ECLI:NL:RBOVE:2022:972

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
ak_21_377
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek handhaving tegen gebruik woning voor huisvesting van ex-verslaafden

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Hengelo. De eiser verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruik van een woning door Stichting [naam Stichting] voor de huisvesting van (ex-)verslaafden. Het primaire besluit van 12 oktober 2020, waarin het verzoek van de eiser werd afgewezen, werd door verweerder in het bestreden besluit van 8 januari 2021 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de stichting een omgevingsvergunning had verkregen die het gebruik van de woning legaliseerde. De rechtbank oordeelde dat er geen overtreding meer was van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en dat verweerder terecht niet handhavend optrad. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van de eiser niet slagen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [naam 1] ),
en

het college van burgemeester en wethouders van Hengelo, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting [naam Stichting] te Hengelo.

Procesverloop

In het besluit van 12 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser - om handhavend op te treden tegen het door Stichting [naam Stichting] (hierna: de stichting) gebruiken van de woning op het perceel [adres] in Hengelo (hierna: het perceel) voor de huisvesting (in combinatie met begeleiding) van (ex-)verslaafden - afgewezen.
In het besluit van 8 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De stichting heeft een reactie gegeven op het beroepschrift. Eiser heeft nadere stukken ingebracht. Verweerder heeft een vraag van de rechtbank beantwoord.
De rechtbank heeft dit beroep tegelijk met een ander beroep van eiser (met zaaknummer ZWO 21/1586) op 18 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser, zijn echtgenote [naam 2] en zijn gemachtigde hebben via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.S. van Dijk en S.W.A. Prinsen. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door een van haar bestuurders, [naam 3] Zij heeft via een beeldverbinding deelgenomen aan de zitting.
Deze uitspraak ziet op het beroep met zaaknummer ZWO 21/377. Op het beroep met zaaknummer ZWO 21/1586 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

Feiten
1. De stichting is huurder van de woning op het perceel. De stichting gebruikt de woning voor het huisvesten en begeleiden van ex-verslaafden. De begeleiding is gericht op re-integratie in de maatschappij. In de woning kunnen gelijktijdig maximaal vijf cliënten worden gehuisvest. Het traject per cliënt duurt maximaal een jaar.
Eiser woont met zijn gezin in het naastgelegen pand.
Juridisch kader
2. Een bestuursorgaan is bevoegd om handhavend op te treden door middel van het opleggen van een last onder bestuursdwang dan wel een last onder dwangsom indien er sprake is van een overtreding, zijnde een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. Wat betreft verweerder volgt dit uit artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang met de artikelen 5.4 en 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
3. Het perceel is gelegen in een gebied waarvoor het bestemmingsplan “Hart van Zuid” (hierna: het bestemmingsplan) geldt. Het bestemmingsplan heeft in ontwerp ter inzage gelegen van 15 juli tot en met 25 augustus 2008 en is vastgesteld op 17 december 2008. Gelet hierop is het bestemmingsplan op grond van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) tot stand gekomen. Dit volgt uit artikel 9.1.4, tweede lid, van de Invoeringswet Wro en de rechtspraak hierover. Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 26 november 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG5339. Op een dergelijk bestemmingsplan is het algemene gebruiksverbod, neergelegd in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo van toepassing. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2745.
In het bestemmingsplan is aan het perceel de bestemming “Wonen” toegekend.
Artikel 3.1, onder a, van de planregels bepaalt dat de op de plankaart voor Wonen aangewezen gronden bestemd zijn voor woongebouwen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep.
Onder ‘woongebouw’ wordt verstaan: een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden (artikel 1, onder 42, van de planregels).
Onder ‘woning’ wordt verstaan: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden (artikel 1, onder 41, van de planregels).
Besluitvorming
4. Bij e-mail van 17 januari 2020 heeft (de echtgenote van) eiser verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het gebruiken van de woning voor de huisvesting van vijf personen in wisselende samenstelling. Hierbij is aangegeven dat deze personen niet één huishouden vormen.
5. In het primaire besluit van 12 oktober 2020 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft zich hierbij op de volgende standpunten gesteld.
Uit onderzoek en controle ter plaatse is gebleken dat geen sprake is van kamergewijze verhuur maar dat de woning op het perceel door de stichting wordt gebruikt voor het huisvesten van ex-verslaafden die zij ondersteunt en begeleidt bij de re-integratie in de maatschappij. Dit gebruik betreft de combinatie van wonen en het verlenen van zorg, wat op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan. Verweerder is daarom bevoegd om hiertegen handhavend op te treden.
Verweerder is evenwel niet bereid om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. De reden hiervoor is dat de stichting op 4 oktober 2020 een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo om het gebruik ten behoeve van wonen met zorg op het perceel mogelijk te maken. Verweerder is voornemens medewerking te verlenen en de vereiste omgevingsvergunning te verlenen. Er is daarom concreet zicht op legalisatie van de overtreding van het bestemmingsplan.
6. In het bestreden besluit van 8 januari 2021 heeft verweerder de weigering om handhavend op te treden gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij verwezen naar de bij besluit van 27 november 2020 aan de stichting verleende omgevingsvergunning. Hierdoor is de overtreding opgeheven en is hij niet (meer) bevoegd om handhavend op te treden. De beoordeling of deze vergunning terecht is verleend, hoort in deze procedure niet thuis, aldus verweerder.
Beoordeling van het beroep door de rechtbank
7. Eiser stelt dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem niet in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze (als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb) te geven voordat hij het primaire besluit nam.
8. De rechtbank stelt vast dat deze beroepsgrond een herhaling is van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd. In het advies van de bezwarencommissie, dat verweerder heeft overgenomen en aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, is deze bezwaargrond besproken. De bezwarencommissie heeft overwogen dat dit niet horen inderdaad onzorgvuldig is, maar dat dit met het horen in bezwaar is hersteld. Verder is overwogen dat eiser niet onomkeerbaar in zijn belangen is geschaad omdat het al dan niet bestaan van een concreet zicht op legalisatie ten tijde van het primaire besluit niet samenhangt met het horen in de primaire fase.
Eiser heeft in beroep niet aangevoerd waarom deze weerlegging niet juist is. De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet bespreken.
9. Eiser stelt dat verweerder zich in het primaire besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er op dat moment sprake was van een concreet zicht op legalisatie. In dat kader heeft eiser, samengevat weergegeven, aangevoerd dat op voorhand duidelijk was dat de gevraagde (en nadien, op 27 november 2020, verleende) omgevingsvergunning in rechte onhoudbaar is. Hij heeft ook bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat het in het bestreden besluit volstaan met het verwijzen naar een verleende omgevingsvergunning, ter onderbouwing van het standpunt dat er geen handhavingsbevoegdheid (meer) is, getuigt van een formalistische benadering. De overtreding is pas gelegaliseerd als is vastgesteld dat de verleende omgevingsvergunning rechtmatig is, aldus eiser.
10. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
In beroep ligt het bestreden besluit voor en niet het primaire besluit. Ten tijde van het bestreden besluit was de omgevingsvergunning ter legalisatie verleend en in werking getreden. Hiermee is de strijd met artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo opgeheven en is er geen overtreding meer. Dat deze vergunning ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk was, is daarbij niet relevant. Een verleende vergunning wordt immers voor rechtmatig gehouden totdat deze wordt vernietigd.
Verweerder heeft zich ten tijde van het bestreden besluit dan ook terecht niet bevoegd geacht om handhavend op te treden. De beroepsgronden slagen niet.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.