ECLI:NL:RBOVE:2022:970

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 april 2022
Publicatiedatum
11 april 2022
Zaaknummer
ak_21_759
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het plaatsen van trekkershutten op de Sallandse Heuvelrug

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 11 april 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het plaatsen van twee cabins (trekkershutten) door Staatsbosbeheer. Eiseres, een vennootschap, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, dat de vergunning had verleend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de cabins niet als recreatiewoningen kunnen worden gekwalificeerd volgens het Kruimelbeleid 2019, omdat ze bedoeld zijn voor kort verblijf van wandelaars en niet voor langdurig gebruik. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening was gehouden met archeologische waarden, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de plaatsing van de cabins niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en de beslissing van de gemeente bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: ZWO 21/759

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam vennootschap] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. N.S. Commijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten, verweerder.

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Staatsbosbeheer, uit Deventer.

Procesverloop

In het besluit van 4 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Staatsbosbeheer een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van twee cabins (trekkershutten) op een perceel aan de Sprokkelweg (kadastraal bekend gemeente Holten sectie B nummer 2560; hierna: perceel B2560) en op een perceel aan de Plaggenweg (kadastraal bekend gemeente Holten sectie A nummer 1996; hierna: perceel A1996), beiden in Holten. Dit betreft een tijdelijke omgevingsvergunning met een instandhoudingstermijn van vijf jaren.
In het besluit van 18 maart 2021, verzonden 31 maart 2021 (het bestreden besluit), heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C. van Bart. Staatsbosbeheer heeft zich ter zitting als partij gesteld en zich laten vertegenwoordigen door H.J.F. Blom.

Overwegingen

Feiten
1. Staatsbosbeheer wil op de Sallandse Heuvelrug, op gronden die bij hem in eigendom zijn, twee cabins (trekkershutten) plaatsen voor een periode van vijf jaar.
Deze cabins kunnen worden gehuurd/gebruikt door (langeafstand)wandelaars om te overnachten. De cabins bestaan uit één bouwlaag met een oppervlakte van circa 23,5 m².
Hiertoe heeft Staatsbosbeheer een aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend. De besluitvorming op die aanvraag ligt in deze beroepszaak voor.
Eiseres exploiteert Landgoed [naam landgoed] . De afstand tussen de grens van dit landgoed en de twee cabins bedraagt ongeveer 100 m.
Juridisch kader
2. Artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) bepaalt, voor zover hier van belang, dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk en (c) het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid, onder de Wabo bepaalt, voor zover hier van belang en samengevat weergegeven, dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien (c) de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo bepaalt dat, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor).
Artikel 2.7 van het Bor bepaalt dat als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo, de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II worden aangewezen.
Artikel 4, aanhef en onder 11, van bijlage II van het Bor bepaalt dat voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking komt: ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
3. Verweerder heeft beleid vastgesteld met betrekking tot zijn bevoegdheid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Bor af te wijken van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dit beleid, getiteld ‘Planologisch afwijkingsbeleid gemeente Rijssen-Holten 2019’ (hierna: Kruimelbeleid 2019), is op 13 november 2018 in werking getreden en vigeerde ten tijde van zowel het primaire besluit als het bestreden besluit.
De relevante artikelen uit dit beleid zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Perceel A1996 is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied Rijssen-Holten” (hierna: het bestemmingsplan) en heeft daarin, voor zover hier van belang, de bestemming “Bos”. Aan perceel B2560 is, voor zover hier van belang, de bestemming “Bos” en de dubbelbestemming “Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog” toegekend.
De relevante artikelen uit het bestemmingsplan zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
5. Bij aanvraag van 8 september 2020 heeft Staatsbosbeheer verweerder verzocht hem een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van twee cabins (trekkershutten), met een instandhoudingstermijn van vijf jaar, op perceel A1996 en B2560. Gelet op de omschrijving in de aanvraag (tijdelijke plaatsing van twee trekkershutten) en de bij de aanvraag gevoegde informatie en bouwtekeningen, ziet de aanvraag op de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo.
Bij de aanvraag is een ruimtelijke onderbouwing en een rapportage van EcoNatura, getiteld “Natuurtoets voor de realisatie van twee cabiner voorzieningen op de Sallandse Heuvelrug (zuid) bij Rijssen”, gedateerd 16 november 2020, gevoegd.
6. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de twee cabins worden geplaatst op gronden waaraan in het bestemmingsplan de bestemming “Bos” is toegekend. Binnen deze bestemming mogen enkel gebouwen worden opgericht ten dienste van het onderhoud en beheer (artikel 9.2.1, onder a, van de planregels). Het bouwplan is hiermee in strijd.
Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het bouwplan kan worden geduid als een categorie van gevallen als bedoeld in artikel 4, onder 11, van bijlage II van het Bor.
7. In het primaire besluit, gehandhaafd in het bestreden besluit, heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘afwijken van het bestemmingsplan’ verleend. Bij het vergunnen van de laatstgenoemde activiteit heeft verweerder toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 11, bijlage II van het Bor.
Beoordeling van het beroep
Mocht verweerder de aanvraag in behandeling nemen?
8. Eiseres stelt dat aan perceel B2560 tevens de dubbelbestemming “Waarde – Archeologische verwachtingswaarde middelhoog” is toegekend. Uit artikel 34.2 in samenhang met artikel 34.2.1, onder a, van de planregels volgt dat op gronden met deze dubbelbestemming niet mag worden gebouwd indien de bodem op een grotere diepte dan 0,5 meter zal kunnen worden verstoord. Daarvan is in deze zaak sprake, gelet op de fundering en de waterleiding van de cabin op dit perceel. Gelet op artikel 34.3 van de planregels is er dan een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ nodig en moet bij de aanvraag hiervoor een archeologisch rapport worden gevoegd (artikel 34.3.1, onder a, van de planregels). Dit is in deze zaak niet gebeurd. Verweerder had Staatsbosbeheer in de gelegenheid moeten stellen zijn aanvraag aan te vullen met het vereiste archeologische rapport en had de aanvraag pas in behandeling mogen nemen nadat dit rapport was overgelegd. Door dit niet te doen, heeft verweerder ten onrechte de aanvraag in behandeling genomen en hierop beslist, aldus eiseres.
9. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
9.1.
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd meegedeeld dat zij het als haar taak ziet om archeologische waarden in de omgeving van haar landgoed te handhaven en te beschermen. Daarbij heeft zij verwezen naar een stuwwal, gelegen op gronden in eigendom bij derden.
9.2.
De rechtbank verwijst naar de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, rechtsoverwegingen 10.72 t/m 10.75. Daaruit volgt dat de enkele omstandigheid dat een (rechts)persoon eigenaar is van een perceel in de nabijheid van een in een omgevingsvergunning voorzien gebouw of werk, nog niet betekent dat hij in rechte kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van archeologische waarden zoals die zijn geregeld in een bestemmingsplan. De rechtbank voegt hieraan toe dat het beschermen van archeologische waarden van een perceel, in eigendom bij een ander, geen belang is dat eiseres behartigt of naar zich kan toetrekken.
Gelet op het in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde relativiteitsvereiste, kan deze beroepsgrond niet resulteren in een vernietiging van het bestreden besluit.
9.3.
De rechtbank zal daarom deze beroepsgrond niet bespreken.
De bevoegdheid
10. De trekkershutten/cabins betreffen geen gebouwen ten behoeve van het onderhoud en beheer van het bos, zodat de plaatsing ervan in strijd is met artikel 9.2.1, onder a, van de planregels. Hierdoor is niet alleen een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ maar tevens een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘afwijken van het bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo vereist. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Partijen zijn verdeeld over de vraag of laatstgenoemde omgevingsvergunning kan worden verleend.
Eiseres heeft de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan niet bestreden.
Ambtshalve oordeelt de rechtbank dat het bouwplan kan worden geschaard onder de categorie zoals opgenomen in artikel 4, onder 11, van bijlage II van het Bor. Daarom heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo in samenhang met artikel 4, onder 11, van bijlage II van het Bor, een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te verlenen.
Het gebruiken van de bevoegdheid
11. Van de hiervoor vermelde afwijkingsbevoegdheid kan vanwege het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo slechts gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarnaast geldt dat verweerder bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde beleidsruimte heeft. Dat betekent in dit geval dat verweerder de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechter toetst of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
12. In deze zaak heeft verweerder het gebruiken van de kruimelafwijkingsbevoegdheid nader ingevuld door middel van het vaststellen van het Kruimelbeleid 2019.
13. Eiseres stelt dat in artikel 4.1, onder 1, van het Kruimelbeleid 2019 staat dat verweerder de kruimelafwijkingsbevoegdheid niet zal gebruiken voor zover het gaat om recreatiewoningen, zijnde een gebouw voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben. De cabins zijn volgens eiseres te beschouwen als recreatiewoningen in de zin van dit beleid. Verweerder had dan ook niet mogen afwijken van het bestemmingsplan en had, daaruit voortvloeiend, de gevraagde omgevingsvergunning moeten weigeren, aldus eiseres.
14. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
14.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestemmingsplan een onderscheid is gemaakt tussen een recreatiewoning en een trekkershut. Onder een recreatiewoning wordt verstaan:
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben (artikel 1.80 van de planregels). Onder een trekkershut wordt verstaan: een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1 lid 1 a Wabo is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie (artikel 1.90 van de planregels).
De rechtbank heeft dit door de planwetgever gemaakte onderscheid ter zitting aan partijen voorgehouden. Het ter zitting door eiseres ingenomen standpunt dat ‘er weinig ruimte zit tussen beide definities’ (zodat een trekkershut en een recreatiewoning feitelijk hetzelfde zijn) onderschrijft de rechtbank niet. Dit standpunt miskent immers de bedoeling van de planwetgever, die een onderscheid tussen beide typen van recreatieve gebouwen heeft willen maken.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het Kruimelbeleid 2019 dit onderscheid ook gehanteerd en ziet een recreatiewoning in de zin van dit beleid op een reguliere en volwaardige recreatiewoning, waarin het mogelijk is om gedurende langere tijd met meerdere personen te verblijven. Dat verweerder deze invulling van de term ‘recreatiewoning’ voor ogen heeft gehad, volgt ook uit artikel 4.12 van het Kruimelbeleid 2019. Daarin staat dat verweerder geen gebruik zal maken van de bevoegdheid, neergelegd in artikel 4, onder 10, van bijlage II van het Bor, om recreatiewoningen te laten bewonen. Gelet op de beperkte oppervlakte en de beperkte voorzieningen zijn de cabins niet geschikt voor bewoning. Daarom zijn de cabins naar het oordeel van de rechtbank niet te duiden als recreatiewoningen in de zin van het Kruimelbeleid 2019. De cabins zijn daarentegen bedoeld (en daarom geschikt gemaakt) voor een verblijf van hooguit 1 of 2 nachten.
Dat het mogelijk is om via de website een cabin voor een week te huren, zoals eiseres ter zitting heeft gesteld, maakt nog niet dat er sprake is van een ‘reguliere’ recreatiewoning, die in beginsel geschikt is om permanent te bewonen. Staatsbosbeheer heeft ter zitting nog opgemerkt dat het voor een periode van een week huren van een cabin weliswaar mogelijk is, maar in de praktijk niet gebeurt.
14.3.
Gelet op vorenstaande oordeelt de rechtbank dat het bepaalde in artikel 4.1, onder 1, van het Kruimelbeleid 2019 niet in de weg staat aan het gebruikmaken van de afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2, van de Wabo.
De in dit kader aangevoerde beroepsgronden slagen niet.
15. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 4.13, kopje Beleidsregels, onder 4, van het Kruimelbeleid 2019 volgt dat voor de plaatsing van cabins/trekkershutten geen specifieke beleidsregels zijn vastgesteld. Dit betekent dat het toetsingskader, zoals verwoord in overweging 11 van deze uitspraak, onverkort van toepassing is.
16. Eiseres stelt dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen concluderen dat het plaatsen van de cabins niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In dat kader heeft eiseres, samengevat weergegeven, aangevoerd dat de cabins een aanzuigende werking hebben op wandelaars. Ook zal hierdoor de parkeerdruk toenemen. De cabins moeten worden schoongemaakt wat weer resulteert in extra verkeersbewegingen en extra personen in het gebied. Een opzichter van eiseres heeft in het natuurgebied nabij de cabins de aanwezigheid van zowel een zwarte specht als een havik waargenomen. De aanzuigende werking van personen/verkeer kan de habitat van deze vogels verstoren. Hiermee is geen rekening gehouden in het door EcoNatura uitgevoerde onderzoek. De cabins zijn uitgerust met een houtkachel, wat de kans op bosbrand vergroot. Ook heeft verweerder geen deugdelijke belangenafweging gemaakt. Zo is geen rekening gehouden met het feit dat de coronacrisis al heeft geresulteerd in een toestroom van wandelaars in natuurgebieden en ook op het opengestelde landgoed van eiseres. Het plaatsen van de cabins resulteert er bovendien in dat buiten de openstelling tussen zonsopkomst en zonsondergang personen in het natuurgebied verblijven, die dan gedurende de niet opengestelde uren tevens het landgoed van eiseres kunnen betreden.
17. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
17.1.
Uit de rechtspraak volgt dat bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van een bestemmingsplan heeft kunnen afwijken, niet voorbij kan worden gegaan aan de mogelijkheden waarin het bestemmingsplan reeds voorziet. In het kader van de vaststelling van het bestemmingsplan heeft namelijk al een belangenafweging plaatsgevonden over de vraag of sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Zodra een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, is ten aanzien van activiteiten die in overeenstemming zijn met dat bestemmingsplan geen ruimte voor een belangenafweging. Ten aanzien van deze activiteiten staat vast dat deze in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Daarom gaat het in dit geval bij de belangenafweging om de ruimtelijke effecten die optreden als gevolg van de vergunde afwijking van het bestemmingsplan, afgezet tegen de met de afwijking gediende belangen. De ruimtelijke effecten van wat al op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, blijven daarbij buiten beschouwing. Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:492, rechtsoverweging 6.2.
17.2.
De twee cabins liggen in een (natuur)gebied dat is opengesteld voor wandelaars en waarbij het bestemmingsplan extensieve recreatief medegebruik in de vorm van wandelen op wandelpaden toestaat. Met de ruimtelijke effecten van de aanwezigheid van wandelaars, onder andere op de flora en fauna in het gebied, is daarom al rekening gehouden.
Dat de plaatsing van de twee cabins een aanzuigende werking van wandelaars en verkeersbewegingen ten gevolg zal hebben, vermag de rechtbank niet in te zien. Er is immers sprake van een zeer groot gebied en in een cabin kunnen maximaal vier personen overnachten. Bij de cabins kan niet worden geparkeerd en de wegen in het natuurgebied mogen enkel worden gebruikt door ontheffingshouders, zoals Staatsbosbeheer en hulpdiensten. Het schoonmaken van de cabins wordt gecombineerd met beheeractiviteiten van Staatsbosbeheer. Nu er geen dan wel hooguit geen noemenswaardige toename in personen en verkeersbewegingen vanwege het gebruik van de twee cabins zal zijn, is nader onderzoek naar de gevolgen van deze extra verkeersbewegingen voor de fauna in de omgeving van de cabins niet aangewezen. De rechtbank voegt hieraan toe dat de enkele aanwezigheid van een (beschermde) soort nog niet betekent dat daarmee een verbodsbepaling uit hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming wordt overtreden en dat daarom een ontheffing op grond van deze wet is vereist. Dit heeft eiseres ook niet gesteld.
Dat de kans op brandgevaar zal toenemen doordat maximaal acht wandelaars overnachten in het gebied, vermag de rechtbank ook niet in te zien. Aan de huurders worden duidelijke regels gegeven over het gebruik van de houtkachel. Ook zal er in zeer droge perioden (waarbij de kans op brandgevaar het grootst is) aanvullend naar de huurders/gasten worden gecommuniceerd. Ter zitting heeft verweerder onbestreden gesteld dat over het bouwplan overleg is geweest met de brandweer. Deze ging akkoord met het bouwplan.
Dat de wandelaars die in de cabins overnachten na zonsondergang over het landgoed van eiseres gaan dwalen, acht de rechtbank niet realistisch. Het feit dat door de coronacrisis meer wandelaars gebruik zijn gaan maken van de wandelpaden (die tevens deels over het landgoed van eiseres lopen), is gebruik dat in overeenstemming is met het bestemmingsplan. Bovendien is dit gebruik inherent aan het gegeven dat het landgoed is opengesteld op grond van de Natuurschoonwet 1928 en eiseres heeft dit toegenomen gebruik te dulden.
17.3.
Gelet op vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vergunde activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
17.4.
Niet aannemelijk is gemaakt dat de vergunde activiteit in betekenende mate zorgt voor meer overlast voor eiseres. De belangenafweging is toereikend.
18. Samenvattend oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht bevoegd heeft geacht om af te wijken van het bestemmingsplan, dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en dat verweerder terecht de omgevings-vergunning voor de activiteit ‘bouwen’ heeft verleend.
19. Het beroep is ongegrond.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.E.M. Lever, griffier, op
De uitspraak wordt openbaar gemaakt op de eerstvolgende donderdag na deze datum.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

BIJLAGE

Bestemmingsplan “Buitengebied Rijssen-Holten”

Artikel 1 Begrippen
1.8
recreatiewoning
een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.9
trekkershut
een blokhut waarvoor een vergunning ingevolge artikel 2.1 lid 1 a Wabo is vereist en dient als periodiek verblijf voor wisselende groepen van recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben. Er is sprake van een trekkershut indien er sprake is van bedrijfsmatige exploitatie.
Artikel 9 Bos
9.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en/of dichte beplantingsstroken;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
c t/m l. (…).
9.2
Bouwregels
Op de tot Bos bestemde gronden mogen worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.
9.2.1
Gebouwen
Voor gebouwen gelden de volgende regels:
a. gebouwen zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van het onderhoud en beheer, met dien verstande dat:
1. de aaneengesloten oppervlakte van het onderhouds- en/of beheersgebied niet minder dan 100 ha bedraagt;
2. de goot- en bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
3. de oppervlakte niet meer dan 25 m2 bedraagt.
Artikel 34 Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog
34.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor (a) het behoud, de bescherming en/of het herstel van de (verwachte) archeologische waarden.
34.2
Bouwregels
Op de voor Waarde - Archeologische verwachtingswaarde middelhoog aangewezen gronden mogen, in afwijking van hetgeen in de overige regels is bepaald, geen bouwwerken worden gebouwd.
34.2.1
Uitzonderingen
Het bepaalde in 34.2 is niet van toepassing op:
a. bouwwerken en -projecten met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2, en waarbij de bodem niet op een grotere diepte dan 0,5 m zal kunnen worden verstoord;
b en c. (…).
34.3
Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 34.2 en kan worden toegestaan dat wordt gebouwd ten dienste van en conform de (basis)bestemming.
34.3.1
Afwegingskader
Een in 34.3 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:
a. daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische waarde geen bezwaar bestaat, hetgeen kan blijken uit een rapport waarin de archeologische waarde van de gronden, die blijkens de aanvraag (zullen) worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld.
b. (…).

Planologisch afwijkingsbeleid gemeente Rijssen-Holten 2019

Artikel 3.1 Definities
recreatiewoning: een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
Artikel 4.1 Uitzondering beleidsregels
Geen toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2º van de Wabo jo. artikel 2.7 van het Bor jo. artikel 4 van Bijlage II van het Bor voor zover het gaat om:
1. recreatiewoningen;
2. (…).
Artikel 4.13. Tijdelijk gebruiken van gronden of bouwwerken
Wettelijk kader
Artikel 4, onderdeel 11 van bijlage II van het Bor bepaalt het volgende: (…).
Beleidsregels
1. Voor ander gebruik van gronden of bouwwerken komen in ieder geval in
aanmerking: de plaatsing van een woonkeet, (sta) caravan of woonunit in die situaties waar (…).
2 en 3. (…).
4. Voor andere situaties dan bepaald onder 1, 2 en 3 gelden geen specifieke
beleidsregels. Gemotiveerd kan per verzoek besloten worden om medewerking te verlenen.