kennen. [eiser] zegt dat hij geld heeft geleend aan [gedaagde] , en dat [gedaagde] deze lening niet (volledig) aan hem heeft terugbetaald. Daarom vraagt [eiser] in deze procedure de kantonrechter om [gedaagde] tot terugbetaling van de lening te veroordelen.
2.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende onderbouwd dat hij geld heeft geleend aan [gedaagde] . Door [gedaagde] is weliswaar aangevoerd dat zij alleen geld van [eiser] heeft ontvangen voor geleverde diensten, maar zij heeft die betwisting, gelet op wat [eiser] heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd. Daarom wijst de kantonrechter de vordering van [eiser] toe.
2.3.
Dit verkort weergegeven oordeel wordt hierna uitgebreider gemotiveerd.

3.De feiten

3.1.
Op 15 oktober 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 6.000,00 overgemaakt aan [gedaagde] . In de omschrijving van deze overboeking staat:
“Lening voor [A] 6000 euro Afbetaling 100 euro per maand.”Diezelfde dag heeft [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 overgemaakt aan [eiser] . In de omschrijving van die overboeking staat:
“dubbele betaling door [eiser] ”.
3.2.
Op 5 november 2021 heeft [eiser] een bedrag van € 2.500,00 overgemaakt aan [gedaagde] . In de omschrijving van deze overboeking staat:
“Lening voor [A] 2500 euro Per maand 100 euro aflossen”.
3.3.
[eiser] heeft bankafschriften laten zien. Daarop is te zien dat [gedaagde] op 23 oktober 2021 een bedrag van € 100,00 heeft overgemaakt aan [eiser] met in de omschrijving
“eerste aflossing lening”. Ook is daarop te zien dat [gedaagde] op 23 november 2023 een bedrag van € 100,00 heeft overgemaakt aan [eiser] met in de omschrijving
“maandelijkse terug betalen lening”.
3.4.
[eiser] heeft op 4 januari 2022 een bedrag van € 0,01 overgemaakt aan [gedaagde] . In de omschrijving van deze overboeking staat:
“Wanneer betaal je 100 euro van december of betaal je niet meer !!!!! Oplichter ik wil mijn 8500 euro terug zoals afgesproken zo niet kom ik”.
3.5.
[eiser] is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank, in een door [gedaagde] begonnen procedure, op 12 januari 2022 bij verstek veroordeeld tot een straat- en contactverbod van een jaar.
3.6.
[eiser] heeft twee schriftelijke overeenkomsten overgelegd, met als datum 15 oktober 2021 en 5 november 2021, waarin staat dat [gedaagde] een bedrag van respectievelijk € 6.000,00 en € 2.500,00 van [eiser] leent. Verder staat in beide overeenkomsten dat [gedaagde] € 100 per maand op de bedragen zal aflossen. Onder beide overeenkomsten staat de naam ‘ [A] ’ met daaronder een handtekening. Ook staat de naam van [eiser] onder beide overeenkomsten. Alleen onder de overeenkomst van 15 oktober 2021 staat een handtekening van [eiser] .

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vraagt de kantonrechter om [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 8.300,00, vermeerderd met de wettelijke rente, en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
4.2.
[gedaagde] is het niet eens met de vordering van [eiser] en heeft om dat te onderbouwen de volgende punten naar voren gebracht. Volgens [gedaagde] zijn alle betalingen die [eiser] aan haar heeft gedaan betalingen voor geleverde diensten, namelijk voor sekswerk. Wat [eiser] teveel betaalde, heeft [gedaagde] teruggestort. [eiser] heeft volgens [gedaagde] niet gesteld in welk kader, anders dan voor geleverde diensten, hij de betalingen aan haar heeft gedaan. De schriftelijke overeenkomsten waarop [eiser] zijn vordering baseert zijn [gedaagde] onbekend. De handtekeningen die eronder staan lijken niet op die van [gedaagde] . Verder betwist [gedaagde] de echtheid van de bankafschriften die [eiser] heeft overgelegd.

5.De beoordeling

5.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] gemotiveerd en onderbouwd uiteen gezet dat sprake is van overeenkomsten van geldlening en heeft [gedaagde] deze stelling van [eiser] onvoldoende gemotiveerd betwist. Aan bewijslevering komt de kantonrechter daarom niet toe.
5.2.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft [eiser] naar de twee door hem overgelegde geldleningsovereenkomsten verwezen. Aan die overeenkomsten komt echter geen bewijskracht toe, omdat [gedaagde] heeft betwist dat het haar handtekeningen zijn onder de overeenkomsten en dat zij die handtekeningen heeft gezet. [eiser] heeft daarnaast naar bankoverschrijvingen verwezen en naar de omschrijving bij die overschrijvingen. Die omschrijvingen (zie hiervoor onder 3.1. en 3.2.) zijn naar het oordeel van de kantonrechter geen beslissende, maar wel sterke aanwijzingen dat [eiser] de bedragen in het kader van een geldlening naar [gedaagde] heeft overgemaakt. Daar komt bij dat [gedaagde] ten tijde van de betalingen niet tegen deze omschrijving heeft geprotesteerd. Het feit dat [gedaagde] op een later moment twee keer een betaling aan [eiser] heeft gedaan, met daarbij de omschrijving ‘eerste aflossing lening’ en ‘maandelijkse terug betalen lening’, stemt daarmee overeen. Daarmee heeft [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter voldoende onderbouwd dat hij deze bedragen in het kader van een lening aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [gedaagde] heeft hier weliswaar tegenin gebracht dat [eiser] met deze betalingen heeft betaald voor geleverde diensten, maar die enkele stelling is zonder verdere toelichting een onvoldoende betwisting van de door [eiser] gestelde geldlening.
5.3.
De kantonrechter gaat voorbij aan de opmerking van [gedaagde] dat [eiser] niet heeft gesteld in welk kader hij de betalingen aan [gedaagde] heeft gedaan, anders dan voor geleverde diensten. [eiser] heeft namelijk tijdens de zitting verklaard dat [gedaagde] met de leningen haar schulden kon aflossen en haar kapotte auto kon laten repareren. Dit is door [gedaagde] niet weersproken.
5.4.
[gedaagde] heeft op de zitting de echtheid van de bankafschriften betwist. Daarin volgt de kantonrechter [gedaagde] evenmin. [gedaagde] heeft namelijk niet onderbouwd waarom aan de echtheid van die bankafschriften getwijfeld zou moeten worden. Het lag op de weg van [gedaagde] om aan te voeren waarom de bankafschriften in haar ogen niet kloppen. Dit heeft zij echter niet gedaan. Ook heeft [gedaagde] geen bankafschriften laten zien die volgens haar wel kloppen, zodat die bankafschriften met die van [eiser] vergeleken konden worden. Nu [gedaagde] haar stelling niet verder heeft onderbouwd gaat de kantonrechter daaraan voorbij.
5.5.
Hoe het zit met de terugbetaling van € 6.000,00 door [gedaagde] op 15 oktober 2021, heeft [eiser] ter zitting uitgelegd. Volgens [eiser] had [gedaagde] direct geld nodig, en stond een eerste overboeking niet meteen op de rekening van [gedaagde] . [eiser] heeft toen drie keer een bedrag van € 2.000,00 overgemaakt. Daarop heeft [gedaagde] het teveel betaalde weer teruggestort. Deze uitleg, die de kantonrechter niet onaannemelijk voorkomt, is door [gedaagde] niet weersproken.
Conclusie
5.6.
Gelet op het voorgaande is de conclusie dat [eiser] voldoende heeft onderbouwd dat hij de betalingen van 15 oktober 2021 en van 5 november 2021 in het kader van een geldlening heeft verricht. De vordering van [eiser] tot betaling van een bedrag van € 8.300,00 zal daarom worden toegewezen.
5.7.
[eiser] vordert naast de hoofdsom de wettelijke rente, vanaf 1 december 2021. Voor het verschuldigd raken van de wettelijke rente is verzuim nodig. Zoals hiervoor is overwogen komt aan de door [eiser] overgelegde schriftelijke overeenkomsten geen bewijskracht toe, zodat niet kan worden uitgegaan van de aflossingsregeling die daar in staat. Dit betekent dat [eiser] niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat [gedaagde] vanaf 1 december 2021 in verzuim is geraakt. De overboeking van € 0,01 met omschrijving kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling. De dagvaarding kan dit echter wel. De kantonrechter zal daarom de wettelijke rente toewijzen vanaf de datum van dagvaarding.
Tot slot
5.8.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Aan [eiser] is een toevoeging verleend. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
746,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.300,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 11 juli 2022, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 746,00,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. U. van Houten en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2023. (wv)